LIEFDE EN PLICHT.
Naar het Engelsch van M. E. Braddon.
67)
Terwijl Sir Vernon zich in zijn ei
gen kamer te Montreux, te midden
zijner boeken en andere papieren be
vond, kon hij evenmin buiten het
gezelschap en de hulp van Madoline,
als op South-Hill. Het sprak van zelf,
dat eene zoo liefhebbende dochter,
haar vader dan ook niet den gehee-
len dag alleen liet. Daardoor kwam
het dan ook dat zij niet al die uit
stapjes medemaakte. Gerald kon men
niet missen, hoewel hij meermalen
te kennen gal', dat hij liever te huis
bleef, want niemand was hier zoo
goed bekend als hij, en dus verklaar
de mevrouw Ferrers het voor onmo
gelijk om het zonder hem te stellen.
„Gij hebt allen uw Baedekers, en
gaat slechts over zeer bereisde paden.
Wat wilt gij nog meer?"
„Bereisde paden 1" riep tante Rho-
da verontwaardigd uit. „Ik houd het
er dan toch voor, dat die paden waar
langs gij ons gisteren naar de Dent
d'Oche 'gebracht hebtnooit anders
betreden zijn dan door koeien. En
ik heb het land, om altijd met mijn
neus in een reisboek te zitten turen,
dan ziet men toch de mooiste pun
ten niet. Zoudt gij denken dat wij hem
kunnen missen, Daphne?" vroeg zij
eindelijk, tegen haar jongste nicht
sprekende, die zij sedert hare aan
komst ongewoon vriendelijk behan
delde.
„Ik geloof, dat wij hel wel bui
len Mijnheer Goring kunnen stellen,"
antwoordde Daphne ernstig, zonder
Gerald aan te zien. Zij had in den
laalsten tijd, alle directe aanraking
met hem zorgvuldig vermeden. „Ed
gar en ik beginnen Zwitserland en
zwilsersche manieren al heel goed te
kennen."
„Zijt gij ooit naar de „Gorge du
Chanderon" geweest?" vroeg tante
Rhoda.
Daphne bekende dat zij die plek
niet kende. Zij wist niet eens wat
een Gorge was, behalve dat het klok
als een ravijn of kloof.
„Hoe kuilt gij dan zpo op uwe
bekendheid mei de wegen bluffen?"
vroeg hare tante minachtend. „Waar
toe zoudt gij en Edgar dienen in een
plaats, die gij nooit gezien hebt? Gij
kent den goeden weg niet om er
heen te komen, noch den veiligsten
om weder aftedalen. Wij zouden allen
in een afgrond vallen en den hals
breken."
„Baedeker spreekt volstrekt van
geen afgronden," zeide Daphne ge
noemde autoriteit inziende.
„Baedeker geeft niet meer om af
gronden, dan ik om een weiland,"
zeide tante Rhoda.
„Ik ben overtuigd, dat Lina wel
eens gaarne mijnheer Goring te huis
wil houden," zeide Daphne. Gerald
was den tuin ingegaan terwijl zij spra
ken. „Kunnen wij geen gids krijgen
„Ik heb het land aan gidsen," riep
hare tante, die wist dat de beschermers
der veiligheid voor vreemdelingen, nog
al duur waren, en bang was, dat zij
haar aandeel in de kosten zou moeten
betalen. „Gerald kan even goed met
ons meegaan als hier rond loopen.
Ik weet hoe mijn broeder is, hij houdt
Lina den geheelen dag bij zich om
hem gezelschap te houden."
Mijnheer Goring ging overal met
hen heen, en niets scheen hem te
veel te zijn, om hen genoegen te doen.
Ilij was overal goed bekend, en geleid
de hen met een bedaardheid, die de
gewone tourist niet kent, die overal
en altijd haast heeft, alles in weinige
dagen wil zien, en dan naar zijn eigen
land teruggaat en alles wal hij gezien
heeft, door elkander haspelt. Hij moest
voortdurend tante Rhoda's gezelschap
genieten op deze verschillende uitstap
jes en menig langdradig verhaal van
die dame aanhooren; want Daphne
was eerlijk tegenover haar minnaar,
wandelde en praatte met hem en was
zooveel mogelijk in zijn gezelschap.
Zij sprak over Hawksyard en haar aan
staande schoonmoeder, de pachters
en dorpelingen en over de paarden
en honden, in 't kort over alles waar
in haar minnaar hel meeste belang
steldeen dan was zij blijde weder
te huis te zijn, vermoeid en over
spannen, en ging dan alleen onder
de verandah zitten na het diner, zon
der ander gezelschap dan een groote
ruige St. Bernardhond, Monk ge
naamd, een reusachtig dier die aan
het hotel behoorde, en zich dadelijk
aan Daphne gehecht had. Hij ging
dikwijls met haar mede op haar wa
tertochtjes op het meer, waarvan zij
zooveel hield, en waar zij dan in
eenzaamheid de schoonheden der haar
omringende natuur bewonderde.
„Het is toch gevaarlijk om dat kind,
zonder schipper, zoo te laten gaan,"
riep mevrouw Ferrers uit, terwijl
zij voor het open raam stond in de
kamer van haar broeder, het lichte
schuitje met dat groote zeil, dat al
wiegelend pijlsnel over de golven
voortspoedde, naziende. „Vernon, weet
gij wel dal hel meer over de dui
zend voet diep is?"
„Ik geloof, dat die diepte niets ter
zake doet," hernam Sir Vernon kalm.
„De Avon is ook diep genoeg om in
te verdrinken, en toch hebben wij
ons in Warwickshire nooit ongerust
gemaakt over haar watertochtjes.
Turchill heeft mij verzekerd, dat zij
volkomen meesteres over haar boot
is, en ik geloof, dat wij daarmede
tevreden moeten zijn."
„Het spreekt van zelf, dat, indien
gjj er mede tevreden zijt, ik verder
niets te zeggen heb," zeide mevrouw
Ferrers, op hare wijze de schouders
ophalende; „maar dat weet ik wel,
dat als ik een dochter had, ik haar
in dat schuitjevaren niet zou aan
moedigen. In de eerste plaats, omdat
ik de gedachte aan gevaar niet van
mij af kan zetten, en ten tweede
omdat ik het een liefhebberij vind,
alleen geschikt voor mannen. Daph
ne's handen zijn tweemaal zoo breed
geworden, sedert zij is begonnen te
roeien. Ik schrikte er werkelijk van,
dat zij handschoenen draagt van No.
zes en een half."
Daphne vond dien stillen morgen
op hel meer, of een wandeling tusschen
de boomgaarden, heerlijk, met Monk
als eenig gezelschap, veel prettiger
dan die formeele pelgrimstochten, naar
een of andere plaats, die volgens de
reisgidsen beroemd was. Die excursies
met hare tante en Mijnheer Goring
verveelden haar al lang. Het was te
veel voor hare zenuwen, de dwang,
dien zij zich moest aandoen om vroo-
lijk en opgeruimd te schijnen. Dagelijks
weid het haar moeielijker, om ge
dachten en herinneringen van zich
aftezetlen. Om onzin met Edgar te
praten, tegen hem te glimlachen en er
niets van te meenen, was eene mar
teling voor haar, die zij niet langer
kon uithouden, en die zij meende
dal doodelijk was.
„Hoe kan ik zoo blijven leven?"
vroeg zij zich af, na een dier eeuwig
durende zomerdagen, dat zij in de
zelfde boot, hetzelfde rijtuig, met hem
altijd, en overal te zamen, met dien
Gerald Goring, dien zij zoo gaarne
had willen vergeten. „Kan ik die co-
medie nog langer spelen te doen
alsof ik oprecht was, terwijl ik zoo
valsch ben als een slang, uiterlijk ge
lukkig te schijnen, met een angel in
mijn hart?"
De bergen en het meer, begonnen
veel van hun invloed op haar gemoed
te verliezen, en waren niet ineer in
staat haar de zielesmart, die zij leed,
te doen vergeten. Niet dat zij ze
minder bewonderde, integendeel, maar
het gaf haar geen afleiding meer, die
zij toch zoo hoog noodig had. Zij
kon nu, te midden der schilderachti
ge landschappen, even goed over haar
leed peinzen, als op het kerkhof te
Stratford. Het groote meer, glinste
rend in de zomerzon, was haar niet
vreemd meer, had dien belooveren-
den invloed verloren, dien het vroe
ger op haar had. Terwijl zij zoo over
het kalme water zweefde, gaf zij zich
over aan gepeinzen, die half bitter
en half zoel waren, bitter, omdat
zij wist, dat zij haar leven geschei
den van Goring zou moeten slijten,
zoet, doordat zij wist, dat hij haar
beminde. Hij liet het iederen dag
duidelijk blijken, hoezeer zij ook elke
directe aanraking met hem vermeed
zij merkte het immers al te duidelijk,
door enkele gefluisterde woorden,
door enkele blikken, door zijne afge
trokkenheid in gezelschap. Weder-
zijdsche liefde is niet te verbergen,
niettegenstaande alle daartoe, zelfs
van beide kanten, aangewende pogin
gen. Onbewust verraadt zij zich zelve.
Daphne was blijde, toen hare tan
te eenige rust wenschle; het was
niet omdat mevrouw Ferrers vermoeid
was van allerlei excursies te maken,
maar omdat zij alles wat in den om
trek van Montreux voor belangrijks
te zien was, bezocht had. Eerlijk ge
zegd, had tante Rhoda al heel weinig
gevoel voor natuurschoon, en buiten
dien waren al deze zoo gemakkelijk
te bereiken plaatsen, niet al lang uit
de mode Zij verlangde naar Ragatz
of Davos, St. Moritz of Pontresina, de
eenige plaatsen die tegenwoordig door
menschen van zekeren stand en rang
genoemd worden. Het was alles heel
goed en wel, voor Lord Byron, om
met geestdrift over het Lemanmeer,
en den Mont Blanc te praten, want
in zijn tijd bestonden er geen spoor
wegen en monsterstoomboolen die
honderden reizigers aanbrachten, zoo
dat alle mogelijke Londensche kan
toor- en winkelbedienden, in hun va-
cantie dagen, het meer van Genève
en andere plaatsen, die min of meer
beroemd zijn, komen bezoeken. Me
vrouw Ferrers gebruikte allp mogelijke
kunstgrepen, die een geslepen vrouw
vinden kan, om Sir Vernon te bewe
gen, om naar de Engadine te gaan.
Zij herinnerde hem hoe de deftige Lon
densche dokter gesproken had, over
de gezonde lucht in die streek, en
bepaaldelijk Pontresina had aanbevo
len, mits dat hij de reis kon doen.
„Maar dal kan ik niet, en ik wil
hel ook niet," zeide Sir Vernon, vast
besloten. „Denkt gij dat ik vier-en-
twintig-uur, aan één stuk in een spoor
wagen wil zitten
„Hoogstens veertien," pruttelde zijn
zuster.
„Gij weet er nog al wal van! Denkt
gij dan dat ik heuvel op en heuvel
af wil reizen, om eindelijk op een
naakt plateau te komen, waar het
nu reeds winter is? Het is immers
bespottelijk, om zoo iets te verwachten
van een man wiens gezondheid zwak
is."
„Juist voor uwe gezondheid, Ver
non, zeg ik het," zeide zijn zuster
kalm. „Gij zult toch niet ontkennen
dal Dr. Cavendish u de Engadine
heeft aangeraden."
„Alleen omdat de Engadine het
laatste toevluchtsoord voor menschen
met geld is. Die heeren geneeskundi
gen zingen allen hetzelfde liedje. Het
eene jaar sturen zij iedereen naar Egyp
te, en een volgend jaar schijnt het alsof
zij Algiers willen bevolken. Men zou
haast denken, dat zij met de stoom
boot- en spoorwegmaatschappijen op
het vaste land in betrekking staan,
en evengoed een beetje rust kunnen
nemen te Broadway of Maloern of op
de duinen in Cornwallis; men zou
evengoed genezen of sterven te Pen
zance ol Torquay. Gij schijnt geen
begrip te hebben van een verhuis-
partij. Ik heb mij hier gemakkelijk
en naar mijn zin ingericht. Indien ik
naar de Engadine ging, dan zou ik
alleen Lina en Jinman meenemen,
en gij zoudt naar huis moeten gaan,
en Daphne met u, om haar lof aan
mijn terugkomst bij u op de pastorie
te houden."
Dit lag volstrekt niet in het plan
van Mevrouw Ferrers. Zij had zich
voorgesteld, dat indien zij haar broe
der kon overreden om naar de En
gadine te gaan, zij bepaald van de
partij zou zijn. Hij had geld genoeg,
kon doen en laten wal hij wilde,
ofschoon hij dikwijls over geldgebrek
klaagde; en indien hij dus gewild
had, kon hij haar zeer goed voor zijne
rekening medenemen. Maar hel scheen,
dat hij niet wilde en dat zij door
haar aandringen meer kwaad dan
goed had gedaan. Om op die wijze
haar bezoek aan Zwitserland op eens
te zien afgebroken, daarenboven nog
voor een maand of misschien langer
opgescheept te worden met die malle
meid, DaphneNeen, dat was al te
erg.
„Mijn waarde Vernon," riep zij met
goed geveinsde belangstelling uit, in
dien gij u niet sterk genoeg voor de
reis gevoelt, dan is het immers dwaas
heid die te ondernemen."
„Het is juist mijn idée. Praat er
maar niet meer van," antwoordde hij
koel. „Het spijt mij dal gij genoeg
hebt van Montreux."
„Genoeg hebben! ik vind het hier
heerlijk. Een beetje stil midden op
het midden van den dag, maar overi
gens zooals ik zeg, heerlijk."
Na dit gesprek sprak mevrouw Fer
rers nooit weder over St. Moritz of
Pontresina. Wel had zij in de cou
ranten dagelijks allerlei deftige namen
gelezen van lieden, die in die hooge
streken hun genoegen zochten;maar
zij zuchtte en zweeg. De zoogenaam
de fashionable bladen namen volstrekt
geen notitie van het Lemanmeer en
nog minder van den Mont Blanc.
Het had er veel van, dat zij niet
wisten, dat zulke dingen op aarde
bestonden. Tante Rhoda herinnerde
zich, hoe, vele jaren geleden, toen
zij een toer door de Trosacks gemaakt
had, en zij vol bewondering sprak
van Katrine, of Lomond, Inversnaid
of de watervallen van de Clyde, hare
kennissen haar uitgelachen hadden,
zoodat zij er nooit weder van durfde
spreken.
Zij schikte zich dus zoo goed mo
gelijk in de stilte van Montreux
's morgens en 's middags in den tuin
romans en gedichten lezende en haar
eeuwigdurend haakwerk, terwijl Daph
ne en de van haar onafscheidelijke
St. Bernard, aan den rand van het
meer in het gras lagen of tusschen de
bloemen rondliepen. Zoo lang moge
lijk verdroeg zij deze eentonigheid,
tot zij op eens een gelukkige ingeving
kreeg, die haar wat verandering zou
aanbrengen.
Op een snikheeten middag, ondekte
zij, dat Lina er bleek en afgemat uit
zag, en maakte zij haar broeder op
merkzaam daarop.
„Het is mijne bedoeling niet u
ongerust te maken, Vernon," zeide
zij, toen zij des avonds allen te zamen
aan de theetafel zaten, in de schaduw
van een prachtigen treurwilg, waar
van de takken tot in het water af
hingen „maar ik houd het er voor,
dat als gij Lina niet wat verandering
van lucht bezorgt en uit deze smoor-
heele vallei brengt, zij ernstig ziek
zal worden."
„Spreek toch zoo niet, tante Rho
da ik verzeker u, dat ik mij heel
wel gevoel," zeide Madoline, van haar
theeblad opziende.
„Beste meid, gij zijl een dier nooit
klagende personen, die altijd zeggen
zich heel wel te gevoelen, totdat zij
er bij neervallen," hernam mevrouw
Ferrers, met een air, alsof zij Lina
beter kende dan Lina zich zelve.
{Wordt vervolgd).
Gedrukt bjj DE EEVEN LOOSJES, te Haarlem.