ffl
BRIDE VAN SCHOTLAND.
Uit het Engelsch van Charlotte Yonge.
2)
„Wek die gedachte niet bij het
ventjen op, Mr. llealherthwayte,"zeide
Richard ,,'l verheugt me zeer, dat
mijn arme vrouw en deze kleine
knaap het arme kleine meisken kunnen
beschouwen als eene vertroosting,
hun door God gezonden, wal ook
werkelijk het geval is."
„Zijt gij dan voornemens haar in
uw gezin op te nemen?" vroeg de
geestelijke.
„We weten niet, of zij bloedver
wanten heelt," antwoordde Richard,
en op dit oogenblik kwam Susan
binnen, gevolgd door den knecht en
de meid, ieder een gedeelte van den
maaltijd dragende, die door den kapi
tein en den geestelijke, die blijkbaar
beiden honger hadden, met smaak
werd genuttigd; en zij spraken dan
ook geen woord, voordal de beentjes
van den kapoen geheel waren afge
kloven, en twee groote bekers met
Xereswijn, die buit gemaakt was van
een Spaansch schip, gevuld waren,
„het eenige goeds, dat ooit uit
Spanje kwam," merkte de zeeman op.
Daarop begon hij te verhalen, hoe
hij den storm doorgestaan had op de
kust van Berwickshire; maar hij moest
al spoedigzijn verhaal afbreken, door
dat er weder aan de deur geklopt
werd, en vervolgens een klein, bleek,
schraal man binnenkwam, met heel
licht blond, zeer kort algesneden
haar en bijna onzichtbare wenkbrau
wen; hij droeg een ronden kraag om
den hals, een ruim zwart kleed, zoo
als de studenten destijds droegen,
om zijn middel vastgebonden met
een gordel, waarin hij schrijfgereed
schappen geborgen had.
,,Ha, Cuthberl Langston, zijt gij
daar?" sprak de kapitein, opstaande.
„Ik heet u hartelijk welkom. Ga
zitten en ledig een beker wijn met
Mr. Heatherthwayte en mij."
„Gij zijt wel vriendelijk, neef," ant
woordde de bezoeker. „Ik had ge
hoord, dat de Bulhond binnen was
gekomen, en ik kom nu eens zien of
alles wel is."
„Dat vind ik heel aardig van je,
jongenliefzeide Richard, terwijl de
anderen nu ook elkander begroetten,
olschoon met wat minder hartelijk
heid. Gulhbert Langston was een
verre bloedverwant van moederszijde
van Richard, een jeugdig geleerde,
die na voltooiing zijner opleiding te
Oxford naar het buitenland was ver
trokken, als leidsman van den zoon
eens edelmans, terwijl hij bij zijne
terugkomst, in plaats van zich tol
geestelijke te laten wijder., gelijk men
verwacht had, eene betrekking aange
nomen had op een koopmans-kantoor te
llulfvoor welke zijne kennis van vreem
de talen hem bij uitnemendheid geschikt
maakte. Ofschoon hem het adellijke
bloed van de Talbot's niet door de
aderen vloeide, vond Mistress Susan
toch, dat de betrekking welke hij
bekleedde, wel wat min was voor de
waardigheid der familie, en zoowel zij
als Mr. Heaiherthwayte verdachten
hem er van, dat zijne verandering
van levensplan samenhing met de
verandering van godsdienst in Enge
land, alhoewel hij de kerk zeer ge
regeld bezocht. Kapitein Talbot lachte
met dit alles, en ofschoon hij weinig
punten van overeenstemming had met
dezen bloedverwant, behandelde hij
hem altijd, zooals tusschen neven
behoorlijk is. Guthbert Langston had
ook gehoord van de kleine vondelinge,
en vroeg er naar, waarop Richard
alles meer in bizonderheden verhaal
de. Zijne vrouw vroeg toen, hoe de
arme moeder er uitzag.
„Ik heb haar niet gezien," ant
woordde hij, „maar Goatley dacht,
dat de arme vrouw, waaraan de kleine
was vastgebonden, waarschijnlijk de
kindermeid, en niet de moeder was,
te ooi'deelen naar hare jaren en hare
kleeding."
De moeder was misschien al vroe
ger van hel dek gespoeld," merkte
Susan op, terwijl zij het kleine dings-
ken uit de wieg nam, en het tot
bedaren trachtte te brengen. „Schrei
maar niet, arm stumpertjen, ge hebt
hier eene moeder gevonden."
„Hebt ge geen spoor van de
bemanning ontdekt?" vroeg Mr.
Heatherthwayte.
„Niet het minste, 't Schip kende
ik van vroeger wel als de brik De
Bruid van Dunbar; 't is een der
vaartuigen, die plegen heen en weêr
te varen tusschen Dumbarton en de
Fransche havens."
„En houdt ge 't er voor, dat er
geen enkele van behouden gebleven
is."
„ik ben van plan, morgen te paard
een lochtjen langs de kust te doen,
om te zien, ot ik ook iets aangaande
hen kan te weten komenmaar zelis
al zijn hunne sloepen tegen zulk een
zee bestand geweest, dan zullen ze
er nog niet best afgekomen zijn, als
zij de kust bereikt hebben en den
strandroovers in handen gevallen zijn.
Ik zou waarlijk niet gaarne schipbreuk
lijden op deze kust, en had ik een
Schotsche ol Fransche tong in den
kop, dan had ik nog ipinder kans
om hel er levend af te brengen."
Mr. Heaiherthwayte," sprak
Susan, „moest een man niet hel zee
varen er aan geven, wanneer hij echt
genoot en vader is
„Stil, stil, vrouwijen! Onder Gods
zegen zal het goede schip de Bulhond,
nog meuigen storm doorstaan. Zeg
aan je moeder, kleine Numpy, dal
een Engelsch zeeman een dozijn
Fransche ol Schotsche lummels waard
is."
„Mijnheer," merkte Mr. Heaiher
thwayte op, „het vrome vertrouwen,
dat ge eerst uitspraakt, is in tegen
spraak met de betuiging van over
moed, welke gij daarop liet volgen."
„Wel, mijnheer de dominee, mag
dan een zeeman zijn vertrouwen niet
stellen, allereerst in zijn God, maar
vervolgens ook op zijn goed schip
en zijne dappere manschappen?"
We moeten den lezer doen opmer
ken, dat al de drie mannen hun hoe
den ophadden, en dat nu ieder met
eerbiedig gebaar de hand aan den
rand van hun hoofddeksel brachten.
De geestelijke scheen voldaan over
hel antwoord, en zeide nu, dal het
goed zou zijn, dal Mr. en Mrs. Tal
bot, ais zij hel kind als het hunne
wilden aannemen, het lieten doopen.
„Hoe nu," riep Richard uit; „we
zijn hier niet in de buurt eener Hei-
densche of Turksche kust, zoodal we
zouden moeten vermoeden, dal het
kind van heidensche afkomst is."
„Zeer zeker niet," zeide Cuthberl
Langston, wiens bewegelijke, licht
gekleurde oogen het reliek in Mrs.
Susan's werkkorljen bespeurd had
„als dit tenminste haar toebehoort.
Met uw verlof nicht," vervolgde hij,
terwijl hij het kostbaar voorwerp
blijkbaar met eerbied opnam en het
nauwkeurig bezag.
,,'t Is goud uil Babyion, een ver
vloekt voorwerp!" riep Mr. Heather
thwayte uit. „Neem u er voor in acht,
Mr. Talbot, en smijt hel weg."
„Dat ben ik niet van plan te doen,"
zeide Richard, „'t Kan misschien nog
eens leiden lot de ontdekking van de
familie der kleine. Wel, waarde heer,
wal kwaad zoudt ge meenen, dat dit
ding ons zou kunnen doen in het werk
korljen mijner vrouw En ook, wat
geelt ons recht, om iets weg te smijten,
dat aan dit kleine schepsel toebe
hoort
Wat zijn gezond verstand hem
deed zeggen, was even ver verwijderd
van hel afgrijzen des eenen bezoekers,
als van den eerbied des anderen, en
daarom voldeed het aan geen van bei
den. Mrs. Langston nam 't eerst het
woord en maakte de opmerking, dat
het reliek 't waarschijnlijk maakte, dat
het kind gedoopt was.
„Een paapsche doop," sprak Mr.
Heatherthwayte, „met zalving en was
kaarsen, en woorden en gebaren, die
alle waarde ontnemen aan het reine,
eenvoudige sakrament."
Een twistgesprek scheen thans te
zullen aanvangen, en daar het kinde
ken, dat er de aanleiding toe gegeven
had, juist begon te schreeuwen, ver
wijderde Susan zich, onder voorwend
sel, dat zij Humfrey in het aangrenzend
vertrek te bed wilde brengen, en nam
de beide kleinen tol zich. Het gesprek
viel nu op de reis, en de kapitein
beschreef, hoe onneembaar het kasteel
van Dumbarton er uitzag, dat voor
Koningin Maria behouden was door
haar getrouwen aanhanger, Lord
Flemyng. Daarop vroeg Cuthbeit Lang
ston, ol hij ook eenig nieuws betref-
lende de gevangen Koningin vernomen
had, en hij antwoordde, hoe ze te
Leilh gehoord hadden, dat zij bijna
uit Lochleven ontsnapt was, verkleed
als eene waschvrouw. Zij was al
werkelijk in de boot geweest, en op
het punt oin het meer over te steken,
toen een ruwe roeier het gewaagd
had haar sluier op te lichten, en
toen had de blankheid van haar
hand, die zij had uitgestoken om zich
te verdedigen, haar verraden, zoodat
men haar naar haar kerker had terug
gebracht. „Indien zij Dumbarton be
reikt had," vervolgde hij, „had zij
de Schotsche Lords, die haar gevan
gen gezel hadden, kunnen uitlachen.
Maar 't had ook kunnen gebeuren,
dat zij aan boord van dezelfde brik
geweest was, waarvan ik het wrak
gezien heb."
,,En 't zou een zegen voor Schot
land en Engeland geweest zijn, indien
het de wil des Hemels geweest ware,
dat hel gebeurd was," merkte de
Puritein op.
„Of wellicht," sprak de koopman,
„heelt de Voorzienigheid de ontvluch
ting der beklagenswaardige vorstin
doen mislukken, om te verhoeden, dat
zij op de rotsen van de Spurn het
leven liet."
„De beklagenswaardige vorstin!
'I ls wat moois 1 Zeg liever de moor
denares," riep Heathertwayte uit.
„Zeg liever het slachtoffer en de
zondebok der booze aanslagen van an
deren," voerde Langston daartegen
aan.
„Kom, kom, mijneheeren," sprak
nu Talbot, „laat ons hier niet twisten
over 't geen den Hemel alleen bekend
is. „Een beklagenswaardige vorstin is
zij zonder twijlel, indien zij onschuldig
is; en nog dieper is zij te beklagen,
indien zij wel schuldig isen daarom
zou ik niet weten, waarom we elkan
der om die uitdrukking hard zouden
vallen. In allen gevalle begeer ik dat
niet aan mijne tafel. Hij sprak zoo
met het gezag van den kapitein van
een schip, en de twee bezoekers ge
voelden, dat zij aan zijn verlangen
moesten voldoen; maar de harmonie
scheen toch voor dien avond verstoord
te zijn.
Gulhbert Langston stond spoedig
op en nam afscheid, na eerst aan
zijn neel gevraagd te hebben, hoe
laat hij op zijn ontdekkingstocht langs
de kust dacht te gaan, waarop Richard
kortal antwoordde, dal dit afhing van
zijne bezigheden, wal betreft de kale-
lalering van het schip.
De geestelijke bleet nog een oogen
blik langer om te zeggen„Mr.
Talbot, het bevreemd me, dat een
zoo vroom man als gij altijd geweest
zijt, uw huis blijft openstellen voor een
man, die zoo t'ot Rome overhelt, en
in wien velen een Roorasch priester
zien."
„Mr. Heathertwayte," antwoordde
de kapitein, „mijn bloedverwant is
mijn bloedverwant, en mijn huis is
mijn huis. Ik wil u niets onaange
naams zeggen, mijnheer, maar ik
duld niet, dat men zich in mijne
zaken menge."
De geestelijke betuigde, dat ook
hij niets onaangenaams had willen
zeggen, dat hij alleen maar had wil
len waarschuwen, en daarna begat
hij zich naar zijn eigen, ongezellig
woonvertrek, onder de pannen. Nauw-
lijks was hij vertrokken, of kapitein
Talbot verdiepte zich weder in eene
poging om het geheimzinnigen schrift
op de strook perkament te ontcijfe
ren, met de ellebogen op de tafel,
en de handen onder 't hoofd, en hij zag
niet op, totdat zijne vrouw haar hand
op zijn schouders legde, waarop hij
op ongeduldigen toon vroeg, wat zij
nu van hem verlangde.
Zij hield de kleine vondeling geheel
ontkleed en slechts los in een wollen
dekenijen gewikkeld in haar armen,
en, zonder een woord te spreken,
wees zij op de kleine schouderbla
den, op welke twee merkteekens op
onvernietigbare wijze waren aange
bracht op het eene het gekroonde
monogram der Heilige Maagd
op het andere een figuur als het
labarum.
op het zien van deze teekenen, en
aan den loon, waarop hij te kennen
gaf, dat hij ze zag, was hel te mer
ken, dat hel hem onaangenaam aan
deed.
„Arme, kleine meid! Hoe hebben
ze zoo wreed kunnen zijn! Die tee
kenen zijn er met een gloeiend ijzer
in gebrand," sprak de goede vrouw.
„Zij, die haar aan haar lot hebben
overgelaten, hebben eene latere her
kenning mogelijk willen maken,"
antwoordde Talbot.
,,'t Zijn stellig Paapsche merktee
kens," liet Mrs. Susan er op volgen.
„Hoor eens, Sanljen, ik ken je als
eene verstandige en voorzichtige
vrouw. Bewaar over deze dingen, over
die beschreven strook perkament, en
over deze merkteekens het stilzwij
gen. Wie heeft er wat van gezien'?"
„Ik twijfel er aan, of zelfs Golel
iets van deze merkteekens gezien
heeft."
„Dat is goed. Houd ze verborgen
voor ieder. Menig man is in ongele
genheid gebracht, doordat praatzieke
tongen eene zaak van minder aanbe
lang vergroot hebben."
„Zijt ge er achter gekomen, wat
het is?"
„Neen. 't Is misschien niets anders
dan de horoskoop van het kind, of
wellicht heeft een of andere oude
vrouw het kind van deze leekens voor
zien, om het daardoor legen de aan
slagen des Boozen te vrijwarenzelfs
kan 't wel wezen, dat deze teekens
niets anders zijn dan een gril van een
zeemanmaar aan den anderen kant
zouden ze ook met gevaarlijke aan
gelegenheden in verband kunnen
slaan, en daaromhoe minder er over
gesproken wordt, hoe beter
„Moet gij ze niet laten zien aan
den Goeverneur of aan het gerechts
hof
Wordt vervolgd).
Gedrukt bij DE ERYEN LOOSJES, te Haarlem.