BRIDE VAN SCHOTLAND.
Uit het Engelsch vail Charlotte Yonge.
■10)
Indedaad zou 't gevaar voor hem het
grootst zijn, daar Humfrey, ofschoon
in de onmiddellijke nabijheid der zee
geboren, waarschijnlijk evenals zijn
vader door zijn plicht afgehouden
zou worden van 't geen waartoe hij
neiging had. Voor Gis konden de ge
sprekken van den zeeman in geen
geval kwaad, meende zij, weinig ver
moedende, wat de man thans liet
volgen. „En mijnheer, wal is er ge
worden van het kleine kind, dat we
op onze laatste reis van de Spurn
gevonden hebben? 't Zou dunkt me,
thans ongeveer van denzeliden leeftijd
moeten zijn als deze lieve jongejuf-
l'rouw."
Richard Talbot trachtte den ander
nog met een blik te waarschuwen
maar olschoon Mr. Goatley op den
verslen afstand het geringste spoor
van een spaansch galjoen had kunnen
zien, begreep hij het sinjaal, hem door
zijn voormaiigen kapitein gegeven
niet. „Wel kont, mijnbeer! Is't waar
achtig waar? Wel verduiveld! Is dal
hel meisjen zelf? En heb ge 't als
uw eigen kind groot gebracht?"
„Mijnheer! Vader!" riep Cis uit,
de beide mannen beurtelings aan
starend, met wijd geopende oogen
en mond.
„Ach God!" riep de zeeman uit;
„wat heb ik gedaan? Ik smeek u om
vergiffenis, mijnheer, als ik de onbe
zonnenheid gehad heb van er uit te
flappen, wat geheim had moeten blij
ven. Maar," vervolgde de eerlijke,
maar onhandige man, „wie had zoo
iels kunnen denken, en hoe had ik
kunnen vermoeden, dat het lieve meis
jen er niet tneê bekend was gemaakt?
Wel, wel, mijn lief schatjenMaak
je maar niet ongerust; de kapitein
zal daarom een even goede vader
voor je blijven."
Richard Talbot had zijn arm naar
haar uitgestoken, en, toen Gis naar
hem kwam toeloopen, zette hij haat-
op zijne knie, en drukte hij haar aan
zijn hart. Humfrey was ook overeind
gesprongen, en had eerst Mr. Goatly wil
len tegenspreken, maar eene zonder
linge opwelling van herinnering aan
iels, dat vroeger gebeurd was, legde
hem plotseling als 't ware een slot
op den mond, en hij greep een dei-
handen van het meisjenen klemde
ze in de zijne. Zij trilde en huiverde,
maar de aanwezigheid van dien vreem
den man smoorde elke vraag, die
haar op de lippen kwam, en haar
stilzwijgen, de krampachtige wijze,
waarop zij zich aan hem vastklemde,
en haar zenuwachtig trillen deden den
kapitein vreezen, dal zij in zijn arm
bezwijmen zou.
„Dal moet moeder beredderen,"
zeide hij, en haar als een klein
kind optillend, droeg hij haar weg,
op den voet gevolgd door Humfrey.
Susan kwam juist naar beneden, en
met angstige bezorgdheid vroeg zij:
„is zij ongesteld?"
„Ik hoop van neen, moeder," ant
woordde hij; „maar de eerlijke Goatley,
zonder iets kwaads te bedoelen, heeft
er uil geflapt, wat wij voornemens
waren nooit aan haar mede te deelen,
tenminste thans nog niet, en dat heeft
haar erg aangegrepen, naar het
schijnt."
„Is het dus waar, vader?" vroeg
Ilumfrey, blijkbaar ontsteld, terwijl
Gis nog altijd haar gelaat verbergde
aan de borst des kapiteins.
„Ja," antwoordde hij, ,,ja kinderen,
't is waar, dat God ons eene dochter
gezonden heeft van de zee en van
het wrak, toen hij ons eigen meisken
ons ontnomen had. Maar we hebben
onze Cis altijd even innig liefgehad, en
dat hopen we te blijven doen, omdat
zij ons goed kind is. Belast gij je met
haar, moeder, en deel aan de kinde
ren tneê, hoe de zaak zich heeft toe
gedragen; als ik niet naar Goatley
ga, zal de vent hel ruchtbaar maken
door het geheele huis, en gelukkig-
was er niemand bij tegenwoordig dan
Humfrey en de kleine meid."
Susan legde het kind neder op haat-
eigen bed, en daar, terwijl Humfrey
er bij stond, vertelde zij, boe alles
zich had toegedragen, hoe vader thuis
gekomen was met de kleine schipbreu-
kelinge op zijn arm. De beide kin
deren luisterden met wijd geopende
oogen, maar zij waren nog te jong,
om nadere inlichtingen te vragen, en
Susan achtte het niet raadzaam deze
ongevraagd te geven alleen toen het
meisjen vroeg: „maar heb ik dan geen
naam?" antwoordde zij: „een vroom
geestelijke, Mr. Heathenhwayle heeft
je, joen hij je doopte, den naam Ci
cely gegeven."
„Ik zou gaarne weten, wie ik eigenl-
lijk ben," sprak Gis, om zich heen
starend, alsof de geheele wereld nieuw
voor haar was.
„Dal komt er niet op aan," zeide
Humfrey; ge zijt en blijft dezelfde
voor ons, is 't niet zoo moeder?"
„Zij is ons lief, ons door den He
mel gezonden kind," sprak de moeder
op innigen loon.
„Doch gij zijt niet mijn echte moe
der, en evenmin zijn Humfrey en
Dick mijn broêrtjens," merkte de klei
ne meid op, en zij stak de hand uit
als iemand die in het duister tast.
„Ben ik dan je broêr niet, Cis, dan
wil ik je man zijn, en zoo zult ge
dan werkelijk het recht hebben om
je Talbot te noemen. Dat is nog be
ter dan dat ge tnijne zuster waart,
want dan zoudt ge weg gaan, ik weet
niet waarheen, en nu zult ge altijd
de mijne zijn de mijne mijn
eigen lieve Cis."
En tei wijl hij, als om haar de ver
zekering te geven van de oprechtheid
zijner gevoelens, Cis leeder aan zijn
hai t drukte, kwam zijn vader, die zich
over de zaak verontrustte, bovenhij
wierp weder een blik in de kamer,
en toen Susan, met tranen in de
oogen, hem op de kinderen wees,
zeide de brave man: „waarachtig, de
jongen heelt het middel gevonden,
om den knoop door te hakken oi
liever om Item voor goed vast te ma
ken. Wat zegt gij er van, vrouwlief?
Betrouwt bij al geen geld, wij behoe
ven haar afzonderlijk ook niets ten
huwelijk mede te gevendat is dus
zoo breed als 't lang is, en zij blijft
ons dierbaar kind. Maar luistert nu,
kinderen: ge zijt beiden oud genoeg
om een geheim te kunnen bewaren.
Aan geen sterveling moogl ge ook
maar hel geringste van deze zaak
mededeelenzoolang ik u daartoe
geen verlof geef."
„Dus ook niet aan Dick," merkte
Humlrey op vastberaden toon op.
„En ook niet aan Antony?" vroeg
Cis, ietwat ontevreden.
„Aan Antony? Neen, zeker niet!
Wat heeft hij er meé te maken? En
nu, naar bed, kinderen, en tracht nu
maar alles wat gij zijt te weten ge
komen te vergeten.
„Daar hebt ge 't nu al, Humfrey,"
riep Cis uil, zoodra zij alleen met
elkander waren. „Tibbot de mars-
kraamster, is eene waarzegster, wat
ge ook wilt beweren."
„Hoe dan?"
„Herinnert ge u den dag niet, toen
ik met de sixpence, die ik van vader
gekregen had, een kruis over haat-
hand gemaakt heb?"
„O ja, toen ge van moeder met
de roe kreegl, omdat ge je hadt af
gegeven met eene waarzegster, en je
geld verkwist hadt. Ja, dat herinner
ik me heel goed," vervolgde Humlrey,
„en hoe ge verbaasd waart over de
leugens, die hel wijl je op de mouw
gespeld had, totdat moeder je een
ander deuntjen deed zingen."
„Neen Humfrey, het waren geen
leugens, olschoon ik er toen anders
over dacht. Zij zeide, dat ik niet
was wat ik scheen te zijn, en dat in
het hondenhok der Talbots een dei-
edele adelaars van 't Noorden niet
altijd opgesloten zou blijven. Daarom,
Humfrey, beste Humfrey, reken er
niet te vast op, dat ik je vrouw
zal worden."
,,Ik zal met je trouwen, al willen
ook al de leugenachtige oude waar
zegsters met hare valsche kelen
schreeuwen, dat het niet zal gebeu
ren," riep Humfrey.
„Maar zij moet er toch meê bekend
geweest zijn," zeide Cis, met zeker
ontzag; „de geesten moeten met haat-
gesproken hebben, en haar gezegd
hebben, dal ik niet eene dochter dei-
Talbots ben."
„Heeft moeder daarvan iels verno
men?" vroeg Humfrey, een weinig
achteruit krabbend, zonder er aan te
denken, dat het raadsel wellicht op
meer waarschijnlijke wijze zou op te
lossen zijn.
„O neen, neen! Zeg er haar niets
van, Humliey, zeg het haar vooral
niet! Zij heelt gezegd, dat zij me
weer een pak met de roê zou geven,
als ik ooit weer een woord sprak
over de dwaasheden, welke die waar
zegster mij op de mouw gespeld had,
daar het, zoo het geen bedrog was,
iels ergers dan dal moest zijn. En
nu ziet ge dat het indedaad wat
ergers is, Humfrey!"
En onder den indruk van deze
ontzagwekkende gevolgtrekking gin
gen de kinderen naar bed.
HOOFDSTUK VI.
Het betooverde fluitjen.
't Oogpunt, waaruit een kind de
dingen beschouwt, is zoo geheel an
ders dan dat, waaruit een volwassen
mensch ze beziet, en dientengevolge
had de ontdekking niet half zooveel
indruk op Cis gemaakt, als hare pleeg
ouders verwacht hadden, 't Was in
dedaad voor haar als had zij gedroomd.
Haar dagelijksch leven en haar om
geving waren geheel hetzellde geble
ven, en 't geen waarin zij het meest
belangstelde zoo scheen het ten
minste was, hoe zij op zijn spoe
digst kon ontsnappen aan psalmboek
en naaiwerk, om te spelen met kleinen
Ned, en uit te kijken, of de oudste
jongens al thuis kwamen van de
school, of om de Scholsche Koningin
te zien, als deze haar dagelijkschen
rijtoer maakte. Eens, daartoe aange
zet door Antony, had Cis een heel
mooien ruiker van lelies gemaakt, en
had dien aan de Koningin aangeboden,
toen deze, van Buxton teiugkeerend,
de poort binnenreed. Zij was beloond
geworden met een allerliefsLen glim
lach, tnaar Kapitein Talbot had gezegd,
dat hel nooit weer moest gebeuren,
daar men Item anders beschuldigen
zou, in ruikers verborgen brieljens
te laten passeeren. Een atmosfeer van
argwaan had zich indedaad over de
geheele plaats uitgebreid, en de gevor
derde waakzaamheid, die wellicht ge
durende een maand of wat te verdu
ren zou zijn geweest, woog als lood
op het gemoed en het humeur van
allen, die er bij betrokken waren, nu
men reeds zeven af acht jaar in dien
toestand had moeten verkeeren, waar
aan nog maar geen einde scheen te
zullen komen. Bovendien kwam hel
nu en dan aan het licht, dat, in weêr-
wil van alle zorg en waakzaamheid,
Koningin Maria gemeenschap met de
buitenwereld onderhield, hoe, daar
kon men niet achter komen, maar de
gevolgen van die gemeenschap brach
ten het leven van Koningin Elizabeth,
den vrede des rijks, en het beslaan
van de Engelsche Kerk in gevaar.
Lord Shrewsbury kreeg er altijd de
schuld vanen wten kon het bevreem
den, dat hij lichtgeraakt en ergden-
kend werd, en lastig van humeur,
zoodal zelts zulke'getrouwe familiele
den als Richard Talbot het somtijds
nauwlijks met hem stellen konden,
en op hunne beurt met de uiterste
nauwgezetheid er voor trachtten te
zorgen, dat er niet de geringste aan
merking kon gemaakt worden op de
plichtsbetrachting van hem en zijne
familieleden.
De persoon, op wien het bezoek
van Mr. Goatley den meest blijvenden
indruk gemaakt had, scheen Humfrey
te zijn. Aan den eenen kant hadden
de w oorden zijns vaders hel bewustzijn
bij hem gewekt, dat ook hij reeds als
hel ware op een post van vertrouwen
gesteld was, benevens het gevoel, dat
zijn plicht aanhoudende zelfopoffering
van item eischle; aan den anderen
kant, had hij tegen Cis eene pozilie
ingenomen, waarvan hij in zekeren
zin het gewicht gevoelde. Er was, naai
de opvatting van die dagen, niets be
spottelijks in hunne halve verloving.
Op het Kasteel zelt waren Gilbert
Talbot en Mary Cavendish al gehuwd
geweest, toen zij niet ouder waren
dan hij thans w asde helft hunner
tijdgenuoten waren reeds verloofd, en
hel eenige onderscheid was, dat in
den legenwoordigen onaangenamen
toestand van surveillance, onder wel
ken allen gebogen gingen, de ouders
dachten, dat hel openbaren van wat
zoolang geheim gebleven was, wel
licht aanleiding zou geven lot on
derzoekingen en achterdocht, al waar
om zij alles geheim wenschten te hou
den, totdat men aan het sluiten van
het huwelijk toe zou zijn. Nu Cis
zich begon te ontwikkelen, kreeg kaar
uitzicht en de klank harer stem iets,
dat zoo wonderlijk overeenstemde,
nu eens met het Scholsche, dan we
der met het Fransche element in het
gevolg der koninklijke gevangene, dal
Kapitein Richard begon te gelooven,
dat zij moest behooren tot een dei-
families, die halt lot het eene, half
lot hel andere hof schenen te be
hooren en mocht zij herkend wor
den als eene Sealon, eene Flemyng,
eene Bealoun, of als een lid van eene
der aan de onderliggende partij ver
knochte families, dan zou dit slechts
ongenade en ballingschap voor haar
tengevolge kunnen hebben. Er be
stond bovendien alle reden, om haat-
voor eene weeze te houden, en een
verre bloedverwant zou niet waar
schijnlijk haar zulk een tehuis geven
als zij er een te Bridgefteld had, waar
men haar altijd als eene dochter des
huizes beschouwd had, en waar men
haar nu beschouwde als in dubbel
opzicht een eigen kind, met het oog
op de aanspraken, die thans de oudste
zoon des huizes op haat had. Zoo
mocht Humfrey haar beschouwen als
in 't bizonder zijn eigen, en hij open
baarde dit recht van eigendom in
zekere jaloezie op Antony Babington,
welke de ouders heel vermakelijk
vonden, maar die nog al lastig was
voor de jonge dame. Maar hij werd
niet alleen gedreven door de uit zijn
recht van eigendom voortvloeiende
jaloezie, maar ook door zijne bekend
heid inet de eerbiedige genegenheid,
die Antony voor Koningin Mary ge
voelde, en hij vertrouwde hem niet
ten volle. Zijn eergevoel en zijn besel,
dat hij beantwoorden moest aan het
door zijn vader in hem gestelde ver
trouwden, en Antony's ridderlijke hof
felijkheid jegens de schoone gevan
gene waren lijnrecht met elkander
in strijdbeide jongens waren elk in
eigen oog een eervol persoon, terwijl
zij zich in twee evenwijdig loopende
richtingen bewogen en elkander niet
konden begrijpen.
Wordt vervolgd).
Gedrukt bij DE ERYEU LOÜSJES, te Haarlem.