BRIDE VAN SCHOTLAND.
Dit het Engelsch van Charlotte Yonge.
•14)
De jeugdige Babington voelde zich
hall gevleid en hall beangst door de
opschudding, die hij teweeg had ge
bracht. „Zal ik naar den Tower ge
bracht worden vroeg hij met zachte
stemwel hevig verontrust, maar
toch niet zonder zeker gevoel van
eigenwaarde, toen zijn goed beneden
gebracht, en hem gelast werd, zijn
laarzen en zijn reiskostuum aan te
trekken.
En Kapitein Talbot antwoorddè met
eene wreede voldoening: „neen, Mr.
Babington, de Tower is niet voor
weêrspannige jongens. Gij wordt aan
de zorg van een schoolmeester toever
trouwd."
Maar waar die school was, dat werd
door Richard, op bepaald verlangen
van Mylord, strikt geheim gehouden,
opdat het voor geen lid van 't gezin
mogelijk zou wezen, met hem gemeen
schap te onderhonden. Hij moest
Chatsworth mijden, en zoo spoedig
mogelijk terug keeren, ten einde nog
maals pogingen aan te wenden, de
voorgewende marskraamster te Ches
terfield op te sporen.
Zoodra zij eenmaal op weg waren,
hield hij op, den jeugdigen Babing
ton als een misdadiger te behandelen,
maar reed hij onder minzaam gesprek
met hem door de lanpn en over de
heide, totdat de jeugdige knaap zijn
hart voor hem begon uit te storten,
en zelfs vrjjwillig de bekentenis afleg
de, dat hij Miss Cicely niet met de
zaak gemoeid zou hebben, indien hij
maar een andere veilige manier had
weten te bedenken, om den brief ge
durende zijn afwezigheid te doen be-
zotgen.
„0, mijn jongen 1" antwoordde Ri
chard, „wanneer we eenmaal van het
pad der oprechtheid en der eerlijk
heid afdwalen, dan welen we niet, in
wat ongelegenheden we ons zeiven
en anderen kunnen brengen.''
Antony voelde zich blijkbaar be-
leedigd, en zeide: „wie zegt, dat ik
gelogen heb, is zelf een gemeene
leugenaar."
„Niemand heeft gezegd, dat ge met
woorden gelogen hebt, maar welk
oordeel moet er geveld worden over
't geen gij gedaaa hebt?"
„Mijnheer," zeide Antony, „wan
neer er sprake is van eene gewichti
ge onderneming, en men iels meent
te moeten doen, dat door de recht
vaardigheid gevorderd wordt, dan be
kommert men zich niet om zulke
kleingeestige haarkloverijen."
„Mr. Babington, door het plegen
van eene kleine ongerechtigheid is
nog nooit de rechtvaardigheid in
groote aangelegenheden bevorderd.
Ge kunt er staat op maken, dat, zoo
ge geen hulp kunt verleenen, zonder
het in u gestelde vertrouwen te
schenden, dit een onfeilbaar teeken
is, dat hel niel Gods wil is, dat gij
het doet."
Kapitein Talbot dacht er bij zich
zelf over na, of hij den knaap over
tuigen, dan wel alleen hem vervelen
zou door een argument, dat hij vroe
ger eens in eene preek gehoord had,
en hij zou juist er meê beginnen,
toen Antony hem vroeg: „heb ik
mij dus, naar uw oordeel aan een
groot kwaad schuldig gemaakt, mijn
heer?"
„Het oordeel daarover laat ik aan
wijzer hoofden dan het mijne over,"
antwoordde de zeeman, ,,'t Is mijn
plicht Mylord te gehoorzamen, en zijn
plicht is 't, de bevelen van Hare Ma
jesteit op te volgen. Dat is alles wat
een eenvoudig man als ik er van
begrijpen kan."
„Maar indien de echte Koningin
dus opgesloten wordt gehouden, mijn
heer?" vroeg Antony. Richard was
een te verstandig man, om, in toorn
uitbarstend, de geopperde vraag voor
schandelijk verraad uit te maken, daar
hij maar al te goed wist, dat hij dit
kwaad nooit uitroeien zou.
„Zie eens, Antony," sprak hij„wie
het recht heeft om de kroon te dragen,
't is eene kwestie van geboorterecht,
waarvan wij geen van beiden het rechte
begrip hebben, en waarover wij niet
oordeelen kunnen. Maar zooveel weten
we wel. dat Hare Majesteit, Koningin
Elizabeth, gekroond en gezalfd is, en
dat men haar gehuldigd en trouw
gezworen heeft, en dat is voldoende
voor ieder eerlijk man."
„Ook wanneer zij de Koningin in
hechtenis houdt, die, door wanhoop
gedreven, hare gastvrijheid heeft in
geroepen
„Och, wat, Mr. Antony! ge zijl nog
niet oud genoeg om u Ie herinneren,
dal die gevangenschap eerst begon
nen is, toen de Koningin der Schollen
zich een aanhang trachtte te vormen
onder de Engelsche leenmannen. En
wist ge wel, onnoozele knaap, wat
de inhoud was van den brief, dien
gij wildet hezorgen, en welke ellende
dat geschrift moest brengen over dit
vreedzame land?"
Antony keek wel ietwat ontsteld
op, toen hij hoorde van het plan om
het hondenhok in brand te steken,
maar hij hield vol, dat Don Juan een
dapper en edel vorst was.
„Ik heb meer dan één dapperen
Spanjaard leeren kennen, in wiens
handen ik echter niet gaarne een
mijner vrienden zou zien vallen."
Gedurende het overige gedeelte van
de reis hield Richard Talbot den
jongen bezig met verhalen van zijn
eigen reizen en avonturen, waarbij
hij zooveel mogelijk staahjens te pas
bracht van Spaansche wreedheid en
barbaarschheid, waarvan men onder
anderen in de Nederlanden de proef
gehad had, en waaruit zijn hoorder
dan zelf wel kon opmaken, wat men
te wachten had, indien Maria van
Schotland en Don Juan van Oosten
rijk, gewapend met de fnkwisilie,
over Engeland mochten komen te
regeeren.
Antony richtte tal van vragen tot
zijn geleider, en toen hij merkte, dat
de kapitein in werkelijkheid oogge
tuige was geweest van den toestand
van een door de Spanjaarden onder
drukt en mishandeld land, voelde hij
zich blijkbaar alles behalve op zijn
gemak.
„Ik geloof waarlijk, dat ik, indien
ik met zijn opvoeding belast werd,
nog wel een getrouw en eerlijk En-
gelschman van hem zou kunnen ma
ken," sprak Richard Talbot bij zijn
terugkomst tot zijne vrouw. „Maar
ik vrees, dat hij slechts in zijne tegen
woordige gevoelens zal versterkt wor
den door dien doctor met zijn zuur
gezicht, onder wiens hoede ik hem
te Cambridge heb moeten achterlaten,
en die hem onophoudelijk zal trachten
in te prenten, dat de Paus en de
Papisten kinderen des verderl's zijn."
„Indien het waar is, dat zijne moe
der indedaad een heimelijke Papist
geweest is," merkte Susan op, „dan
zal zulk een gepreek den armen jon
gen slechts tot verzet prikkelen."
„Ja, zeker. Indien Mylord van den
jongen een samenzweerder en een
Papist wilde maken, dan zou hij er
nauwlijks een beter middel op kunnen
bedenken. Ik zelf weet bij ondervin
ding, wat de vleitaal van gindsche
dame vermag, en 't kan me niet ver
wonderen, dat zelfs een sterker hoofd
dan dat van dezen knaap zich door
haar van het rechte spoor laat bren
gen. 't Eenige wat ik nog hoop, is,
dat het verkeer in de drukke bedrij
vige wereld de gedachten aan gevan
gen vorstinnen uit zijn hoofd zal ver
drijven.
HOOFDSTUK VIII.
DE SLEUTEL VAN HET GEHEIMSCHRIFT.
Waar is de man, die niet, wan
neer hij zijn eigen nieuwsgierigheid
inwilligt, zich zelf tracht wijs te maken,
dat hij zoo alleen doet om zijne vrouw
genoegen te geven? Zoo wachtte Ri
chard Talbot, nadat hij eerst zich
tegen hel verlangen zijner vrouw
verzet had, twee dagen, maar nauw
lijks had hij, na verloop van deze,
eenige vrije oogenblikken tot zijne
beschikking 't was op een Zon
dagavond, of hij zeide tegen zijne
vrouw: „Susan wat hebt ge gedaan met
die strook perkament van Cissy? Ge
zult, geloof ik, nooit tot rust komen,
voordal ge overtuigd zijt, dat het een
leugenachtige horoskoop, of eene Pa-
pisliesche tooverspreuk is."
Susan was echter volkomen rustig
geweest, wat die zaak betreft, terwijl zij
heel druk had zitten te spinnen, om het
garen gereed te hebben, als de wever
kwam, die op gezette lijden zijn rond
gang deed, om het meer kunstige
gedeelte van den huiselijken arbeid
te verrichten. Toch haalde zij met
blijdschap de perkamenten strook voor
den dag onder uit het kisljen, waarin
zij hare voornaamste kostbaarheden
bewaarde, en meer dan eens stond
haar spinnewiel stil, terwijl zij een
blik op haar echtgenoot wierp, die,
met de ellebogen op de tafel en de
handen in 't hair, op het geheim
zinnige schrift zat te luren, en alleen
nu en dan een andere houding aan
nam, om bij wijze van proefneming
een of twee letters op te schrijven.
Zij moest geduldig zijn, want zij ver
nam dien avond niets anders dan dat
hij het voor Fransch hield, dat de
vader der leugenen zelf verlegen zou
zitten met het ding, en dat zij hem
evengoed dadelijk om zijn hoofd kon
vragen, als hem voorstellen, Mr. Fran
cis te raadplegen.
Den volgenden avond ontrolde hij
met menige zucht de strook, zonder
ook maar een enkel woord te spreken;
maar hij bleef tot laat in den nacht
opzitten, en stond tegen het aanbre
ken van den dag weder op, om weder
op het schrift te gaan luren, en op
den derden dag liet hij opeens een
kreet van schrik hooren, maar hij
gelastte Susan naar bed te gaan, en
een paar neerslachtige verzuchtingen
was al wat hij hooren liet, toen hij
haar veel later volgde.
„Eerst den daarop volgenden avond
vernam zij iets, want in het schemer
uur ving hij aan te spreken, zeg
gende: „Susan, ge zijt eene goede
vrouw, en ik weet, dat ik op uwe stil
zwijgendheid vertrouwen kan."
Haar hart klopte hoorbaar, terwijl
zij bij zich zelve dacht: „eindelijk
kómt het toch! Ik wist wel, dat hel
komen zou!" Maar zij gaf slechts
met een onschuldig gebaar te kennen,
dat zij naar hem luisterde.
„Ge hebt me niel met vragen lastig
gevallenen geen poging aange
wend om je neus te steken in deze
ongelukkige verborgenheid," vervolg
de hij.
„Ik was er van overtuigd, dat ge
me wel mededeelen zoudt, wat ik
mocht weten," antwoordde zij.
„Wat gij mocht weten! Niemand
mag het eigentlijk weten! Toch moet
ik noodzakelijk met je beraadslagen,
en ge hebt tol nu toe getoond, dat
ge den mond gesloten kunt houden."
„Heeft het betrekking op onze Cissey,
lieve man?"
„Zeer zeker! Ja, op onze Cissey!
Wat zoudt ge wel zeggen, Susan, als
ge hoordet, dal Cis de dochter was
van die dame daarginder?"
„Van de Koningin der Scholten?"
„Stil stil!" riep hij haar toe,
haar de hand op den mond leggend.
„En haar vader?"
„Die schurk, Bothwell, natuurlijk.
Arme meid, zij heeft geen vader om
op te roemen!"
„Dat moogt ge wel zeggen. Staat
dat op die strook te lezen?"
„Ja, voor zoover ik het ontcijferen
kanmaar behalve hetgeen dit geheim
schrift te lezen geeft, had zeker de
arme vrouw, die bij de schipbreuk
omgekomen is, vele mededeelingen
moeten doen."
En nu ging hij haar verder uil-
leggen, dat de strook een brief was
aan de Abdis van Soissons, die eene
tante was van Koningin Maria, gelijk
wel hekend was, daar met haar door
tusschenkomst van den Franschen
ambassadeur een open briefwisseling
werd onderhouden. Deze brief deelde
mede, dat „onze getrouwe Alison
Hepburn" zou verhalen, hoe in 't
geheim en onder treurige omstandig
heden Koningin Maria op Lochleven
het leven geschonken had aan dit
kind, en hoe men het, toen het nog
maar een uur of wat oud was, naai
de overzijde van het meir had laten
brengen, nadat het in haast gedoopt
was, en bij den doop den naam van
Bride, een der beschermheiligen van
Schotland, ontvangen had. Men had
het kind gedurende eenige weken
verpleegd in eene hut, totdat de Ko
ningin haar eerste vergeefsche poging
aangewend had om te ontvluchten,
waarna Maria het besluit genomen
had, om haar met hare zoogster naar
Dumbarton Castle te zenden, vanwaar
Lord Flemyng haar naar Frankrijk
zou sturen. Tot de Abdis werd de
bede gericht, orn haar eene schuil
plaats te bieden, maar tevens haar
in algeheele onwetendheid te laten
blijven, wat hare geboorte betrof, tot
op den dag, waarop hare moeder, in
't genot harer vrijheid hersteld, haar
troon weder beklimmen zou. „Of zoo,"
schreef de arme Koningin, „ik in den
strijd tegen mijne vijanden het leven
verliezen mocht, handel dan met haar,
zooals mijn ooms Guise en Lorraine
het 't geschiktst zullen oordeelen, daar
zij, mocht haar ongelukkige kleine
broeder komen te sterven onder de
ruwe handen van gindsche verraders,
wellicht bestemd is, om het ware
geloof te herstellen in de beide konink
rijken."
„Ach!" riep Susan uit, plotseling
ontstellend bij de gedachte, dat het
kind indedaad de erfgename was dei-
beide kronen, na den jeugdigen Ko
ning der Schotten. „Maar, is er geen
nasporing naar haar gedaan Zou rnen
haar verloren achten?"
„Zonder twijfel doen zij dat. Een
van beiden óf er is geen levende
ziel van de Bridge of Dunbar afge
komen, óf, indien er een van de be
manning aan den dood ontkomen
ware, fian zou deze het verlies van
de zoogster en het kind bericht heb
ben. De weinigen, die weten, dal de
kleine geboren was, moeten meenen,
dat zij omgekomen is. Niemand zal
ooit navraag naar haar doen. Zij
moeten het er voor houden, dat zij
twaalf jaar of langer op den bodem dei-
zee gelegen heeft."
„En verlangt gij dus nog, niemand
anders met de zaak bekend te ma
ken?" vroeg zijne vrouw, blijkbaar
ietwat gerust gesteld.
„Ik wenschte wel, dat ik er zelf
niet meê bekend was!" zeide Richard
met eene diepe verzuchting. „Ik
wenschte wel, dat ik deze geheele
zaak uit mijn herinnering kon weg-
wisschen."
„Voor het arme meisjen zelf zou
het veel gelukkiger zijn, wanneer
nooit iemand in haar iets anders zag
dan ons kind," sprak Susan.
„Dat is indedaad zoo! Een druppel
koninklijk bloed is in deze dagen
zooveel als een druppel vergift voor
hen, die het ongeluk hebben, hem
te erven, 't Is zooals Mylord laatst
zeide, zoo'n druppel koninklijk bloed
heeft de bijl des scherprechters in
zijn gevolg."
„En onze zoon Humfrey beschouwt
zich als aan haar verloofd 1"
„Zoolang wij het geheim trouw
bewaren, kan dat haar niet benadee-
len. Gelukkig gelijkt het meisjen niet
op hare moeder, behalve soms door
eene vorstelijke houding van hoofd
en schouders. Zij gelijkt genoeg op
sommigen van het Schotsche gevolg,
om me te doen denken, dat zij de
gelaatstrekken haars vaders heeft, van
dien schurk, die, zooals me door den
een of ander is medegedeeld, een
stuursch en donker voorkomen had."