BRIDE VAN SCHOTLAND.
Uit het Engelsch van Charlotte Yonge.
15)
„Wal!" zeide zijn vader, ,,en dat
terwijl Mylady juist aangevraagd heeft,
dal ge als page bij haar in dienst
zuil treden!"
,,ll< page!" riep Humfrey met de
uiterste minachting uit „om al de
tlauwe praatjens en het onophoude
lijk geharrewar van die lui te moeten
aanhooren, om strengen zijde en garen
op te houden, om met fatterig ge-
haar in de gaanderijen op en neêr te
wandelen, belast te worden met bood
schappen, waar meer achter zit, dan
men weet, en om voor een lomperd
uitgemaakt te worden, als men 't niet
verkiest te doen."
Zijn vader en Cis lachteneen uit
druk king van bezorgdheid vertoonde
zich op het gelaal zijnet moeder.
„En is Martin dus werkelijk te
Huil?" hernam Richard, peinzend.
„Me dunkt, als Mylord me voor eene
week of veertien* dagen vei lol' wil
geven, dan moest ik maar eens heen
rijden, orn den tlinken, ouden snuiter
een bezoek te brengen."
„O, lieve vader, ik smeek u, neem
me dan meê!" riep Humfrey; „laat
me met u meê gaan, ook al moet
ik weer meê ter ugkomenIk heb de
zee niet gezien, sedert we hier ge
komen zijn, en toch klinkt haar ge
bruis me nog in de ooren, als ik
slapen ga. Ik smeek u, neem me meê,
beste vader!"
„En laat mij ook meê gaan, lieve
vader!" riep Dick; „ik heb nog nooit
de zee gezien
„En neem mij ook meê, vaderlief,"
smeekte kleine Ned.
„0 neen," riep Cis uit; „wat moest
ik dan doenAntony Babington heeft
men weggebracht naar Cambridge,
en gij allen wilt mij nu verlaten!"
„Als ik terugkom, zal ik een betere
kerel zijn als hij!" mompelde Hum
frey, die reeds een begin van toe
slemming op zijns vaders gelaat meen
de te lezen, en hij trok baar met zich
naar de diepe vensterbank.
„Als gij terugkomt, zult ge een
ruwe zeebonk zijn, riekend naar pik
en leer, en Antony zal een welop
gevoed jongmensch, een student in
de punijens zijn, die weel, hoe hij
aan eene dame de hand moet geven,"
sprak het meisjen, om hem te plagen.
En zoo werd het schertsend ge
plaag voortgezet, en de vader, nadat
bij een tijdlang in peinzend stilzwijgen
verdiept was geweest, en de twee
jongste knapen de kamer bad uitge
stuurd gaf zijn voornemen te kennen,
om den Graaf te verzoeken, hem, zoo
mogelijk, verlof te geven.
„Ja," liet hij er op volgen, zich
tot zijne vrouw wendend, „en ik ben
van plan, Humfrey mede te nemen,
't Wordt lijd, dal hij wat meer van
de wereld te zien krijgt, dan mogelijk
is binnen de muren dezer plaats,
die weinig beter dan eene gevange
nis is."
„En wilt ge hem ook vergunnen,
die vreemde reis te ondernemen?"
vroeg Susan op wreveligen toon
„hem, onzen eerstgeborene en erf
genaam V'
„Wat dat betreft, vrouwlief, denk
eens hoe hij, wiens naam hij draagt,
mijn arme broeder, degeen was, die
thuis bleef, terwijl ik degeen was,
die de zee ging bevaren; is hij niet
al lang dood en begraven, en sta ik
hier niet in levenden lijve vóór u'i
Waarlijk, de knaap kon in 't gindsche
park wel eens aan grooter gevaren
blootgesteld zijn, dan hem wachten
onder zeerobben en beren, als hij
met den eerlijken Martin op reis
gaat."
„Maar hier staat hij toch altijd on
der uw hoede," merkte Susan op.
„Wie weet, welk gevaar daar zijn
eer loopt, en of hij daar niet dingen
zal booren, welke hij niet zal durven
overbrengen, niettegenstaande zijn
plicht hem zal gebieden dat te doen?
Neen, beste vrouw, wanneer ge er
over nadenkt, zult ge inzien, dat hem
daar ginder veel gevaarlijker banken
en klippen wachten, dan op de vrije,
open zee, die de Almachtige God ge
maakt heeft. Martin is een vroom en
godzalig man, bij wien aan boord
iederen dag het ochtendgebed en het
avondgezang in eere gehouden wordt,
wanneer maar het weder niet al te
boos is, en die er terdege op toeziet,
dal er geen goddeloosheid op zijn
schip plaats heeften als er bij hem
aan boord een hul open is voor on
zen jongen, dan zal het daar voor
hem een betere school zijn, dan waar
twee derdegedeelten van de huishou
ding legen elkander razen en tieren,
en hel andere derdegedeelte het er
steeds op toelegt, den overigen een
loer te draaien. Ik heb van dal alles
schoon mijn bekomst! 0, ik wenschte
wel, dat ik zelf weêr op hel blauwe
water kon gaan rondzwerven, en dal
ik me van dien ellendigen troep kon
afinaken I"
„Maar dal zult ge niet doen! 0,
neen, dat zult ge niet doen!" riep
Susan smeekend uit. „Vergeel niet,
mijne lieve, beste man, hoe gij zelf
gezegd hebt, dat gij thuis al uwe
plichten te vervullen hebt."
„Dat zal ik niet vergelen, liefste
vrouw. Ge behoeft u over mij niet
ongerust te maken. Maar we hebben
weinig tijd meer over. Zal ik nog in
de gelegenheid zijn, mijn ouden vriend
te zien en te spreken, dan moet ik
nog van avond Mylord te spreken
zien te krijgen, om morgen weg te
kunnen rijden. Zadel me den Bruine,
j'ongen
En toen de jongens zich verwijderd
hadden, na Cis te hebben meêgelokt,
die eerst had tegengestribbeld, omdat,
naar zij beweerde, het pad daarbui
ten nat was, maar desniettemin was
meêgegaan, vervolgde hij: „ja waar
lijk, Susan, alles in aanmerking ge
nomen, aciit ik hel beter, dal die
twee voor een jaar of zoo van elk
ander gescheiden worden, totdat we
beter op de hoogte zijn ten aanzien
van dat vreemde nestvogelljen, dat
we hebben grootgebracht. Ja, ge zijl
als de moeder-spreeuw, die een koe
koek heelt uitgebroed en op dezen
verzot blijft, niettegenstaande hi, met
haar eigen kroost niet overweg
kan."
„De koekoek werpt de jonge spreeu
wen uit het nest," merkte Susan op,
„en nu gij aan onzen jongen ver
gunning wilt geven om de ouderlijke
woning te verlaten, doet gij hier iets
dergt lijks geschieden, beste man."
„Ik wil hem maar even laten uit
vliegen, lief moedertjen," antwoordde
hij; „ik wil hem alleen maar even
laten uitvliegen, opdat ons intusschen
moge blijken, ol dat nestvogelljen
daarginder aanleg heeft, om een een
voudige huisvogel te worden, dan wel
een havik, die wellicht haar makker
in stukken zal scheuren."
Susan was eene te gehoorzame
gade, om nog langer tegen te spreken,
ofschoon haar moederhart bijna even
pijnlijk was aangedaan door het in
de woorden haars echlgenools opge
sloten wantrouwen ten aanzien van
haar aangenomen dochter, als door
de omstandigheid, dal zij zoo spoedig
zou moeten scheiden van haar eerst
geborene, die blootgesteld zou wor
den aan de gevaren der Noordelijke
zeeën. Zij was hel met haar echtge
noot eens, wal betreft diens vrees
voor de verzoekingen, aan het leven
eens pages op Sheffield verbonden,
en daar zij geheel en al eene „volg
zame en gehoorzame huisvrouw" was,
zooals zij bij het aangaan van haar
huwelijk beloofd had te zullen zijn,
ging zij met Cis aan het uitzoeken
van de hemden en het plooien van
de halskragen, waarmede haar man
en zoon moesten pronken te Huil,
tenzij Mylord want deze hoop koes
terde zij in hel binnenste haars har
ten aan zijn „kamerheer-deur
wachter" hel te vragen verlof mocht
weigeren.
Die hoop werd niet vervuld; Ri
chard kwam terug met hel bericht,
dal Mylord zich zoo gerust gesteld
had gevoeld door de mededeeling,
dat er geen nieuwe samenzwering
ontdekt was, dal hij hem gaarne
een verlof van veertien dagen had
toegestaan, en zelfs gezegd had, dal
hij hem, wat betreft zijn voornemen
ten aanzien van Huinlrey, groot ge
lijk gal, daar Sheffield meer eene
school voor samenzweiingen, dan
voor ridderlijke handelingen was.
Voor iedere goede huisvrouw was
het een punt van eer, voor alle voor
komende omstandigheden een vol
doenden voorraad linnen gereed te
hebben, en daar er in den winter
niet gewasschen werd, was de voor
raad lijflinnen ten allen tijde groot ge
noeg voor een voldoend uitzet; zoo
zou het grootste gedeelte van llumfi ey's
linnengoed verzonden worden met den
vrachtwagen, in 't vertrouwen, dat
het ter bestemder plaatse zou wezen,
voordal de expeditie onder zeil ging.
Vader en zoon hadden toen niet veel
tijd meer over, nadat de moeder, die
bij dat werk slechts met moeite hare
tranen had kunnen bedwingen, hunne
koffers had ingepakt en dicht gemaakt.
Cis had haar daarbij geholpen, en
llumlrey had haar bijgestaan, gelaarsd
en gespoord, druk ledeneerend over
de wonderen, die hij zien zou, en
over het goud en hel ivoor, dat hij
mede naar tiuis zou brengen, om de
opwellingen van droefheid over de
ophanden zijnde scheiding van de
ouderlijke woning en van zijne lieve
moeder, die hij reeds begon te ge
voelen, niet te laten blijken; en mis
schien ook, om Cis te doen verze
keren, dat zij stellig meer aan hem
zou denken, dan aan Antony Babing
ton, met zijn voornaam en hoffelijk
voorkomen. Met vurig verlangen
wachtte de knaap op zulk eene leedere
verzekering, maar Cis scheen er maar
beiiagen in te hebben om hem uit-
lelarlen. „Zij wist, dat hij heel spoe
dig weer terug zou keeren. 0 neen,
hij zou nooit op zee gaan! Zij was
er niets bang voor. Mr. Frobishei
was op zulke lummels niet gesteld.
Dat was wel jammer. Zij zou meer met
rust gelalen worden, om zich aan
haar borduurwerk te wijden, en meer
vrijen lijd hebben om op liet spinet
te spelen, als hij niet meer in huis
was."
Maar toen de ruiters aan het einde
van de groote laan uit het gezicht
verdwenen, ging Cis in een hoek
zitten schreien, alsof hel hart haar
breken zou.
En wederom schreide zij achter
den rug van den hoogen stoel, toen
de vader alleen weêr thuis kwam,
vol loftuitingen op Kapitein Frobisher,
diens schip en manschappen, en zeer
voldaan over 's mans verzekering, dal
hij over Humfrey waken zou als over
zijn eigen zoon.
Intusschen ging 't in het park zoo
onstuimig toe, dal het Mr. Richard
en zijne vrouw niet speet, dat hun
jongen niet in die omgeving opgroeide,
ofschoon de Gravin Susan strengelijk
berispte wegens haar ondankbaarheid.
Koningin Elizabeth was natuurlijk
zeer verstoord over hel huwelijk van
Bess Cavendish met Lord Lennox,
en de Graaf moest brief op brief schrij
ven, om zich zelf vrij te pleiten van
alle schuld aan hel tot stand komen
van dal huwelijk. Koningin Maria
schreef ook brieven, om te betuigen,
dat zij er geen schuld aan had, en
om te verklaren, dat zij er bepaald
leedwezen over gevoelde, daar Bess
Cavendish zeer laag bij haar stond
aangeschreven. Daar kwam nog bij dat,
mocht Lady Shrewbury's vriendschap
al niet zoo bijzonder aangenaam we
zen, deze toch in allen gevalle beter was
dan hare vijandschap. Zij hield zich
echter niet vaak te Sheffield op. Niet
slechts was zij zeer verstoord op haar
echtgenoot, maar Koningin Elizabeth
had het samenzijn van den jongen
Lord Lennox met zijne koninklijke
schoonzuster ten strengste vei boden.
Hij was een zwak jonkman, en zijne
vrouw begon onmiddellijk na haar hu
welijk te sukkelen, zoodat Lady
Shrewsbury nagenoeg geregeld te
Chalsworlli verblijf hield, bij hare ge
fielde dochter.
Gilbert Talbot, die meeslal de vre
destichter in de familie was, reisde
heen en weêr, schreef brieven en
deed zijn best, wat zeker meer uit
werking zou gehad hebben, indien
zijne vrouw, Maria, er niet geweest
ware, die al wat er te Sheffield ge
babbeld werd, te Chalsworlh omstan
dig oververtelde, terwijl zij Sheffield
ongetwijfeld vermaakte met verhalen
aangaande hare zuster Bess, die zij
voorstelde als eene koninklijke gra
vin, vol dwaze aanmatiging en gril
len, terwijl hare moeder haar behan
delde, zooal niet als eene koningin,
dan toch als een persoon, die op weg
is het te worden, zóó zelfs, dal de hoog
hartige vrouwe van Shrewsbury zich
haastte den zakdoek harer dochter op
te rapen, als deze op den grond ge
vallen was, en zij bij het vuur de
met wijn gestremde melk stond te
roeren, opdat deze toch vooral de
vereischte uilwerking mocht hebben
op den eetlust van Lady Lennox,
welke kieskeuriger werd, naarmate de
ze dame meer vertroeteld werd.
Hef onderscheid, dat er gemaakt
werd tusschen Lady Lennox en haar
oudere zusters, verbitterde in niet
geringe mate Mevrouw Mary Talbot,
die van meaning was, dat men haar
eenige onderscheiding verschuldigd
was, als de liere moeder van den eeni-
gen kleinzoon des huizes Shrewsbury,
den kleinen George, die nu sedert
kort in slaat was, om op het voor
plein boven op een paard te gaan
zitten, en om te zeggen, dat hij uit
reed om „een bezoek te brengen aan
Lady Danmode," alsmede bij zijn maal
tijd te drinken op de gezondheid van
„Lady Danmode."
Helaas! De jeugdige hoop der Tal-
bols werd onverwachts vernietigd.
Op zekeren avond kwam er eene
boodschap bij Mrs. Susan, of zij zoo
spoedig mogelijk komen wilde, daar
men dringend behoefte had aan haar
hulp. Zij toch, hoewel men haar in
tijd van voorspoed meestal te Brid-
gefield liet blijven, werd altijd te hulp
geroepen onder moeilijke omstandig
heden, of wanneer men vei legen was.
De kleine George, die toen twee en
een half jaar oud was, was plotseling
ongesteld geworden, na voor zijn
avondmaal vrij wat marsepein met
pruimenbol, benevens een goed glas
ale gebruikt te hebben. Hij had stui
pen gekregen, en Koningin Maria's
apotheker had er niets meer aan we
ten te doen, dan het jongsken te
laten. Susan kwam nog slechts tijdig
genoeg, om het kind den laatsten
adem te zien uitblazen, en om zijne
moeder, die radeloos en waanzinnig
van droefheid was, zooveel mogelijk
bij te slaan en Ie troosten. De goede
en teêrgevoelige vrouw deed haar
best om de gedachten der beroofde
moeder te vestigen op iets hoogers
en beters, daar deze het eene oogen-
blik als een dier, dat men van zijn
jong beroofd heeft, luide jammerde
over „haar lief jongsken," om het
volgende oogenblik te weeklagen over
de eer en hel aanzien, die hem als
erfgenaam der familie tendeele zou
den zijn gevallen, als niet de dood
hem weggenomen had.
(Wordt vervolgd).
Gedrukt bij DE EKVEN LOOSJES, te Haarlem.