BRIDE VAN SCHOTLAND.
Uit het Engelsch van Charlotte Yonge.
23)
En ik ik stortte tranen, raaar ik
kon zeer goed gelooven, dat het on
schuldige kindeken veilig en wel opge
nomen was onder de heiligen, en ik kon
er niet bedroefd over zijn, dat zij,
meende ik, niet meer te lijden had on
der den vloek, die rust op degenen, die
nog overgebleven zijn van het geslacht
der Stuarts. Tot voor eene week
dankte ik God er voor, dat dal kind
der smarte als 't ware eene wiege
gevonden had in het Paradijs."
Wederom volgden eenige oogenblik-
ken zwijgens, en nu waagde Gis het
met een bevende stem te zeggen:
„en was het van het wrak van de
Bride of Dunbardat men mij heeft
afgehaald
„Ge hebt het gezegd, kind! Mijn
kind, mijn liel kind!" en hartstoch
telijk drukte zij het meisjen aan haar
hart, terwijl haar ontroering zich lucht
gaf in een onstuimig snikken; en
steeds inniger en hartstochtelijker
werden hare liefkozingen, zoodat het
meisjen er indedaad angstig onder
werd.
„SpreekSpreekLaat me de stem
van mijn kind hoorenl"
„0, mevrouw
„Noem mij moederNooit nog heb
ik dat woord van de lippen van mijn
kind gehoord. Ik heb aan twee kin
deren, twee levende kinderen hel
leven geschonken, alleen om van
beiden beroofd te worden. Spreek,
kind laat me uwe stemhooren!"
Gis spande zich in „moeder, mijne
moeder," te zeggen, raaar men kon
het haast hooren, dat het haar niet
van harte afging, 't Was alles zoo
vreemd, en onwillekeuiig dacht zij bij
zich zelve, dat Susan de moeder was,
die zij kende, aan wie zij zich zoo
innig verbonden voelde. Dit alles had
ook veel weg van een droom, uit
welken zij vurig verlangde te ont
waken. En daar was Mrs. Kennedy
ook, die van hare rustbank opstond
en op veiortwaardigden loon uitriep
„Moeder wel zoo! is dal alles
wat gij te zeggen hebt, als werdl ge
met de roede er toe gedwongen, nu
gij door de schoonste en gruwelijkst
mishandelde Koningin in de Christen
wereld erkend wordt als haar eigen
kind? Schande over u! Hebben die
Engelsche schurken uw hart gevoel
loos gemaakt, en hebben zij u onver
schillig doen worden voor uw eigen
moeder, die voor u geleden heeft?"
De toornige toon, waarop dit ge
zegd werd, en het besef van haar
eigen tekortkomingen deden Cis in
tranen uitbarsten.
„Stil, stil, Kennedy I Ge moogt
mijn kind, dat ik pas heb wederge-
vonden, niet beknorren. Zij zal ons
wel spoedig beter leeren kennen, in
dien zij willen toestaan, dat zij bij
ons blijve," sprak Maria. „Kom, kom,
schrei niet zoo bitter, mijn eigen lief
kindIk wil niet van u eischen, dat
ge mijne zorgen en rampspoed deelen
zult. Dat verhoede de hemel! Ik ver
zoek u slechts, dat ge van tijd tot
tijd bij me zult komen, om mijne
nachten wat minder troosteloos te
maken, en om aan mijn afgemat hart
te rusten, om de pijn en smarte, door
welke het gefolterd wordt, te stillen,
en mij te doen gevoelen, dat ik wer
kelijk een kind bezit."
„0 moeder, moeder!" riep Cis we
der met gesmoorde stem, als iemand,
die niet kon uitspreken wat er in
haar hart omging, maar toch ook niet
meer op den koelen drogen toon,
die zoozeer Mrs. Kennedy's veront
waardiging en loom had gaande ge
maakt. „Vergeef me, ik weet niet
ik kan niet zeggen wat ik zou willen.
Maar o, ik zou alles willen doen voor
voor Uwe Majesteit!"
„Alles wat ik van u begeer, het is,
dat gij u rustig houdt, en u naar
onzen raad gedraagt. Wees overdag
Cicely Talbot, zooals altijd. Wees
slechts des nachts mijne mijn
kind, mijne Bride, want zoo waart
gij genaamd, naar onze Schotsche
beschermheilige, 't Was eene relikwie
van hare sandalen, die om uw hals
gehangen was, en 't was haar schip,
waarmede gij de reis zoudt onder
nemen; en zie, zij heeft u gehoord
en behouden, en niet alleen heeft zij
u gered van den dood, maar zij heeft
ook een gelukkig en vroolijk te huis
en eene goedverzorgde kindschheid
tot uw deel gemaakt. Wij moeten
haar onzen dank brengen, mijn kind I
Beata Brigilta, ora pro nobis."
,,'l Was de goede, almachtige God,
die mij gered en behouden heeft,
mevrouw," merkte Gis droogweg op.
„Helaas! Ik vergat, dat die goede
dame daar ginder u niet anders dan
in de uiterste duisternis harer ketterij
heeft kunnen grootbrengen; maar ge
zult tol ons terugkeeren, mijn eigen
lief kindDe Hemel verhoede, dat ik
Hem loochenen zou, Wiens hand het
was, die u gered en behouden heeft,
maar hel is geschied op voorspraak
van de gezegende Bride. Zij heeft
ongetwijfeld mij, die me in mijne droef
heid lot haar gewend had, deze on
schatbare vertroosting bereid. Maar
ik wil uw jeugdig harljen dezen eer
sten nacht niet kwellen met een strijd
over geloofsverschillen. Moeder en
kind te zijn, dat is thans voor ons ge
noeg. Waarover mijmert ge?"
„Ik dacht er slechts over na, me
vrouw, wie het aan Uwe Majesteit
gezegd heeft, dat ik niet het kind
was van hen, die ik mijn ouders
noemde."
„De brandmerken, mijn lief meisken,
de brandmerken," antwoordde Maria.
„Zij deelden alles mede aan de goede
Jeanie, en ook aan Gorion, dien we
indertijd van wreedheid beschuldigd
hadden, omdat hij mijn arm klein
meisken met een gloeiend ijzer ge
brand had."
„Ja, maar," hernam Cicely, „heeft
die vrouw met de halssnoeren en de
armbanden hem niet aangespoord, er
naar te zien?"
Ware hel lichter geweest, Cicely
zou gemerkt hebben, dat die vraag
de Koningin onaangenaam aandeed
maar zij hoorde slechts het antwoord
van Jean, die weder op hare rustbank
lag: „wel neen I Wat kon zij van uwe
brandmerken afgeweten hebben?"
„Maar," zeide Cicely, „zij neen,
't was Tibbot de marskraamster
heeft me lang geleden gezegd, dal ik
niet was wat ik scheen, en dal ik
van Noordelijke al komst was ik
begrijp er niets van. Waren die twee
dezelfde persoon?"
„Het kind wil veel te veel weten,"
sprak Jean. „Ge moogt Hare Majes
teit niet zoo lastig vallen met uw
gevraag. Ge zult moeten leeren den
mond te houden, ook al ziet ge hier
veel, dat ge niet kunt begrijpen."
„Leg haar het zwijgen niet op,
Kennedy," zeide de Koningin; ,,'t is
voor ons van belang, aangaande deze
aangelegenheid iets te weten te ko
men. Wat zeidet gij van Tibbot?"
„Zij was de vrouw, door wie An
tony Babinglon in ongelegenheid ge
raakt is," antwoordde Cicely, „Ik
hield haar voor eene looverheks, want
zij kon zinspelen op vreemde dingen,
die op mij betrekking hadden, maar
mijn vader geloofde altijd, dat zij een
als vrouw verkleede neef van hem
was, die betrokken was geweest bij
den Opstand van hel Noorden, en
die, zeide hij, er getuige van geweest
was, toen ik te Huil werd aange
bracht, nadat men mij van het wrak
had afgehaald."
„Ja," zeide de Koningin, bij wijze
yan aansporing voor Cis om voort te
gaan.
„En ik vond," liet Cicely ietwat
beschroomd er op volgen, „dat die
vreemde vrouw te Tideswell, die van
halssnoeren en armbanden sprak, me
Tibbott herinnerde, ofschoon zij jon
ger was, en niet zulke grijzende wenk
brauwen had; maar vader zegt, dal
het onmogelijk is, daar Mr. Cuthberl
Langston aan de overzijde der zee,
te Parijs is."
„Zoo! Dat is goed," sprak Maria
blijkbaar gerustgesteld. „Zie, mijn
kind! Die Langston, over wien gij
spreekt, was een getrouw vriend van
mij. Hij heeft veel voor mij gedaan
onder velerlei vermomming, en ten
tijde van uwe geboorte woonde hij
als koopman te Huil, waar hij handel
op Schotland dreef. Zoo kan hij zijn
te weten gekomen, dat het kindeken,
dat hij gezien had, toen het van 't
wrak was afgehaald, te Dumbarton
scheep was gegaan. Maar meer is
hem niet bekend. Het geheim uwer
geboorte, mijn arm meisjen, was aan
niemand toevertrouwd, uitgenomen
de weinige personen uit mijn on
middellijke omgeving, en van hen hebt
ge allen, die nog in leven zijn, reeds
gezien. Lord Flemyng, die u aan boord
bracht, meende, dal gij het kind waart
van James Hepburn van Lillieburn,
den boogschutter, en van mijn arme
Mary Stewart, eene n:chl van mijen
't was in dat geloof ongetwijfeld, dat
hij, of Tibbott, zooals hij hem noemt,
met u zal gesproken hebben."
„Maar de vrouw te Tideswell,"
zeide Cis, die verbijsterd raakte
„Dick zeide, dal zij met Mr. Gorion
gesproken had."
„Dat heelt zij ook gedaan, en zij
heeft zijn opmerkzaamheid op u ge
vestigd. 't Is waar. Zij ook behoort
tot mijne getrouwe vrienden, en zon
der twijfel had hij haar het geheim me
degedeeld. Maar nu geen vragen meer,
kind! Laat het ons genoeg zijn, dal
we in elkanders armen mogen slapen."
't Was een wonderlijke nacht. Cis
gevoelde zich meer verbaasd en ze
nuwachtig, dan dal zij zicli bewust
was van innige liefde voor haar, die
zich als hare wezentlijke moeder aan
haar geopenbaard had. Zij was zóó
groot gebracht, dat er van hunkeren
naar lielde bij haar geen sprake kon
zijn. Zij was indedaad bejegend met
meer teederheid en inschikkelijkheid
dan eigen dochters plegen te onder
vinden, en hare pleeg-ouders hadden
zich hare boven allen twjjfel verhe
ven liefde en eerbied verworven. Ko
ningin Maria's gloeiende liefkozingen
waren op zijn zachtst gezegd even
lastig als slreelend, omdat zij niet
wist, hoe ze te beantwoorden, en
hel nieuwe en het zonderlinge van
den toestand stemde haar ontegenzeg
gelijk droevig.
„Dat zou nog meer het geval ge
weest zijn, zoo niet de Koningin het
behendig had weten te v.oorkomen.
Zij ontdekte het spoedig, dat zij het
meisjen overstelpte, en dat haar lijd
gegund moest worden ora aan het
denkbeeld te gewennen. Daarom ging
zij, nadat zij haar met teedere har
telijkheid wel te rusten gewenscht
had, stil liggen, terwijl Gis, naar zij
meende, insliep. Het meisjen kon
echter onmogelijk slapen, behalve nu
en dan een oogenblik, en 't was of
zij telkens weder ontwaakte, om tel
kens weer er van verzekerd te wor
den, dat hel niet allemaal een droom
was. Toen zij voor de laatste maal
aldus wakker werd, was het reeds
dag, voor zoover de zware gor
dijnen het vergunden, daarvan
iets te merken, en toen zij de oogen
opsloeg, zag zij een gelaat haar met
zulk een teedere aandacht aanzien,
dat op onweêrstaanbare wijze baai-
het woord „Moeder" op de lippen
kwam.
„0, dat is de rechte toon! Ik
dank u en zegen u, mijn kind," sprak
Maria, over haar het teeken des Krui-
ses makende, waarbij het meisjen
ineen kromp, als werd er een too-
ver-formulier over haar uilgesproken.
Daarop vervolgde de Koningin„mijn
lief meisken, we moeten nu opstaan.
Bedenk het wel, dat ge geen woord
over deze zaken u laat ontvallen. Ge
zijt Cicely Talbot overdag, zooaU
altijd, en alleen des nachts mijn kind,
mijne Bride, mijn eigen lief meisjen,
mijne prinses. Kent ge goed iets ge
heim houden
„Zeer zeker, mevrouw," antwoord
de Cis; „ik heb vijf jaar lang gewe
ten, dat ik eene vondelinge was, dat
men mij als klein kind van een wrak
had afgehaald, en ik heb me nooit
een woord daarover laten ontvallen."
Maria glimlachte. „Dit is of een
zeer onnoozel, of een zeer bij de
hand kind," zeide zij tegen Jean Ken
nedy. Of zij ziet er niets bizonders
in, van koninklijken bloede te zijn,
of zij is van oordeel, dat eene moe
der te hebben, als die welke zij ge
vonden heelt, erger is dan eene von
delinge zonder naam te zijn."
„0 mevrouw, moeder, spreek zoo
niet! Ik wilde maar zeggen, dal ik
mijn mond gehouden heb, terwijl ik
toch wel wat te vertellen had
,,'t Zal u goed te pas komen, dat
ge een geheim kunt bewaren, kind
sprak de Koningin. „Bedenk hel wel,
dat, zoo de zaak buitenaf ruchtbaar
werd, men u zeer zeker van me zou
rukken, om u ergens op te sluiten,
waar de Engelsche Koningin kon ver
hinderen, dat ge ooit een huwelijk
aangingt. Ja, en het zou uw pleeg
vader waarschijnlijk het hoofd kosten,
als men hem er van verdacht, dat
hij van de zaak afgeweten en haar
met bekend gemaakt had. Ik zou
haast vreezen, dat ge te jeugdig zijt
voor zulk een gewichtig geheim."
„Ik ben zeventien jaar oud, me
vrouw," antwoordde Cis, met waar
digheid; „het andere geheim heb ik
van mijn twaalfde jaar af getrouw
bewaard."
„Dan zult ge, vertrouw ik, ver
standig genoeg zijn, om u niet als
eene prinses aan te stellen, en om
niet te doen vermoeden, dal er eene
andere betrekking tusschen ons be
staat, dan die van een in de kooi
opgesloten vogel en hel vroolijke vlas-
vinkjen, dat voor de tralies van haar
koot komt zingen. Alleen, kind, moet
ge van Mr. Talbot die voorwerpen
zien te krijgen, waarvan ik gehoord
heb. Hebt gij ze gezien
„Nooit, mevrouw; ik wist indedaad
niet, dal zij bestonden."
„Ik heb ze niet noodig om met
zekerheid te kunnen weien, dat gij
mijn eigen kind zijt, maar 't is niet
goed dal ze in vreemde handen zijn.
Ge kunt zeggen maar stil, we
moeten thans mondtjen dicht houden."
Want liet was nu de tijd, dat de
morgendrank der Koningin, bestaande
in met specerijen gekruide melk,
werd binnengebracht, en dat geschied
de door iemand van haar gevolg, die
niet in het geheim ingewijd mocht
worden; en van dat oogenblik af kon
er van vertrouwelijke gesprekken geen
sprake meer zijn, totdat Cis de ka
mer der Koningin moest verlaten,
om inet de overige huishouding naar
de kapel op te gaan, voor het da-
gelijksch gebed. Hare kleeding en
hair waren keurig in orde, maar zij
was nog maar juist bijtijds klaar, om
zich bij hare pleegouders te vervoe
gen, die reeds de trap afkwamen.
In de groote zaal knielde zij voor
hen neder, om hun zegen te ont
vangen een handeling, die des
tijds even gewoon was, en even werk
tuigelijk werd volbracht, als tegen
woordig de morgenkus en de mor
gengroet tusschen ouders en kinderen;
maar een zekere uitdrukking op haar
gelaal deed Susan bij zichzelven zeg
gen: „zij weet reeds alles!"
Wordt vervolgd.)
Gedrukt by DE EftVEN LOOSJES, te Haarlem.