BRIDE VAN SCHOTLAND.
Uit het Engelsch van Charlotte Yonge.
29)
HOOFDSTUK XVII.
Het wegvloeiende water.
Cicely's dorst naar avonturen had
een schok gekregen, maar de Ko
ningin, die zich bizonder wel en op
gewekt voelde, en die er vast op
vertrouwde, dat dit haar laatste be
zoek aan Buxton zou zijn, was belust
op allerlei ondernemingen, en uitge
strekte tochten en valkenjachten op
de heidevelden waren daarvan het
gevolg.
Op den laatste dezer tochten, voor
dat zij Buxton zouden verlaten, kwam
het gezelschap in het gehucht Barton
Clough, waar een losgeraakt hoefijzer
van 's Graven paard het noodzakelijk
maakte, dat men even toelde bij eene
kleine smederij aan den weg.
Maria, minzaam en spraakzaam als
altijd, vroeg om een dronk water,
en knoopte een gesprek aan met de
blozende sraidsvrouw, die haar den
gevraagden dronk bracht en zeide,
dat het ongetwijfeld goed en zuiver
water was, daar de beek, waaruit
zij het had geput, zijn oorsprong
nam uit de Ebbende en Vloeiende
Bron, en daarbij wees zij naar een
steil pad. En toen haar om ophel
dering gevraagd werd, vervolgde zij
„heeft mevrouw nooit gehoord van
de Ebbende Bron, die uitmaakt, of
ware liefde standvastig is?"
„Hoe is 't mogelijk!" riep de Ko
ningin uit. „Wat zou zulk eene ge
tuigenis veel waard zijn't Zou menig
meisjen een gebroken hart bespa
ren, jammer maar, dal de arme
dwaze schepsels er toch geen geloof
aan hechten zouden."
„Ik heb er wel eens van gehoord,"
merkte de Graaf op; „en Dr. Jones
zou Uwe Majesteit kunnen bewijzen,
dal hel niets anders is dart eene
bijgeloovige beschouwing van een zeer
goed verklaarbaar natuurverschijnsel."
„Ja, Mylord," liet nu de smid zich
hooren, terwijl hij van den paarden
hoef opkeek; ,,'l is de manier tegen
woordig van die filozofen daar om
alles voor onwaar te verklaren, wat
vroeger door alle eerzame lui werd
geloofd, 't Zal niet lang meer duren,
of zij zullen ontkennen, dal kippen
eieren leggen, of dat honigdauw een
verderf is voor de tarwe. Wat mijne
goede vrouw zegt, is echter niets dan
waarheid, en we zijn er herhaaldelijk
getuige van geweest."
„Wal hebt ge gezien,.goede man
vroeg Maria rnet belangstelling, en
dadelijk werd op hare vraag antwoord
gegeven door het echtpaar, dat in
taal en manieren eenige beschaving
had opgedaan, doordat hunne sme
derij aan den weg lag, en zij ook
dikwijls als gidsen naar de bron dienst
badden gedaan.
„Wat we gezien hebben, vraagt
mevrouw sprak de smid. „Wel,
ieder manspersoon, die het eerlijk
meent, en die een meisjen heeft, dal
het ook eerlijk meent, kan uit die
bron zooveel water opslurpen, als
zijn keelgat maar bergen kan en
't zelfde geldt van ieder vrouwsper
soon, dat het eerlijk voorheeft, en
dat een minnaar heelt, die het ook
eerlijk voorheeft maar laat een
manspersoon of een vrouwspersoon,
met wie het op dat punt niet in den
haak is, zich vooroverbuigen om te
drinken, dan loopt hel water weg,
zoodat ze er niet eens de lippen meê
bevochtigen kunnen."
„Ja, de dames mogen er om la
chen," voegde zijne vrouw er aan
toe, „maar 't is niettemin volle waar
heid."
„Hebt ge zelve de proef er van
genomen, goede vrouw vroeg Ma
ria, ietwat schalks, want hel echtpaar
was nog jong, en zag er aardig ge
noeg uit, om er wat meê te schert
sen.
„Wel, zouden we niet, mevrouw?"
sprak de vrouw. „Was niet mijn man
daar, Rob de zoon van den ketel
lapper, op wien mijn vader en broers,
de smeden daarginder te Buxton,
niet anders dan uit de hoogte en met
minachting nederzagenmaar we
hadden samen bronwater gedronken
uit de Ebbende Bron, en het had
geen van ons beiden voor trouweloos
of onstandvastig verklaard, en zoo
volhardden wij, niettegenstaande hun
ne tegenwerking, en toen zij merk
ten, dat er toch niets aan te doen
was, toen gaven zij aan Rob op een
na het beste aanbeeld met de daarbij
behoorende blaasbalgen voor zijn erf
deel, en hier zijn we thans."
„Levende getuigen voor de Bron,"
zeide de Koningin, vroolijk lachend.
„Wal zegt gij er van, Mylord? Ik
zou wel gaarne dit wonder met eigen
oog aanschouwen. Mr. Curll, wilt gij
u aan de proef wagen?"
„Ik ben er niet bang voor," ant
woordde de sekrelaris, een blik wer
pend op de blozende Barbara.
't Spiak van zeil, dal de Graal be
zwaren opperde, betreffende de moei
lijkheid van hel pad en de omstan
digheid, dat hel al zoo laat op den
dag was; maar Rob Smith kwam,
misschien wel opzettelijk, tot de ont
dekking, dat een tweede hoefijzer
van Mylord's paard ook in bedenke-
lijken toestand verkeerde, en zijne
goede vrouw bood zich aan, de dames
langs een zóó goed pad te geleiden,
dat zij zouden meenen, op de Ko-
ninginne-Wandeling te Buxton te
wandelen.
Lord Shrewsbury, zich dus inge
rekend ziende, was wel verplicht toe
te geven, en, na aan Sir Andrew,
met de stalknechts en de valkeniers,
het toezicht over de paarden opge
dragen te hebben, gingen de Koningin,
de Graaf, Cicely, Mary Seaton, Bar
bara Mowbray, en de twee sekreta-
rissen en Richard Talbot met den
jeugdigen Dick op weg, vergezeld
van Dr. Bourguoin, den geneesheer
der Koningin, die brandde van ver
langen om het bizondere verschijnsel
in oogenschouw te nemen, teneinde
het tol een onderwerp van debat
met Dr. Jones te kunnen maken.
't Was een prachtig pad, lusschen
rotsen en kreupelhout door; de berg-
esschen prijkten inel hunne koraal
kleurige bessen, te midden van hun
pluimig gebladerte; gouden en wit
ten sterren van steenruit bedekten
elk plekjen grond, en op de vlakkere
plaatsen begon de wasachtige kiok-
jens-heide in bloei te komen. Toch
was hel een wel wal overdreven lol
geweest, het pad even elfen te noemen,
als het zorgvuldig onderhouden en
veel betreden Koninginne-pad te Bux
ton, in aanmerking genomen, dat
het voortdurend steil omhoog liep,
en den delligen, veelbeproefden Graat
naar adem deed hijgen; maar de
Koningin, wier rheumatiek haar tij
delijk geneel scheen verlaten te heb
ben, liep door met den vluggen berg-
stap, dien zij in hare kinderjaren
geleerd had, en volgde de vlugge
smidsvrouw op den voet. Vooral het
laatste gedeelte van het pad heuvel
opwaarts was steil, en het bestijgen
kostte zooveel inspanning, dal het
bijna onmogelijk was te spreken, en
op hel hoogste punt gekomen, stond
Maria daar, de eene hand uitstrek
kende, met een vinger van de andere
hand aan hare lippen, als eene aan
maning om niet te spreken voor hel
overige gevolg en voor de smidsvrouw,
die daar nu ook blozend en ietwat
ontstemd stond; want het had er
veel van, of een ander haar verdron
gen had uit de waardigheid, welke,
naar zij meende, haar uitsluitend toe
kwam.
Zij waren nu gekomen bij de hel
lende heide, die van de Peak naar
hier afdaalde, op eene kleine vlakte,
te midden van welke eene diepe,
heldere waterkom zich vertoonde, met
negen kleine fonteinen, die daarin
haar water ontlastten, omzoomd met
varens en wilde rozen of kamper
foelie. Er waren trappen in de rots
uitgehouwen, die naar den rand van
de waterkom voerden, en op den
laagste dezer trappen, met zijn rug
naar de nieuw aangekomene gekeerd,
lag een jonkman geknield, met het
bruine hoofd ongedekt, terwijl hij
zijn kort mantelljen had afgelegd,
zoodat men zijne welgevormde ge
stalte kon zien; het zwaard en de
sporen, die tegen de rots kletterden,
zoowel als de stof en de snede van
zijn rijkostuum deden zien, dal hij
iemand was, die tot de hoogere stan
den behoorde.
„We zullen al dadelijk de proef
zien nemen," fluisterde Maria hare
dochter in 't oor, die, jeugdig en
vlug als zij was, het niet moeilijk
gevonden had, haar op den voet te
volgen. Het meisjen bij den arm
vattende en glimlachende, hoorde zij
de stem des jonkmans luide de echos
van de rots toeroepen: „Cis!" en
daarna zag zij hem zich voorover
buigen en aangezicht en hooid in
het heldere doorschijnende water
dompelen.
„Daar krijgt een eerlijk en stand
vastig minnaar de kroon op het
hoold!" sprak de Koningin glim
lachend. „Hoe! Ontstelt ge er van,
dwaas meisjen Cis is een naam,
die in deze oorden zeer veel voor
komt."
„Ja, maar zeide Cicely hij
gend, want op dat oogenblik zag de
jonkman, uit zijne knielende houding
opstaande, terwijl zijn gezicht nog
glom van het water, op en wierp
een blik op de onverwachte toeschou
wers. Een uitdrukking van verbazing
en verrukking vertoonde zich op zijn
eerlijk door de zon verbrand gelaat,
toen hij Mr. Richard, die zoo juist
niet zonder inspanning den zwaar-
lijvigen Graal het steile pad opge
holpen had, in 't oog kreeg. Hij
breidde zijn armen uit, was met één
sprong bij den Kapitein, en knielde
aan diens voeten neder en omhelsde
zijne knieën.
„Mijn-zoon! Huinfrey! zijt gij het
waarlijk!" riep Richard uit. „Maar
zie, in wat gezelschap we hier zijn
„Geel me eerst uw zegen, vader
riep Huml'rey; „eer is 't me onmo
gelijk naar iets anders te zien."
En toen Richard zich haastte dank
baar zijn hand op het voorhoold zijns
zoons te leggen, en daarop gedu
rende een oogenblik hem leeder om
helsde, en zij elkander teeder kusten,
wat in dit geval wat meer beleekenis
had dan alleen maar hel in praktijk
brengen van eene buitenlandsche ge
woonte, zeiden de Koningin en de
Graaf met eene zucht tegen elkander,
dal het gezin gelukkig te prijzen
was, waar de zoon geen oogen had
voor iemand, behalve voor zijn vader.
Maria, evenwel, kostte het zeker
moeite te blijven glimlachen, toen
Huinfrey, na zij hel ook in haast
aan haar en aan het hoofd zijner
familie naar behooren zijn hulde ge
bracht te hebben, zich wendde tol
de kleine gestalte naast haar, die
daar, verbaasd en bedeesd stond te
glimlachen, en door zijn gevoel over
meesterd, haar innig omhelsde, wat
in de oogen van bijna al de toe
schouwers echt broederlijk scheen,
maar niet in de oogen van Maria,
vooral nadat zij zijn naam gehooid
had. Nu volgde de begroeting van
Dick, en blijkbaar openbaarde zich
daarbij niet zulk eene blijde verruk
king, als bij Cicely's begroeting, van
de zijde des ouderen broeders, die
nu mededeelde, dat hij den vorigen
dag te Sheffield was aangekomen, en
dal hij, toen hij daar niemand had
aangetroffen om hem te verwelkomen
dan den kleinen Edward, tegen het
aanbreken van den dag doorgereisd
was naar Buxton, en, toen hij het
noodig geacht had, zijn paard wat
te laten uitrusten, eene wandeling
ondernomen had naar En nu her
innerde hij zich nog juist bij tijds,
dat Cis in aller oogen, behalve in
die zijns vaders, zijn eigen zuster
was, en hij eindigde zijne mededee-
ling daarom met op ietwat Hauwen
toon te zeggen, dat hij eene wan
deling had ondernomen naar de bron,
„om zich daar met een dronk water
te verfnsschen," wat hij niet zeggen
kon, zonder dat een blos zich op zijn
bruin gelaat vertoonde. Arme jonk
man! De Koningin, zells terwijl zij
wenschte, dat hij op het verst alge
legen West-Indiesche eiland zat, be
greep onwillekeurig de vreemde
twijfel en vrees, die zich meester
maken van 't gemoed op hel laatste
oogenblik vóór een wederzien, waar-
naai men zoolang met smachtend
verlangen heeft uitgezien, en die dan
ook den jeugdigen zeeman aangedre
ven hadden, om zijn hoop te verle
vendigen door het raadplegen van de
wonderbron. Gelukkig meende zij, dat
alleen zij zelve en een of twee van
de naastbij staande personen den
naam hadden gehoord, dien hij had
uitgesproken, wat zij dan ook be-
bewezen achtte door den vroolijken
lach des Graven, waarmede hij zeide:
„Om u met een dronk water te
vertrisschen, zegt gij? We verslaan
dat, jongeheer! En mogen we nu
ook weten, wie uwe getrouwe be
minde is?"
„Dat hoop ik spoedig aan Uwe
Lordschap bekend te maken," ant
woordde Humlrey, met eene gevat
heid, die hij zeer zeker niet bezat
vóór zijne reis.
De plechtigheid moest nog plaats
hebben, en de smidsvrouw riep de
aanwezigen lot de orde door te zeg
gen: „God zegene dezen jongenheer!
Hij is een vreemdeling hier, anders
zou hij wel geweten hebben, dat hij
ons pad had moeten langs gaan, om
bij de bron te komen! Wil Uwe
Majesteit ook de proel nemen van de
bron?"
„Neen, o neen, goede vrouw, mijn
tijd voor zulk kinderspel is voorbij
antwoordde de Koningin glimlachend
maar het voorbeeld, waarvan we ge
tuige geweest zijn, zal zeker wel
anderen bewegen, om de proef te
wagen. Mr. Curll brandt van verlangen,
om het te doen, zie ik."
„Ik vrees zulk eene proel niet, als
Uwe Majesteit mij veroorlooven wil
haar te nemen," zeide Curll met eene
buiging, en 't was hem aan te zien,
dat hij het water tartte, toen hij een
verlrouwelijken glimlach wisselde met
de blozende Barbara. Hij knielde daar
op bij de bron neder en sprak haar
naam luide uit, alvorens hij zich ne-
derboog om te drinken. Ook hij was
zoo gelukkig eene goede teug te kun
nen opslurpen, en zegenvierend kwam
hij de rotslrappen weêr oploopen.
„Hel water is een vleier!" sprak
de Graaf. „Hel geeft aan allen een
gunstig bescheid."
De Fransche sekrelaris, Monsieur
Nau, kwam nu naar voren loopen,
en nam zijne plaats in op de rotslrap
pen. Niemand hoorde het, maar ieder
wist wel, dal de naam, dien hij uit
sprak: „Bessie" was, want Elizabeth
Pierrepoint was lang het voorwerp
zijner genegenheden geweest. Zonder
twijfel hoopte hij, dat hij van het wa
ter eenige aanmoediging zou ontvan
gen, zelfs terwijl hij met een glimlach
zich als ongeloovig wilde aanstellen,
als iemand, die zich, alleen maar om
de Koningin te behagen, san een
dwazen vorm onderwierp.
Wordt vervolgd.)
Uedrukt bij DE EKVEbf LUObJEÖ, te Haarlem.