HAARLEMSCH
Eerste Blad.
No 402
Uitgave van DE ERVEN LOOSJES, Gedempte Oudegracht 80.'
Negende Jaargang.
van WOENSDAG 21 December 1887.
Nieuwsberichten.
ABONNEMENTSPRIJS
Per drie maanden,25.
franco p. post —,40.
Afzonderlijke nommers 3 centen per stuk.
Prijs per Advertentie van 1 tot 5 regels 25 cents, elke regel
meer 5 cents, groote letters naar plaatsruimte.
VERSCHIJNT:
Dinsdag- en Vrijdagavond.
Advertentiên worden aangenomen tot DINSDAG en VRIJDAG des middags ten 12 ure, die alsdan zoo mogelijk nog worden geplaatst.
Quid pulchritudo
Mijnheer de Redacteur,
In verschillende bladen las ik, dat
Gerda Reinders op het laatste Bachcon-
cert de verbolgenheid der Haarlemmers
heeft opgewekt met het zingen der schoone
aria uit Odysseus. Meermalen heb
ik opgemerkt, dat ons publiek bij voor
keur vroolijkheid verkiest, vandaar zijn
schoone naam van hollandsche blygeesti-
gen. Dat de diepe weemoed der aria van
Odyssens dus niet in zijn smaak viel,
zal wel dezelfde reden hebben als onze
ongevoeligheid voor schoone najaarsland-
schappei, voor treffende tragoediën enz.
Zelfs de prachtige Marche fnnèbre van
Chopin kan ons maar bij uitzondering
boeien.
Dat er, goddankuitzonderingen op den
regel bestaan, Mijnheer de Redacteur,
bewijst b. v. b. dit schrijven van
Geen Blijgeestige.
De Volksvoordracht
in het „Nut"' had Donderdagavond plaats.
Als Spreker trad op de heer A. van der
Voort Az.
Spreker had tot onderwerp gekozen:
De vestiging der Nederlanders in Indië.
Bij wijze van inleiding besprak de heer
Van der Voort eerst de wijze waarop
Europa in vroeger tijden voorzien werd
van Indische voortbrengselen. Langs de
volgende handelswegen bereikten ze ons
werelddeellangs de Roode Zee over Da-
maskus, langs de Arabische Zee en de
Roode Zee over Alexandrië, of door de
Karavanenreis. De zooveel gemakkelijker
zeereis om de Kaap de Goede Hoop was
toen nog onbekend en spreker gaf daarom
in korte trekken een overzicht van de
vorderingen, die men behoorde te maken
in de Zeevaartkunde om het doel, de In
dische waren ter plaatse zelf te kunnen
inkoopen, te bereiken.
De Portugezen waren in de vijftiende
eeuw het zeevarende volk bij uitnemend
heid. Door de Portugeesche vorsten werd
de zeevaart op alle wijzen aangemoedigd,
zoodat dit volk zich in de eerste helft der
vijftiende eeuw kon beroemen een goed
gedeelte der West Afrikaansche kust te
kennen. Evenwel duurde het nog tot
1498 voordat Vasco de Gama de zui
delijkste punt van Afrika ontdekte, door
hem de Stormkaap, doch later Kaap de goe
de Hoop genoemd. Om het zoover te kunnen
brengen had de zeevaartkunde ontzagge
lijke vorderingen moeten maken, aangezien
men thans niet langer kon gehouden
zijn aan de kustvaart. Toen eenmaal de
weg door de Portugezen gevonden was,
konden de Nederlanders de aangebrachte
waren, die zij tot heden uit de derde
hand over West-Europa verspreidden,
thans uit de tweede hand verkrijgen.
Lissabon werd de stapelplaats en van
daar uit werd de tweede-handshandel
der Nederlanders op alle mogelijke wijzen
begunstigd.
Deze toestand duurde voort tot 1580,
in welk jaar Portugal door de Spanjaar
den vermeesterd werd en nadat in 1584
een handelsverbod den Nederlanders in de
noodzakelijkheid stelde om zelf den weg
naar Indië te zoeken, bleek het spoedig,
dat de hierdoor benoodigde kapitalen niet
konden gevonden worden. De inneming
van Antwerpenj: in 1585, die vele kapi
talisten naar Noord-Nederland deed ver
plaatsen, kwam hierin zeer te stade. Spre
ker bracht hier ter sprake de vergeefsche
poging van Heemskerk om langs den Noord
Indië te bereiken. Eindelijk kwam eene
„Maatschappij van Verre Landen tot stand,
die gelukkige resultaten gaf. In 1595
rustte deze vier schepen uit onder den
wakkeren Cornelis Houtman, die wel een
nadeelige reis hadden, doch veel voor
de toekomst beloofden. In 1598 bestonden
reeds acht handelsvereenigingen, doch
deze deden elkaar een scherpe conour-
rentie aan; door groote aanvoeren werd
de markt gedrukt. Onze Lands-advokaat
Joan van Oldenbarneveldt wist uit dit
groote getal één Oost-Indische Compagnie
te scheppen. Deze Compagnie alléén ver
kreeg het reoht van de Indische vaart en
buitendien zeer ver reikende privilegiën.
Oldenbarneveldt's beleid in jeze had
ten gevolge, dat het eerste jaar 16%
werd uitgedeeld, en eens zelfs 75%
kon behaald worden. Later daalde dit,
doch de gemiddelde winst beliep toch
nog altijd 20%. De vele gevaren aan de
reis naar Indië verbonden bracht de heer
Van der Voort ook ter sprake. De onge
lukkige zeereis van Bontekoe bracht Spre
ker hiertoe in herinnering. Doch verliezen
van schip en lading kwam men gemak
kelijk te boven. Dan leden de Nederlan
ders soms nog ontzettende verliezen door
naijverige naburen, want vier natiën mis
gunden ons den voorspoed; de Spanjaarden,
de Portugezen, de Pranschen en de En-
gelschen. Vooral de laatsten hebben het
ons in Indië zeer zuur gemaakt. Nu
eens vielen, hoewel wij niet met hen
in oorlog waren, onze rijk geladen sche
pen hun in handen, dan weer zetten zij
de inboorlingen tegen ons op, het laatste
ook soms met goeden uitslag. Een en ander
bracht de noodzakelijkheid te weeg om
in Indië landbezit te verwerven en zoo
hadden wij in 1609 daar al negen forten,
behoorlijk van geschut voorzien en een
uitgebreide vloot van goed uitgeruste
schepen om de onzen tegen zóóveel vij
anden te kunnen beveiligen.
Een Gouverneur-generaal werd aange
steld en spreker schetste ons hier het
beeld van Jan Pietersz. Koen, die in 1619
op de grondslagen van het door hem
veroverde Jaoatra, de stad Batavia stichtte
en daardoor meer rechtstreeks de grond
legger werd van het Nederlandsch gezag
in Indië.
Een warm woord van dankbare hulde
bracht Spreker aan de nagedachtenis van
onze koene voorvaderen, die, noch geva
ren ontziende, noch moeielijkheden ach
tende, ondanks de zeer gebrekkige zee
vaartkundige kennis van die dagen, hun
vaderland een ongekenden trap van wel
vaart deden bereiken, en een woord van
aansporing om nog immer op den inge
slagen weg voort te gaan was zeker zeer
gepast.
Na deze zeer uitgewerkte rede bracht
de Voorzitter van het Departementsbe-
stuur, de heer Prinsen Geerligsden
spreker dank voor zijne uitnemende, leer
rijke voordracht en als de wensch geuit
werd, dat de heer Van der Voort zich
by een nadere gelegenheid opnieuw mocht
beschikbaar stellen, dan was dit zeker ge
heel overeenkomstig den wensch der toe
hoorders.
Weten en Werken.
„Den volgenden Maandag zal optreden
de heer J. H. Scholten van Amsterdam
deze slotwoorden van het vorig verslag
hadden hare uitwerking niet gemist, al
thans in de bijeenkomst van 19 December
was de zaal zoo overvol, dat er letterlijk
niemand meer by kon en vlak achter mij
drie personen waaronder een kolossa
le op twee stoelen zaten en de deuren
van de bibliotheek moesten geopend wor
den om de daar geplaatsten ter wille te
zijn. En toch begon de heer Scholten
slechts met de voordracht van een paar
fragmenten uit de Marineschetsen van den
oud-officier A. Weruméus Buning eu wel
het eerste en het laatste gedeelte van de
schets getiteld „De Rooie, als zeevader
van Jan Matters" en de uitvaart van „de
Rooie."
Het is genoegzaam zeker, dat de helft
van de toehoorders reeds met de Marine
schetsen hadden kennis gemaakt, en deze
algemeene bekendheid ontslaat van de
noodzakelijkheid de geschiedenis van Jan
Matters, den onopgevoeden, doch tevens
beklagenswaardigen kwajongen en zyne
komst aan boord van de „Tromp" te ver
tellen en het opvoedings-systeem te be
spreken van den ruwen matroos eerste
klasse Willem van Hallum, vandenflin-
kan zeepan, onder wiens grove matrozen
plunje zoo'n gevoelig mannenhart klopte.
Het is hier alweer de voordracht, die u
doet vergeten, dat het verhaal al driemaal
door u gelezen is, maar het is de artistieke
opvatting van den heer Scholten, die u
nieuwe schoonheden doet ontdekken in de
eenvoudige, doch daardoor zoo aantrekke
lijke vertelling. Men gevoelt dan, dat het
een geluk voor „Jantje" was, in de han
den te vervallen van den doortastenden
zeerob en dat slechts de „behandeling"
van dezen den jongen konde herscheppen
in een ordelijk jonkman, in een sieraad
van het wapen waaronder hij zyn land
diende. De voordracht van den heer Schol
ten, deed ons soms lachen om de dikwijls
krasse wijze van uitdrukking, en op een
paar uitzonderingen na, werd door allen
de soherts goed onderscheiden van den
diepen ernst, die van tijd tot tijd in het
stukje ligt. Dit pleit voor den spreker en
voor de hoorders.
Als bijdrage las de heer Scholten „De
klokken van Delft" door Beekman, of het
verhaal van de wederwaardigheden eens
plattelandbewoners, die op reis gaat om
getuige te zyn van de doopplechtigheid
zijns petekinds, vroeg genoeg vertrekt om
de schuit, de trekschuit, te halenonder
weg wordt opgehouden door een collega
hengelaar enmedegesleept door de ge
noegens van de edele kunst van hengelen
bijna den tyd vergeet; hoe hy de klok negen
hoort slaan dat is het uur waarop
de schuit vertrekt hoe alle krachten
worden ingespannen, en hy byna geheel
overloopen, na beurtelings nog vier Delft-
sche torenuurwerken het uur van negenen
te hebben hooren aankondigen, toch noch
vijf minuten te vroeg komt en ten slotte
de reis met de stoomboot moet maken,
inplaats van met de trekschuit; hoe hy
eindelijk by zijne terugreis de man
kwam nu natuurlijk van de tegenoverge
stelde zijde de stad binnen moest ver
nemen, dat hy alweer te laat kwam door
de klokken, waarvan hy degene die by
de heenreis het laatst sloeg, nu het eerst
hoorde en zoo genoodzaakt was anderhalf
uur op de volgende schuit te wachten.
Het was wezenlijk te begrijpen, dat die
man er het eind niet van vinden kon.
Ook de voordracht van dit stukje was
meesterlijk te noemen en het was wezenlyk
haast tien uur voor we het wistenwel
een bewijs dat de heer Scholten de kunst
bezit om zyn publiek aangenaam, en naar
wij vermeenen, nuttig bezig te houden.
De heer M. Cohen Stuart van Alkmaar
zal de volgende week Dinsdag de
spreekbeurt vervullen.
In de Tweede Kamer-zitting van Don
derdag werd besloten, niet, zooals de
Kommissie voor verzoekschriften voor
stelde, de bekende zaak van Dr. Gratama,
aan den Min. van Oorlog te zenden, maar,
gelijk de heer Reuther voorstelde, haar te
behandelen by de Oorlogsbegrooting.
Naar aanleiding van een adres betreffende
het gebruik van baksteen by den aanleg
van sluizen, werden opmerkingen gemaakt
door de heeren v. Kerkwijk en Kolkman,
die beiden door zinspeling op de betrek
king, welke de Min. van Waterstaat, op
baksteen heeft, de Kamer aan 't lachen
maakten. Van de Staatsbegrooting was
nu Hoofdst. VI Marineaan de orde.
De heer Smit kwam met kracht op tegen
's Ministers argumenten tot behoud der
werven, en toonde aan, dat partikulieren
even goed en veel goedkooper bouwen.
De heer Gildemeester bestreed het kos
teloos verstrekken van sterken drank aan
jonge zeelieden op oorlogsschepen, en
wenscht een verbod voor schepelingen
beneden de 20 jaar, zooals in Engeland.
De heer Viruly Verbrugge zou de Ma-
rinebegrooting als kredietwet besohouwen.
Hy had niets dan lof over voor de in
richting der begrooting, al was in deze
de volmaaktheid nog niet bereikt. Ook
het terugnemen van eenige groote posten
droeg zyne goedkeuring weg. Hy keurde
af de te ver gaande uitzending van schepen
buitengaats en vlagvertoon, den aanbouw
van schepen op Rijkswervenen het
voortgaan met den aankoop van torpedo's.
De heer J. Schimmelpenninck v. d.
Oye wees op de groote waarde van onze
marine door den Min. Taalman Kip
indertijd op 25 miljoen gewaardeerd
en klaagde over verwaarloozing, aan welke
klacht de heer Rooseboom zich aansloot
deze spreker betreurde dan ook de terug
neming der posten voor den aanbouw van
schepen, en keurde ook ten zeerste af de
buitengaatszending van vaartuigen zonder
voldoend materieel en personeel. De
heer Reuther verheugde zich over de
terugneming van den post voor een nieuw
schip en achtte herstellingswerven nood
zakelijk. De Min. van Marine wilde
die werven ook behoudenze mogen, van
een ekonomiesch standpunt beschouwd,
niet zyn aan te bevelen, met het oog
op de landsverdediging achtte de Min. ze
onmisbaar. Het belang der industrie by
den bouw van oorlogsschepen wordt zooveel
mogelijk betracht. Afschaffing van het
„oorlam", vooral bij slecht weêr achtte
de Minister ongewenscht, maar hij be
loofde onderzoek. Torpedo's blijft hij noo-
dig oordeelen voor de kustverdediging.
De buitengaatszending staat in verband
met de noodzakelijke aflossing. De Min.
erkende, dat aanschaffing van nieuw ma
terieel groote omzichtigheid eischt; maar,
wilde men wachten, tot uitgemaakt was,
welk stelsel het best was, dan zou weldra
de Kamer, bij ontstentenis van materieel,
verschoond blijven van den arbeid aan
de Marinebegrooting thans besteed.
Het algemeen debat was nu afgeloopen.
In een avondzitting werd de arbeid voort-