BRIDE VAN SCHOTLAND.
Uit het Engelsch van Charlotte Yonge.
31)
Arme Gis! Verzekerde al haar hart
haar, dat llumfrey Talbot vorstelijk
genoeg voor haar was, zij dorst dat
gevoel niet aankweeken, daar zij niet
wist, of het niet wellicht harer on
waardig was, en terwijl Marie en
Courcelle overluid eene Fransche hei-
ligen-legende voorlas om de Koningin
in slaap te brengen, lag zij met een
zeker heimwee te denken aan de
moeder, met wie zij meer sympathi-
zeerde, en bij zich zelve te vragen,
wat er nu wel in de groote zaal zou
gebeuren.
Richard Talbot had zijne vrouw
toegewenkt en zich voorgenomen aan
Humirey de volle waarheid mede te
deelen, alvorens de Koningin mocht
bevelen, dat men hem hel door haar
verzonnen verhaal betreffende de af
stamming van Bride Hepburn op de
mouw zou speldenen terwijl eenigen
van de heeren hunne gewoonte volg
den om laat bij den wijnkroes te
blijven zitten, vroeg hij verlof, om
nu toch eens vertrouwelijk met zijn
zoon te spreken, en liep hij met hem
in de zomeravond-schemering het
grasperk op, nadat natuurlijk de
schildwachten, wien hij als kamerheer-
deurwachter natuurlijk het wacht
woord kon zeggen, hem vrij hadden
laten passeeren. Naar aanleiding van
den tocht van dien dag, had men
tot wachtwoord gekozen„Trouwe
liefde en de Ebbende Bron." 'l Klonk
Hunfrey liefelijk in de ooren; hij
herhaalde het een paar maal, en liet
er toen op volgen: „Die kleine Cisl
Zij is eene volwassen vrouw gewor
den, en zij heelt eenige van de aar
dige hebbelijkheden der gevangen
Koningin overgenomen. Sedert hoe
lang heeft zij op zoo vertrouwelijken
voet met haar verkeerd?"
„Sedert je laatste vertrek. Ik
moet met je spreken, mijn zoon!"
„Wanneer het u behaagt, mijn
heer," antwoordde llumfrey, en toen
zijn vader een oogenblik stilzweeg,
alvorens lot zijne vreemde mededee-
lingen over te gaan, maakte hij de
zaak minder gemakkelijk door te zeg
gen: „ik kan wel raden, wat ge wilt
zeggen. Indien het mij vergund wordt,
terstond mijne kieine Gis tot vrouw
te nemen, dan zal ik bericht sturen
aan Sir John Norreys, dal ik mij nu
niet ter zijner beschikking kan stellen
voor deze expeditie naar de Neder
landen, ofschoon daar goed en man
nelijk werk te doen is, en mij een
kommando is aangeboden; maar ik
heb me niet willen verbinden, voordat
ik wist, of gij het goedvond, en of
we vergunning konden erlangen om
dadelijk te trouwen."
,,Ge zult veel moeten hooren, mijn
zoon!"
„Maar, er is toch geen ander tus-
schenbeiden gekomen I" riep Humfrey
uit. ,,'t Is me wel voorgekomen, dat
zij minder openhartig is en schuch
terder was dan vroeger. Indien die
valsche verrader Babington het ge
waagd heelt, haar het hof te maken,
zal ik hem de valsche keel afsnij
den."
„Stil, stil, Humfrey! Zulke ruwe
zeemanstaal is hier niet op hare
plaats. Maar dit kan ik je wel ver
zekeren, dat geen man zich tusschen
u en dat arme meisjen daar heeft
ingedrongen."
„Noemt gij haar een arm meisjen
Ge bedoelt toch niet, dat zij ziekelijk
is, is het wel? Ware dat het geval,
dan zou ik haar met zooveel teeder-
heid oppassen, dat zij alleen daar
door weêr beter moest worden. Maar
neen, zij zag er uit, als de gezondheid
in persoon. Geen man, zeidet gij,
niet waar, vader? Dan moei het eene
vrouw zijn. O, ik begrijp het al, 't is
Mylady de Gravin, die gaarne een
huwelijk naar haar zin tot stand wil
brengen, is het niet zoo? Mijnheer,
gij zijt te goed en te oprecht om
te dulden, dat eene tyrannieke dame,
als die daar, scheiding maakt tus
schen ons, al is zij dan ook eene
naastbestaande van ons. Mijne moe
der moge vreezen haar wrevel te
wekken, maar gij hebt de wereld
gezien, mijnheer!"
„Mijn jongen, ge hebt gelijk, in zoo
verre het eene vrouw is, die tusschen
u en Gis staat; maar't is niet de Gra
vin. Niemand heeft het recht zoo te
doen, behalve 's meisjens eigen moe
der."
„Hare moeder! Ge hebt dus haar af
komst ontdekt! Kan zij iets tegen mij
hebben? tegen mij, uw zoon, mijn
heer, een afstammeling der Talbots,
wien een niet onbeleekenend erfdeel te
wachlen staat?"
„Helaas, mijn zoon, een Talbot mo
ge een goede hond zijn, maar 't is nau
welijks te verwachten, dat de leeuwin
hem als haars gelijke beschouwen
zal. Maar, laat me niet langer in raad
selen sprekenhet is bewezen, zóó, dat
hel boven alle kwestie verheven is, dat
ons klein meisken van een even aan
zienlijke als ongelukkige geboorte is.
Gij kunt goed een geheim bewaren
dat weet ik, Humtrey, en ge moet
zwijgen als het graf, want mijn eer
en de vrijheid van het arme kind zijn
er bij betrokken."
„Wie is zij dan?" vroeg Humfrey
op scherpen toon. Zijn vader wees op
het venster der Koningin. Humfrey
staarde hem varbaasd aan en riep uit
„hoe en wanneer is dat bekend gewor
den?"
Richard gaf een kort verslag van
het gebeurde, waarbij hij zoo weinig
namen noemde als hem mogelijk was,
terwijl zijn zoon met neêrgeslagen
oogen daar bij hem stond en met de
punt van zijn zwaard strepen maakte
in het zand.
„Ik had gehoopt," zoo eindigde de
vader, „dat deze vijf-jarige afwezigheid
u uwe kinderlijke genegenheid moge
lijk had doen vergeten;" en toen
Humfrey, zonder de oogen op te slaan,
met nadruk het hoofd schudde, liet
hij er nog op volgen„alzoo, mijn
waarde zoon, komt het me voor, dat
er niets aan te doen is, maar gij, ter-
wille van haar vrede en den uwe, dat
aanbod van den dapperen Norreys
maar moet aannemen, en tegen den
tijd dal de veldtocht zal geëindigd
zijn, zullen zij beiden wellicht veilig
in Schotland zijn, te ver verwijderd
om uw hart te kunnen folteren, mijn
arme jongen!"
„Is het zoo zeker, dat hare konink
lijke afkomst erkend zal worden?"
mompelde Humfrey. „Vergeef het
me, dat ik dit vraagmaar die groote
dame zelve nam het zoo nauw niet
wat haar huwelijk met dien schurk
betreft."
„Daar hebt ge gelijk in; maar dat
was, toen zij meende, dat het kind, uit
dat huwelijk geboren, veilig en wel
op den bodem der zee rustte. Ik vrees
echter, dat ons arm julfertjen, als
hoedanig men haar ook beschouwe,
dienst zal moeten doen alleen als lok
aas en werktuig. Indien het niet ge
lukt haar uit Ie huwelijken aan een
of anderen buitenlandschen prins
en er is al sprake geweest van herto
gen en aartshertogen dan zal zij
gebruikt worden om den trots te stree-
len van een of anderen Schotschen
schurk, zooals haar vader er een
was."
„Mijnheer, mijnheer! Hoe kunt ge
zoo kalm over zulk eene goddeloos
heid en wreedheid spreken Paapsche
slachtoffers en Schotsche dieven; voor
het kind van uw hart 1 Zou het niet
oneindig beter zijn, dat ik haar schaak
te en in veiligheid bracht, en haar in
'1 geheim trouwde, zoodat ze tenmin
ste een eerlijk echtgenoot kreeg?"
la, maar dat zou niet een eervolle
manier van handelen zijn," antwoord
de Richard, »„zelfs al wilde hel meis
jen tot zoo iets hare toestemming
geven, wat zij mijns inziens niet doen
zou. Haar hoofd is al te zeer vervuld
van hare nieuwe grootheid, dan dal
daarin plaats zou zijn voor u, arme
jongen! 't Beste wat ge doen kunt is,
de waarheid onder de oogen te zien.
En indedaad, is 't niet haar eerste
plicht, hare moeder, haar eigen, ware
moeder te gehoorzamen, Humfrey?
't Zal het geval maar moeielijker ma
ken en hare kwellingen vermeerderen,
als de genegenheid, die zij wellicht
voor je gevoeld heeft, weder wordt
verlevendigden daarom is het dat
ik je aanraad, je te verwijderen, zoo
lang het nog noodig is dat zij bij,
ons blijft en voor onze dochter door
gaat."
Humfrey maakte nog strepen met
de punt van zijn zwaard in 't zand.
Hij was altijd een knaap geweest,
die op zijn stuk stond, ofschoon zijn
ouders in hem ook altijd een gehoor
zamen en oppassenden zoon gehad
hadden, en zijn vader gevoelde, dat
deze laatste vijf jaren een man van
hem gemaakt hadden, die maar niet
zoo licht over zich beschikken liet,
in weêrwil van alle middeneeuwsche
gehoorzaamheid.
„Er is geen haast bij," mompelde
hij. „Norreys zal niet gaan, voordat
de zending van Mylord van Leicester
geslaagd is. Ik ben ook in geen vijf
jaar thuis geweest."
„Mijn zoon, ge weet wel, dat ik
je niet uit eigen verkiezing van me
zou laten heengaan. Ik zou dat vroe
ger ook niet gedaan hebben, indien
ik het niet goed voor je geacht had,
dat ge de wereld en de menschen
wat leerdet kennen, en Sheffield is
een waar nest van knoeierij en valsch-
heid, waar zelfs de meest waarheidlie
vende nauwlijks geloofd wordt. Ware
het niet voor Mylord, je moeder en
mijn arm volk, ik zou gaarne met
je gaan oin een eerlijken strijd te
strijden tegen een vijand, dien ik
zou kunnen zien en tasten, liever dan
cipiersdiensl te doen, en waanzinnig
gemaakt te worden door het gelaster
van vrouwen. Hebben zij niet ver
deeldheid gezaaid tusschen Mylord
en zijn zoon Gilbert, die hem altijd
het naast aan 't hart gelegen heeft
Hoe jong hij ook is, ik acht het he
ter dat Dick met je meê gaat, dan
langer te blijven op eene plaats,
waar de lucht verpest is met intri
gues en leugens."
„Ik houd het er voor," merkte
Humfrey op, „dat de Koningin der
Schotten hier niet lang meer blijven
zal. 't Gerucht loopt in Londen, dal
aan Sir Ralf Sadler zal worden op
gedragen, zich met de zorg voor haar
te belasten, en dat Mylord naar Lon
den zal mogen gaan."
„We hebben al vaak zulke schoone
verwachtingen gekoesterd," ant
woordde Richard. „Och, zij heeft ons
al meer dan eens verlaten, maar al
tijd om weêr op Sheffield neêr te
komen, zooals een zwaar voorwerp
altijd weêr op den grond terugvalt.
Maar al haar hoop is thans gevestigd
op haar zoon, nu deze meerderjarig
geworden is, en haar grooten vijand,
den Graaf van Morton heeft laten ter
dood brengen."
„De arme dame kan even goed
haar hoop bouwen op een zeekwal,"
zeide Humfrey, en de door hem ge
maakte vergelijking werd door den
ouden zeeman volkomen verstaan.
„Och wat! Niets dan ellende staat
haar te wachten. Maar, hoe weet ge
dat?"
„Wel, weet dan niemand hier, dat
Koning Jakobus geheel onder den in
vloed staat van den man, dien ze den
Heer van Gray noemen?"
„Koningin Maria bouwt op hem
vooral haar hoop."
„Dan steunt ze indedaad op een
zeeliwal. Weet ge niet, vader, van
die zonderlinge, aardige dieren, met
rooskleurige blazen en lange blauwe
baarden blauw als het azuur van
den wapenrok eens herauts?"
„Wel, waarachtig weet ik hel. Ik
herinner me heel goed, dal ik op mijn
eerste reis ik was nog maar een
jongen - er een gevangen heb. Ik
kan je zeggen, dat ik er meê omtobde,
totdat het weinig scheelde, of ik lag
over boord, en dat mijn arm nog
wel drie dagen daarna zoo dik was
als twee. Is de snaak er een van dat
soort? Die valsche Schot!"
„Ziet ge, vader, ik heb in Londen
dienzelfden Johnstone aangetroffen,
die vroeger kamerheer van deze dame
geweest is. Ge herinnert u hem ze
ker nog wel. Hij heeft te Bridgefield
een paar maal ontbeten, in den lijd,
toen er nog niet zoo streng wacht
werd gehouden."
„Ja, ik herinner me hem zeer goed.
Hij was een eerlijke kerel voor een
Schot."
„Toen hij ontdekt had, dat ik de
kleine jongen was, dien hij zich nog
herinnerde, was hij heel beleefd, en
verzocht me, zijne komplimenten over
te brengen aan u en aan mijne moe
der. Hij was in Schotland geweest,
en was naar het Zuiden gekomen in
het gevolg van dien schurk, Gay. Ik
nam hem meê, om hem de oude Pe
likaan te laten zien, en wij ontbeten
daar aan boord. Hij vroeg met veel be
langstelling naar zijne arme Koningin,
met wie hij meer dan ooit opheeft,
en toen hij merkte, dat ik een man
was, dien hij verlrouwen kon een
echt zoon van u zeide hij, dat
hij voor haar minder hoop dan ooit
in Schotland zag, daar hare vrienden
gedood of verbannen zijn, en het
jeugdige, thans volwassen geworden
geslacht haar heeft leeren kennen als
eene vleesch geworden hoer van Ba
byion. Hunne predikers zouden haar
begroeten als Salan, die op hen los
gelaten was, en de edelen vreezen
niets zoo zeer, als gedwongen te zul
len worden om afstand te moeten
doen van de landen der Kroon en
der Kerk, met. welker opbrengst zij
zich vetmesten. Wat haar zoon betreft,
hij was blijde genoeg, dat hij van één
troep voogden afwas, en de berich
ten uit Frankrijk en Spanje streelden
zijne verbeelding maar hij is een
nol. Hij is volgepropt met geleerdheid,
en niet zonder sluwheidmaar, het
zij met eerbied gezegd, hij is meer
van de stof, waarvan holnarren, dan
waarvan koningen gemaakt zijn.'t Is
mogelijk zooals een geleerd man
aan Johnstone gezegd had dat de
schok, dien de Koningin ontvangen
heeft, toen dat beestige volk Davy
onder haar oogen ter dood bracht,
drie maanden vóór zijne geboorte,
eene schadelijke uitwerking gehad
heeft op zijn gestel, want hij geeft
zich over aan ieder, die hem verkiest
te leiden, en heeft geen eigen wil.
Deze heer van Gray hing in 't eerst
de partij der Koningin aan, daar hij
meende, dat er misschien bij een om
mekeer der dingen meer voordeel te
behalen zou zijn, maar nu hij merkt,
dat de lui van den Koning zoo vast
in den zadel zitten, en de Fransche
bloedverwanten der Koningin thuis
de handen te vol schijnen te hebben,
om haar te kunnen helpen, nu geeft
hij gehoor aan de aanbiedingen van
onze Koningin, en dit gezantschap
van hem, dat de bevrijding van| Ko
ningin Maria tol doel heet te hebben,
heelt indedaad geen ander doel dan
om een kontrakl aan te gaan met
Mylord den Thesaurier en Sir Francis
Walsingham, betreflende het jaargeld,
dat hij ontvangen zal, wanneer hij
zijn Koning in dezelfde stemming
houdt."
„Een zoon legen zijne moeder op
te zetten 1 Ik kan me niet begrijpen,
hoe achtenswaardige raadsmannen zoo
diep kunnen zinken."
(ffordt vervolgd.)
Gedrukt bg DE EBVEN LOOSJES, te Haarlem.