BRIDE VAN SCHOTLAND. Uit het Engelsch van Charlotte Yonge. 47) De klank dezer woorden was even wel nauwlijks in haar ooren wegge storven, of zij was alles vergelen, en dacht aan niets anders dan aan de omstandigheid, dat daar onder aan de trap eene welbekende gestalte stond, een gelaat, behoorende tot degenen, waarop zij het meest vertrouwen stelde in de wereld handen welke zij wist, dat haar beschermen zouden onder alle omstandigheden, werden naar haar uitgestrekt, en lippen kusten met waarachtige en innige liefde hare wangen, welke ze niet wegtrok. Sir Amias stond er bij en glimlachte, vriendelijker dan zijJtein g zien had^Ktfjdat zijn anders zoo benoj)Êi¥*'gelaat er geheel anders dan 'gewoonlijk uitzag, en hij stelde aan de beide jongelieden voor, samen wat in den tuin te gaan wandelen, waar toe hij hun den ingang opende van den vierkanten en met een muur omringden tuin, welks aanleg wel wat stijf was, maar die er toch vroolijk en aardig uitzag, terwijl eene lommer rijke laan hen tegen de zonnestralen kon beschutten. „Die goede oude heer!" riep Hum- frey uit, terwijl hij de hand van het meisjen in de zijne geklemd hield, „'t Is eigenlijk schande, zich zulk een genot door veinzerij te verschaffen!" „Wat dat betreft," sprak Cis met een zucht, „ik heb nooit geweten wat hier waarheid is, en wal ben ik zelve anders dan een levende leugen? 0 Humfrey I Ik begin alles zoo moede te worden „Ach, kon ik je maar met mij mede nemen naar huis," zeide hij, weinig voorbereid op deze ontvangst. „Was dat maar mogelijkWare ik maar indedaad je zuster, of ware dat geheimschrift, dal tusschen mijne zwachtels verborgen was, maar uit- gewischt geworden! Maar neen,' liet zij er op volgen, terugtrekkend wat zij gezegd had, „dat meende ik zoo niet! Ik wil slechts toebehooren aan de dierbare Dame hier. Zij zegt, dat ik voor haar een grooler troost ben dan een der anderen, en o, zij is zij is ik kan 't niet zeggen, hoe lief en edelaardig zij is. 't Kwam maar doordal hel zien van u het verlangen bij me deed opkomen om weder thuis bij vader en moeder te zijn. Vergeef mijne dwaasheid, Humfrey „Ik zal 't niet spoedig kunnen verge ten, dal ge Bridgefleld nog altijd als je wezenllijk tehuis beschouwt,"sprak hij, zich met moeite bedwingend om niet meer te zeggen en te doen, terwijl zijn hart heviger klopte, dan hij 'l ooit gevoeld had bij een storm op zee ol in een gevecht tegen den Spanjaard. „Vertel mij van hen allen," her nam zij, „Ik heb niets van hen ge hoord sedert wij Tutbury verlaten hebben, waar we tenminste in Mylord's huis waren, en de dierbare zilveren hond op eiken mouw geborduurd was. 0, daar zie ik hel trouwe beest!" En Ilumfrey's hoed opnemende, waarop, naar de mode van die dagen, de pluim was vastgemaakt met een gesp, waarop het wapen der familie was afgebeeld, kuste zij de haar zoo welbekende figuur. Daarop echter bloosde zij, blijkbaar beseffend, dat zij zich in acht nemen moest en niet vergeten mocht wie zij wasen een waardiger houding aannemend, zeide zii„en hoe vaart de goede Mrs. Talbot?" „Zij was heel wel, toen ik hel laatst van haar hoorde," antwoordde Hum frey, „maar ik ben niet thuis ge weest. Ik weet niets meer dan wat Will Cavendish en Mylord Talbot me gezegd hebben. Ik heb Dick door laten gaan naar Bridgefleld, en heb me herwaarts gespoed, om u te zien en te spreken, mylady," besloot hij, thans evenzeer als zij zich in acht nemend. „0, dat was goed!" fluisterde 'zij, en beide schenen het veilig te achten alle openbaring van hunne persoonlijke gevoelens te vermijden. Humfrey ging verhalen van zijne reis, deelde haar mede, hoe dapper de kleine Dick zich gedragen had, gaf hoog op van Sir Frangis Drake's ervarenheid en hel denmoed, en kon, daar Cis hem met de meeste belangstelling naar alles vroeg, het niet verzwijgen, dat, toen zijn kapitein op de kust van Hispaniola aan den tyfus overleden was, en zij door een boos overvallen waren, Sir Francis verklaard had, dat hel Ilum frey's bekw^n^ijU-^^ JlêWlrgëweest waren, door welke het schip en de bemanning behouden waren gebleven. „En 't was diezelfde hoos, die den voortgang der koortsziekte stuitte en daardoor het leven van onzen kleinen Dick redde. O, toen hij daar beneden lag te jammeren, toen heb ik meer malen innig naar mijne moeder ver langd." De tijd spoedde voort, totdat de groote klok Cicely deed opzien en zeggen, hoe zij vreèsde, dat de Ko ningin en haar gevolg spoedig terug zouden zijn, en toen begreep Humfrey, dat het tijd werd om de waarschuwing te doen hooren, welke hij zich voor genomen had Ie geven, llij deelde nu in haast mede, hoe hij eene bood schap had over te brengen gehad aan Koningin Elizabeth, en hoe hij naar den Sekrelaris Walsingham ver wezen was, waarop hij liet volgen: „maar ik heb den grooten man niet gezien en gesproken, want hij had een onderhoud in zijn Kabinet met wien denkt ge? Met niemand anders dan Culhbert Langslon, die bij Cavendish onder een anderen naam bekend stond. Dat verbaasde mij te meer, daar ik twee dagen te voren hem in Westminster ontmoet had met Antony Babinglon, die hem aan mij onder zijn eigen naam voorstelde." „Hebt ge Antony Babinglon ont moet?" vroeg Cis, de oogen naar hem opslaande, maar met een onrus tige uitdrukking op haar gelaat. „Twee maal; te Westminster, en nogmaals in Paul's Walk. Heb( ge hem gesproken, sedert gij hier zijl 7" „Hier niet, maar te Tutbury. Hij kwam daar eens, en ik werd aan den maaltijd genoodigd in de groote zaal, omdat hij met aanbevelingen van de Gravin kwam. Beiden zwegen nu een oogenblik, en als begon zij toen het belang in te zien van 't geen Hum frey gezegd had, hernam zij: „wat zeidel gij? Dat Mr. Langston den ver rader speelde tusschen hem en mijn heer den Sekrelaris?" „Dal niet precies," antwoordde Humfrey en hij herhaalde nu meer in bizonderheden wat hij van Langston gezien had, waarbij hij zich strikt onthield, vragen te doen, waarop Cicely niet had kunnen antwoorden, zonder het in haar gestelde vertrouwen te schendenmaar zij hadden in hunne kinderjaren te veel met elkaar omgegaan, om niet uit een halve toe speling elkanders bedoeling te kun nen opmakm, en zij zeide dan ook: „ik begrijp, waarom gij hier gekomen zijl, Humfrey. 't Is goed en trouw en lief van je, dat te doen juist iets voor u. Ik zal hel aan de Ko ningin mededeelen. Als Langston er bij betrokken is, dan is er ongetwij feld verraad in 'l spel. Maar, indedaad, ik weet niets, of nagenoeg niets." „Dat verheugt me," riep Humfrey met vuur uit. „Neen, waarlijk; ik weet alleen, dat zij groote dingen verwacht en meent, dat hare gevangenschap wel dra een einde zal nemen. Maar Ma dame de Courcelles is hare vertrou weling, niet ik," liet Cicely op ietwat gemelijken toon volgen. „Hoe minder ge weet, des te beter Gedrukt bij DE ERVE> is hel voor je," sprak Humfrey, zijns ondanks een vertrouwelijken toon aanslaande. „Zij heeft je niet veel doen veranderen, Cisslechts zijl ge ernstiger geworden en hebt ge meer de manieren eener volwassen vrouw aangenomen, en ge zrjL ja grooler, maar ook schraler en bleeker gewor den, zoodat ik vrees, of het wel goed met je gesteld is." „Ach, Humfrey, 't is een armzalig genot eene prinses in den kerker te zijnEn toch schaam ik me er over, dat het vet langen bij me opkomt, om daarvan bevrjjd te worden. O neen, dat zou ik niet wenschen! Mrs. Seaton enJte-CadlJvonden in vrijheid 'zjjn als zij 't verkozenlocti itïfeben zij gedurende al deze jaren dit haï- de lol verdragen en ik geloof ik gelooi, dat zij een weinig liefde voor mij gevoelt, en o, men mishan delt haar zool Humfrey, wat denkt ge, dat Mr. Langston voornemens is? Ik weet het nu zoo goed als zeker, dat hij het geweest is, die ons twee maal is lastig komen vallen, als Tib- bol, de marskraamsier, en als de vrouw met de halssnoeren en armban den. Zij allen beschouwen hem als een getrouw vriend der Koningin." „Zoo denkt Babinglon er ook over," zeide Humfrey kortaf. „Ach!" riep zij uit, en aan den ietwat verschrikten loon, waarop zij dit zei de, was hel te hooren, dat zij over tuigd was; daarop hernam zij„wat dunkt je van Mr. Babington „Dat hij half waanzinnig is," ant woordde Humfrey. „Wij moeten een einde maken aan ons gesprek," zeide Cis, daar zij een dienstbode uil het huis naar zich zag toekomen, om haar te zeggen, dat de Koningin en haar gezelschap terug kwamen. „Zie ik je nog eens weêr, Humfrey?" „Als Sir Amias mij uitnoodigt, om hier te overnachten en morgen te blijven, daar het dan Zondag is." In allen gevalle hoop ik je's mor gens nog te zien, voordat ge vertrekt," zeide zij, terwijl zij niet zeer bereid willig, maar toch met haastige schre den naar het huis terugkeerde. Hum frey gevoelde, dat zij toch werkelijk zijne kleine Gis was, en dat, hoewel er wel dit of dal anders aan haar geworden was, de verandering toch alleen bestond in de ontwikkeling van den aanleg, dien zij altijd bezeten had. Wat haar betreft, het arme kind, een zonderlinge onrust had zich van haar meester gemaakt, en meer dan gewoonlijk was zij zich bewust van dat tweeledige bestaan, dal voor haar eene bron van kwelling geweest was, sedert zij er mede bekend was geworden. Bovendien was 'l of zij 't gevoelde, dat er gevaar dreigde, en, door het kontrast, had de openhar tigheid en rondheid, welke Humfrey aan den dag gelegd had, haar al het onaangename doen gevoelen van de omstandigheid, dat men haar ten op zichte van ernstige aangelegenheden in onwetendheid hield, terwijl voor het uiterlijke hare moeder haar be handelde als een speelpopjen, „pre cies zooals Byou," gelijk zij bij zich zelve zeide. „Zoo, mijn klein meisken," sprak Koningin Maria, toen zij terugkwam „hebt ge je weêr eens verkwikt met tijdingen van Sheffield Hoe lang zal 't nog moeten duren, eer 't mij ge lukt bij je de sporen te doen ver dwijnen van je betrekking tot dat boersche volk?" „Humfrey komt niet van huis, me vrouw, maar van Londen. Mevrouw, laat me u in 't oor fluisteren Maria's oog kreeg onmiddellijk de verschrikte uitdrukking, welke zich daarin vertoond had na raenigen schok. „Wat is het kind?" vroeg zij evenwel met eene gekunstelde vroolijk- heid in hare stem. „Ik wil wedden, dat gij mij in vertrouwen mededeelen LOOSJES, te Haarlem. wilt, hoe hij zijne ware Cis gevon den heeft. Nu, fluister het mij maar in 't oor, als het je dwaas hartjen zoo ontroerd heeft." Cicely knielde, terwijl de Koningin zich over haar heenboog, en fluisterde haar in 't oor: „hij heelt Cuthbert Langston aangetroffen, en gezegd, dat deze onder een valschen naam in het kabinet van mijnheer den Sekrelaris Walsingham toegelaten werd." Ontstelde de Koningin op het hoo ren van deze mededeeling, zij liet er niets van blijken, en meesterlijk be- heerschte zij hare stem en haar ge laat. „Wat zou dat, mignonne sprak zij. „Wat weet hij van dien Langston, zooals gij hem noemt?" „Hij is mijns neen zijns,.--'" vadersbloedverwant, mevrouw^ -f.fi hij stond bekênfraterireli samenzweer der. O, hij is toch niet bekend met uwe geheimen, mevrouw, mijne moe der, na dien dag Ie Tutbury?" „Helaas, mijn lief meisken, Gifford of Babington stond voor hem in," zeide de Koningin. „Hem is meer bekend dan me lief is. Maar die Humfrey van je! Hoe kwam hij er bij, met je pratende, zich zoo iels te laten ontvallen?" „llij liet hel zich niet ontvallen, mevrouw. Hij is herwaarts gekomen, met het doel om hel mij te zeggen." „O," riep Maria uit, „dat zou ik nooit hebben durven hopen, dal hij lot mijne partij zou zijn overgegaan Hij een der zeelieden van Drake, een zoon van Mr. Richard! Heeft Babington hem overgehaald, of is 't om uwentwil, kind? Want ik heb waarlijk te Bridgefleld geen pogingen aangewend om hem door vriendelijk heid te winnen." „Ik geloof, mevrouw," sprak Cicely, „dal hij te eerlijk en trouwhartig is, om verraad te kunnen zien plegen, zonder hen te .waarschuwen, die daarvan het slachtoffer zouden kunnen worden." „Is hij zulk een man? Dan is hij de eerste van zijn volk, die aldus gezind is geweest! Neen, miqnonne, ontken het maar niet, dat het eene door u behaalde overwinning is. liet is uw werk." „Dat ontken ik niet dat ik be mind word door Humfrey," zeide Cicely, „want dal heb ik mijn leven lang wei geweien; maar zulk een in vloed heeft hij niet noodig om hem te bewegen datgene te doen, wat naar zijne overtuiging rechtvaardig en goed is." „Daar sprak zoo geheel en al de leerlinge van Mrs. Susan, dat ge mij doet lachen ondanks mezelve en al het overige. Laat hem aan u gehecht blijven, meiskendenk wat ge wilt over zijn dienstbetoon, en stuur Mel ville en Curll bij me." Cicely verwijderde zich, vervuld van die onbeschrijfelijke onaangename ge waarwording, welke edelmoedige jeug dige gemoederen gevoelen, wanneer hun ouders, meer wereldwijs (of dwaas) dan zij, zich geen begrip kun nen vormen van de reinheid of ver hevenheid eener beweegreden, waarin zij zeiven onvoorwaardelijk gelooven. Toch, ofschoon zij oneindig meer ver trouwen stelde in Ilumfrey's genegen heid, dan zij stelde in die van Ba bington, koesterde zij niet dezelfde vrees, dat zij het lokaas was, dat hem deed handelen, deels omdat zij zijne rechtschapenheid te goed kende om te kunnen verwachten, dat ze geschokt zou worden, deels omdat hij volmaakt op de hoogte was, wat hare werkelijke geboorte betrol, en zich niet kon laten verlokken door ijdele hoop, zooals mogelijk het ge val geweest was met den armen Antony. Wordt vervolgd.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1888 | | pagina 6