het haar niet vrij aan iiurafrey veel mede te deelen van 't geen zij wist maar de spanning, waarin zij even te voren verkeerd had, was van haar geweken, en zij voelde zich zoo vol daan over zichzelve, nu zij volbracht bad wal men haar had opgedragen, dat zij thans dvroolijkheid en opge wektheid zelve was, en Humfrey in haar weder het lieve vroolijke speel kameraadsken herkende, zooals hij haar gekend had, voordal hij naar zee ging, en voordat hij tot de ont dekking gekomen was, dat zij een telg van koninkljjken bloede was; en Sir Amias Paulett zou hen nauwlijks ernstig en deftig genoeg gestemd voor een stichtelijke Zondags-toespraak gevon den hebben, indien hij hen had kun nen hooren lachen over Humfrey's avonturen aan boord van 't schip, of over de moeite, die het haar gekost had, om op eene gedistingeerde manier te leeren dansen. Toen zij binnen kwam, gloeiden hare wangen zóó, en lag er zulk een waas van geluk over haar gezichtjen, dat de Koningin glim lachte en zuchtte, en haar haar klein melkmeisjen noemde, doch haar tevens ook zeer prees, omdat zij het ge vaarlijk pakket uit den weg geruimd had, zonder dat haar makker (naai zij geloofde) er iets van gemerkt had. „Hoe minder met het geheim bekend zijn, des te veiliger is het," sprak zij. Humfrey had zich inlusschen ge voegd bij de overige huishouding, en gedroeg zich onder de avondpreek zoo voorbeeldig ernstig, dat hij daar door geheel het hart van Sir Amias Paulett stal, die indedaad meende, dat hij met onverdeelde aandacht naar de in vele deelen verdeelde preek van Mr. Blunden zat te luisteren, of schoon hij eigentlijk bij zich zeiven zat te overleggen, onder welk voor wendsel hij Cicely zou kunnen blijven beschermen. De Ridder zelf deed hem dat voorwendsel aan de hand, toen hij te kennen gaf, dat hij Maandag morgen vroeg dacht te vertrekken, door hem aan te bieden, of liever hem dringend te verzoeken aan te nemen het kommando over de lijf wacht, welker vorige Kapitein ont slagen was, omdat hij geen vertrouwen meer verdiende. Sir Amias wilde er voor zorgen, dat er een expresse bode naar Bridgefield gezonden werd met een brief, opheldering behelzende, waarom Humfrey niet thuis kwam, en met het verzoek aan zijn ouders, om hem te vergunnen de hem aan geboden betrekking te aanvaarden, daar hij, Amias Paulett, op dit ernstig tijdstip behoefte had aan godvreezende mannen, in wie hij volkomen ver trouwen kon stellen. En toen deelde de oude edelman hem in e»ne bui van vertrouwelijkheid mede, hoe hij niet alleen bevreesd was voor een aanval op het slot door de Roomsch- Katholieke edelen uit den omtrek, die zou plaats hebben, zoodra Parma's schepen in het gezicht van de kust kwamen, maar zich ook verontrustte, dat zijn eigen onderhoorigen zouden omgekocht worden door iemand, dien hij niet noemen wilde, om zijne ge vangene heimelijk van 't leven te be- rooven. „Men heeft me al eens een wenk gegeven," sprak hij bijna Duisterend, „dat ik door het volbrengen van zulk eene daad eene goede dienst zou be wijzen aan de Koningin en aan de godsdienst; maar ik heb de gedachte verre van mij geworpen. Het kan niet andeis dan eene doodzonde zijn, op welke Gods vloek rust; en, mocht ik er mijne toestemming toe geven, ik zou de eerste wezen, die in staat van beschuldiging gesteld werd." „Met zoo te doen zou men niet beter handelen dan de Koning van Spanje handelt!" riep Humfrey uit. „Juist zoo, jonkmanik ben recht blijde iemand aan te treffen, die om trent deze aangelegenheid gelijk met me denkt. Wat de andere praktijken betreft, ze zijn niet door tnij beraamd, en slaat er niet geschreven: „Die een kuil graaft, zal er in vallen, en die eenen steen wentelt, op hem zal hij wederkeeren „Zijn er dus nog andere praktij ken „Traag me niet verder, Mr. Talbot. Alles zal spoedig genoeg bekend zijn. Stel u er meê te vreden, dat ik u niets opleggen zal, wat niet in over eenstemming is met de eer eens Christens, terwijl ik weet, dat gij de Koningin getrouw en eerlijk zuil dienen." Humfrey gaf zijn eerewoord, vast besloten Cicely te waarschuwen, dat zij voortaan niets van hem verwach ten moest wat zijne betrekking hem verbood te volbrengen. HOOFDSTUK XXVII. Op de hertenjacht. Humfrey was in de dienst der Ko ningin beëedigd en had omstreeks tien dagen geleden het bevel aanvaaid over de vooraf door hem te Chartley geïnspekteerde lijfwacht. Gedurende dien tijd had hij Cicely maar zelden gezien, terwijl het hem zeer bevreemd de, dat hij geen tijding van huis ont ving, toen er een hertenjacht zou plaats hebben in het naburige park van Tickhill of Tixall, eene bezitting van Sir Walter Ashton. De jacht werkte altijd gunstig op het lichaamsgestel van Koningin Maria, en in opgewekte stemming kwam zij beneden, met Cicely en Mary Sealon als dienstdoende hofdames, en met de twee sekretarissen Nau en Curll, aan het hoofd van de andere dienaren. „Nu," sprak zij tot Cicely, „zal ik dien minnaar, of dien broeder van je te zien krijgen, die ons zulk een goede dienst bewezen heeft, en ik beloof je, dat uit de wijze, waarop ik hem begroet, meer op te maken zal zijn dan het oor van Sir Amias vernemen zal." Maar tot Cicely's teleurstelling be vond Humfrey zich niet onder de ruiters, die bij de deur geschaard stonden, om de Koningin te bewaken. „Het oog van mijn klein meisken zoekt naar haar broeder," sprak Ma ria, toen Sir Amias naar haar toe kwam, om haar te paard te helpen stijgen. „Hij is met andere bezigheden belast, en dientengevolge moet hij thuis blijven," antwoordde Paulett op ietwat stuurschen loon, en toen reden zij voort. 't Was een prachtige dag in 't be gin van de maand Augustus; de boomen prijkten roet hun vollen bla- derentooi, en de koornvelden, die men hier en daar tusschen het ge boomte te zien kreeg, hadden reeds de amberkleurige tint aangenomen, die de naderende oogst profeteerde; de twee kerktorens van Lichfield ver rezen in de verte; het park en het bosch, welke het kleine jachtgezel schap doortrokken, waren bedekt met purperkleurige heide, afgewisseld met hier en daar een schitterend gele stengel of bloemen de snelle vaart van haar vurigen telganger bracht de Koningin in een opgewekte stem ming. Zij begon te hopen, dat Hum- lrey bij slot van rekening valsch alarm gemaakt had, en dat een van beiden hij zich vergist had, of wel dat Langslon een loopjen nam met den Raaden ofschoon de on middellijke nabijheid van Sir Amias Paulett haar het stilzwijgen deed be waren, zagen zij, die haar het best kenden, hoe haar oude luchthartig heid terugkeerde, en zij neuriede bij zich zelve het refrein van een vroolijk Fransch jacht-liedeken, zóó luchtig en vroolijk, dat haar bewaker eene nog stijver en plechtiger houding dan anders aannam, ais om te laten blijken, dat hij zulke luchtige en vroolijke liedekens even onbetamelijk vond voor eene dame, eene Koningin en eene gevangene. Dat verbeeldde Cis zich tenminste, toen zij hem gade sloeg, weinig vermoedend, dat er wel licht dieper liggende redenen tot me delijden en zelfs tot zekere droefheid waren, welke het gelaat van den ouden ridder een nog ernstiger plooi deden aannemen dan gewoonlijk. Toen zij den ingang van Tickhill- Park in 'l gezicht kregen, ontdekten zij een troep mannen, wier stalen helmetten en geschouderde geweren genoegzaam deden zien, dat zij wal anders dan jagers waren. Maria sprong op in haar zadel; zij zag om en wierp een blik op haar klein gevolg, met een uitdrukking van opgewonden vreugde op 't gelaat, welke, al bracht zij 't niet onder woorden, duidelijk te kenneD gaf: „mijne brave vrienden, thans is de ure gekomen!" en zij zette haar paard aan, zonder twijfel verwachtende, dat zij het Sir Amias zou kunnen afwinnen, om zich te vervoegen bij hen, in wie zij hare redders meende te zien. Een persoon trad uit den troep naar voren. Hij had een perkameat in de hand, en zoodra hij de Koningin bereikt had, las hij het volgende voor: „Maria, laatstelijk Koningin der Schotten en Koningin-Weduwe van Frankrijk, ik, Thomas Gorges, be schuldig u van hoog verraad en van het smeden van aanslagen tegen het leven van onze zeer genadige Majes teit, Koningin Elizabeth, en dalwei gezamentlijk met Antony Babington, John Ballard, Chidiock Tichborne, Robert Barnwell en anderen." Maria hief haar handen omhoog en sloeg de oogen op naar den Hemel, en hare lippen openden zich om te protesteeren tegen de tegen haar in gebrachte beschuldiging, maar Gorges legde haar het zwijgen op door te zeggen„Het baat niet het te ont kennen, mevrouw. De bewijzen zijn in onze handen. Mij is bevolen u naar Tickhill te geleiden, terwijl uwe goederen verzegeld worden." „Dat zullen waarschijnlijk bewijzen van uw eigen maaksel zijn," sprak de Koningin met waardigheid. „Ik ken bij ervaring die wijze van vonnissen. Ik begrijp het nu, Sir Amias Paulett, hoe deze jachtpartij maar een strik geweest is, dien gij gespannen hebt om de arme ree eindelijk te vangen, 't Is een waardige jacht indedaad, en waarnaar ge zeker al lang gereikhalsd hebt." „Ik gehoorzaam slechts aan de mij gegeven bevelen, mevrouw," sprak Paulett op somberen toon. „O ja, zoo doet de brak ook," zeide Maria. „Uwe Majesteit zal zich moeten laten welgevallen met mij voort te rijden," sprak Mr. Gorges, de hand aan haar teugel leggend. „Wat wilt ge doen met deze heeren?" riep nu Maria, met kracht haar paard intoomend, toen zij Nau en Curll omringd zag door gewapende mannen. „Men zal met hen handelen naar het welgevallen van Hare Majesteit," antwoordde Paulett. Maria liet haar teugel los en hief haar handen met een wanhopig ge baar omhoog; maar toen Gorges haar wegvoerde, wendde zij zich om in haar zadel, en verhief hare stem om uitleroepen„vaartwel, trouwe die naren! Wat er ook gebeuren moge, uwe gebiedster zal uwer in hare ge beden gedenken. Curll, wij zullen voor uwe vrouw zorgen." En zij wuifde hun toe met de hand, toen zij genoodzaakt werden, onder een streng geleide naar Lichfield te rijden. Op weg naar Tickhill, wer- waarls zij heengevoerd werd, met Gorges en Paulett aan weerszijde van haar paard, hoorde Cis haar gedurig smeeken, dat men toch verschoonend te werk mocht gaan, met het oog op de arme Barbara Curll, om wier wil zij haar eigen waardigheid vergat en eene smeekelinge werd. Sir Walter Ashton, een zwaarlijvig landedelman met een geesteloos voor komen en een rood gezicht, stond bij zijne deur, en op ietwat boersche wijze bood hij haar zijn diensten aan, om haar van 't paard te helpen af stijgen. Lijdelijk onderwierp zij zich aan alles, totdat zij op de bovenkamer gekomen was, die men vooi haar in gereedheid gebracht had, en daar, zich tot de drie heeren wendende, vroeg zij, wat deze behandeling te beteekenen had. „Dat zult gij spoedig te welen komen, mevrouw," antwoordde Pau lett. „Het doet me leed, dat het zoo ver is moeten komen." „Zooverherhaalde Maria op min achtenden toon. „Wat moet dat be teekenen „Dat beteekent, mevrouw," zeide Gorges, een ruwer man, met nog minder fijn gevoel dan zelfs Paulett, „dat uwe praktijken met Papisten en seminarie-priesters ontdekt zijn. De verraders zijn in hechtenis genomen, en zullen zich spoedig te verantwoor den hebben wegens hunne goddelooze plannen, die door de genade des Hemels verijdeld zijn." „'t Is gelukkig wanneer verraad tegen den persoon mijner goede zuster ontdekt en verijdeld is," sprak Maria, „maar wat heb ik daarmede uitte- staan?" „Dat zullen de papieren op Chart ley aan den dag brengen, mevrouw," antwoordde Gorges. „Intusschen zuil gij hier moeten blijven, totdat Harer Majesleils welbehagen bekend zal ge worden zijn." „En waar zijn mijne vrouwen en ondeihoorigen vroeg de Koningin. „Uwe Majesteit zal bediend worden door de onderhoorigen van Sir Walter Ashton." „Mijne heeren, dat is niet beta melijk," riep Maria uit, en haar ge laat werd zoo rood als vuur. „Ik durf er voor instaan, dat het niet de wil is van mijne nicht, de Koningin van Engeland, dat ik hier moet blij ven, zonder een vrouwelijk persoon om mij te bedienen, en zonder dat ik van kleêren kan verwisselen. Ge gaat veel verder dan u opgedragen is, en Koningin Elizabeth zal er van hooren." Sir Amias Paulett legde thans zijn hand op Gorges' arm, en zeide, na een paar woorden met hem gewis seld te hebben: „Mevrouw, deze jonge dame, Miss Talbot, mag, daar wij haar als een onschuldig meisjen kennen, en zij lid is van eene getrouwe familie, voor 't oogenblik bij u blijven. Voor het overige zullen al uwe goederen op Chartley verzegeld worden, en niets zal van daar weggehaald mogen wor den maar alles waaraan gij behoefte mocht hebben, zal u verschaft wor den door Lady Ashton. En thans neem ik afscheid van Uwe Majesteit, en smeek u om vergiffenis voor de haast, waarmede ik in deze aangelegenheid heb moeten handelen." Maria stond midden op den vloer, vervuld van het gevoel harer gekwet ste majesteit, zij gaf Sir Amias geen antwoord, maar groette hem met een diepe neiging, blijkbaar om den spot met hem te drijven. Mary Seaton viel op hare knieën, hield zich vast aan het kleed der Koningin, en verklaarde, dat zij zoolang zij leefde hare gebiedster niet verlaten zou. Wordt vervolgd.) Gedrukt bij DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1888 | | pagina 8