BRIDE VAN SCHOTLAND.
Uit het Engelsch van Charlotte Yonge.
49)
„Verduur dit, ma mie," sprak de
Koningin in 't Fransch. „Geef hun
geen aanleiding om ongestraft geweld
te gebruiken. Zij zouden het zonder
bezwaar doen en als om te be
wijzen, dat zij geen ongelijk had, werd
haar door de heeren verboden Fransch
te spreken. „Maak u over mij niet
ongerustik zal niet alleen zijn."
„Ik begrijp Uwe Majesteit en ge
hoorzaam," zeide Mary Seaton op
staande, met een zekere bitterheid
in haar toon van spreken, welke Maria
deed zeggen: „Och, waarom moet
jaloezie de innigste genegenheid be
derven? Bedenk, dat het eene be
schikking is van hen en niet van mij,
beste Seaton, vriendin mijner jeugd!
Breng mijne minzame groeten over aan
allen, en draag vooral zorg voor de
arme Barbara!"
„Mevrouw, gij moogt geen bood
schappen van persoonlijken aard laten
overbrengen," liet nu Paulett zich we
der hooren.
„Ik laat geen boodschappen over
brengen, behalve dat wat gij zelf
hebt kunnen hooren, mijnheer," ant
woordde de Koningin „alleen mijne
groeten aan mijne getrouwe onder-
hoorigen. en mijn dringend verzoek
om de teederste zorg te dragen voor
Mrs. Curll."
„Ik zal uwe groeten overbrengen,
mevrouw," sprak de ridder; „en nu
beveel ik u in Gods genadige hoede,
biddend, dat hij u tot berouw brenge.
Geloof me, mevrouw, het doet me
leed, dat ik dit heb moeten vol
brengen."
Op dit laatste antwoordde zij slechts
met een gebaar, dat te kennen gaf,
dat zij hem verlof gaf, zich te ver
wijderen. De drie heeren verlieten
het vertrek, een sleutel werd met
knarsend geluid in het slot omge
draaid, en moeder en dochter werden
alleen achtergelaten.
Yoor Cicely was dat geknars van
den sleutel een hopeloos geluid, en
ook hare moeder voelde zich onbe
schrijfelijk rampzalig. Feitelijk was
zij gedurende bijna twintig jaar eene
gevangene geweest. Men bad haar
beleedigd bespionneerd bewaakt,
haar het gemis van hare vrijheid doen
gevoelen, maar nog nooit had men
haar op deze wijze achter slot en
grendel gezet.
Zij sloeg de handen in elkaar, zeeg
bij de tafel op hare knieën neêr, en
verborg haar gelaat. Zij bleef in die
houding, totdat zjj als 't ware ont
waakte door het geluid van Cicely's
snikken. Verschrikt en verslagen, nog
vreemd aan de zorgen en smaiten
des levens, had hel meisjen het voor
beeld harer moeder gevolgd en was
zij ook op de knieën gevallenmaar
hare poging om te bidden had geen
andere uitwerking dan dat zij in
schreien uitbarstte; en haar inspanning
om zich in bedwang te houden, ten
einde de Koningin niet te verontrus
ten, maakte juist, dat haar snikken
te smartelijker klonk, totdat eindelijk
Maria het hoorde, en, naar haar loe
komende, op den vloer ging zitten,
haar in haar armen nam, en, haar
op het voorhoold kussende, zeide:
„arm kind, schreit zij orn hare moe
der? Is het lijden van het geslacht
der moeder ook reeds over de dochter
gekomen V'
„O moeder, ik kon het niet hel
pen! Ik had me voorgenomen u te
troosten," sprak Cis, met eene door
snikken afgebroken stem.
„En dat doet ge ook werkelijk,
mijn kind. Zonder het te willen
hebben zij mij gelaten wat mijn kost
baarste schat was."
Er ging vertroostende kracht uit
van de innige omhelzing, tenminste
wat de smart van het meisjen be
trek; en Koningin Maria oefende een
onweêrstaanbare hetoovering uit op
den wil en de genegenheden van hen,
die met haar in aanraking kwamen,
zoodat zich onwillekeurig de over
tuiging van Cicely's hart meester
maakte, dat zij, wel verre van te
weenen, zich moest verheugen over
de omstandigheid, dat zij het eenige
wezen was. dal aan hare moeder nog
eenigen troost kon verschaffen.
„En," zeide zij na verloop van
eenige oogënblikken, terwijl zij glim
lachend de oogen naar Maria opsloeg,
„zij moeten nederdalen tot op den
bodem van den ouden pul, orn iets
te kunnen vinden."
„Stil, meiskenGe moet nooit an
ders dan fluisterend spreken in eene
gevangenis, zoolang ge niet zeker
zijl, ol niet de muren ooren hebben.
En, a propos, laat ons onderzoeken,
wat soor t van kerker zij ons ditmaal
gegeven hebben."
Dit zeggende rees Maria overeind,
en, op den arm harer dochter leu
nend, nam zij haar nieuw verblijf
nauwkeurig in oogenschouw. Evenals
hare woning in hel Paviljoen, was
dit verblijf boven in het huisgeljjk
meer het geval was, wanneer men
de lager gelegen gedeelten van hel
gebouw in slaat van verdediging
wilde brengenmaar, had men haar
tot nu toe een verblijf verschaft in
de kasteelen der aanzienlijkste adellijke
geslachten, zij bevond zich nu in de
woning van een landedelman, die
noch door weelde, noch door fijnen
smaak uitmuntte, en waarin zij ook
geheel onverwacht was opgenomen.
Zoo was dan ook het vertrek op
zijn allereenvoudigst ingericht en ge
meubeld. De muren waren bedekt
met tapijtwerk, dat zoo verschoten
wasdat er nauwlijks meer een
spoor van bet patroon te zien was.
Er was een donkere, sombere haard,
en daarbij stond één stoel met een
door de motten doorknaagd kussen.
Eene zware eikenhouten tafel en twee
banken stonden midden in 't vertrek,
en men ademde er de duffe lucht
in, welke altijd eigen is aan ver
trekken, die lang onbewoond zijn ge
weest. De Koningin, wier aangeboren
verlangen naar frissche lucht altijd
eene kwelling geweest was voor haar
hofdames, ijlde naar het kruisvenster
loe, maar het zware en stevige lia-
liewerk verijdelde al bare pogingen
om het te openen.
„Laat ons het overige gedeelte van
ons verblijf in oogenschouw nemen,"
sprak zij, zich naar eene deur wen
dende, die toegang verleende lot een
nog somberder slaapkamer, welke
geen andere meubelen rijk was dan
een groot ledikant van gesneden hout
werk, met gordijnen van een onbe
schrijfelijke donkere kleur en een
eikenhouten kast. 't Venster was niet
veel meer dan een spleet, en nog
onmogelijker te openen dan dal van
de andere kamer. Dit scheen even
wel Maria niet zooveel afgrijzen in
te boezemen als hare dochter.
,,'t Kan nooit hunne bedoeling zijn
ons hier lang te laten blijven," zeide
zij„misschien zelfs maar voor van
daag, terwijl zij hun onderzoek in
stellen hun onderzoek, dat hun
niets zal opbrengen dank zij
we welen wel, wien we dat te dan
ken hebben, mijn meisken!"
„Dat hoop ik Maar hoe kunnen
we daar slapen vroeg Cicely, hui
verend naar het ledikant ziende.
„Och kom! Ik heb in Schotland
wel erger dingen gezien, mignonne,
en dat nog wel, terwijl ik als vorstin,
en niet als eene gevangene verwel
komd werd. Ik heb geslapen in eene
bedstede, die veel had van een dood
kist, met één kant openen ik heb
ook wel geslapen op een Schotschen
mantel, waarop de purperen bloe
sems van versch geplukte heide ge
strooid waren! 0, alleen de gedachte
daaraan maakt deze kamer dubbel
benauwd 1 Laat de oude ridder op
zijn hoede zijn! Als hij zijn venster
niet vvil open maken, zal ik het
open breken! Stil! Daar komt hij
aan
Sir Walter Ashton vertoonde zich
nu. 't Was een persoon, die er erg
boersch en plomp uitzag, met een
voorkomen, dat half aan een hond,
half aan een schaap deed denken.
Hij voerde met zich twee plompe
knechts, die een tafellaken over de
tafel spreidden, dat tenminste de ver
dienste had van onberispelijk zindelijk
en wil te zijn. Twee andere knechts
brachten zilveren, van deksels voor
ziene schotels binnen, waarvan de
eene een Yorkshire pudding inhield,
de andere een stuk gebraden rund-
vleesch, groot genoeg om vijf hon
gerige mannen te voeden. Eene karaf
met wijn, een kan met ale, en een
schotel met appelen benevens een
groot stuk brood vormden hel maal,
op 't welk de Koningin en Cicely,
gewoon dagelijks aan een eerste tafel
van zestien, en een tweede van negen
gerechten, bereid door Harer Majes-
teil's eigen Fransche koks en bot
teliers, met een soort van spottende
minachting neerzagen. Sir Walter,
die bij de tafel stond, haalde nu een
dolkmes, dat in eene schede aan zijn
gordel hing, voor den dag, en nam
daarmede eerst een mond vol van
de pudding, sneed vervolgens een
stuk van het vleesch en van het
brood af, en zeide, nadat hij dit een
en ander had doorgezwelgd en van
elk der dranken een slokjen geproefd
had„goede en gezonde spijzen,
waarmede niet geknoeid is, gelijk ik
bij deze getuig. Ge zijt ons komen
overvallen, mevrouwmaar, den He
mel zij dank, niemand is hier ooit
gekomen, of we waren van hel noo-
dige voorzien. Wilt gij zoo goed zijn
een aanvang te maken? Die andere
dame kan dan na u eten."
Maria kon nooit anders dan hoffe
lijk zijn, en ofschoon zij als een echte
Fransche vrouw met afgrijzen neerzag
op het gebraden rundvleesch van oud
Engeland, zeide zij„wij zijn te zeer
deelgenooten in elkanders lief en leed,
om niet samen te eten, en ik vrees,
dat zij de meeste eer aan den maal
tijd zal bewijzen, want, mijnheer, ik
ben een arme vrouw, krank naar
lichaam en geest, gebogen onder den
last des lijdens, en mijne maag kan
weinig of geen vleesch verdragen."
Toen Sir Walter een groot stuk
rood vleesch van het ribstuk afsneed,
kon zij niet nalaten haar afgrijzen
te openbaren, zoodat hij zich blijk
baar beleedigd voelde en zeide: „ge
behoeft er den neus niet voor op te
trekken, mevrouw; 't is een stuk
van een eigen gemeslen os, die pas
drie dagen geleden geslacht is, en
zoo'n voortreffelijk beest, als men
er nauwlijks een tweede in Stafford
vinden zal."
„Ik wil het gaarne gelooven, mijn
heer. 't Is niet de schuld van den
os, maar van mijne zwakheid. Miss
Talbot zal het vleesch recht doen
wedervaren. Maar, me dunkt, ik zou
beter kunnen eten, als de vensters
geopend waren."
Maar Sir Walter antwoordde, dal
deze vensters niet van hel nieuwer-
welsche soort waren, die men zoo
maar gemakkelijk kon openschuiven,
om aan eerzame lui rheumatiek te
bezorgen, en aan dwaze meisjens ge
legenheid te geven om praatjes te
maken met hen die daar buiten staan.
Er bestond dus geen hoop om gedaan
te krijgen wat zij wenschte. Hij was,
naar 't scheen, minder onheusch,
dan wel in erge male boersch en
ongemanierd, en bovendien uiterst
verlegen met zijne gevangene.
Cicely schonk wat wijn in een
beker en overreedde haar er wal brood
in te doopen, wat, met. een appel
het eenige was, dat zij gebruikte.
Het opgedischle maal evenwel, of
schoon op minder nette wijze aan
gerecht dan bij de goede Mrs. Susan,
itond Cicely niet zoo legen, en haar
leeftijd en gestel brachten mede, dat
angst en onrust haar hongerig maak
ten, zoodat aangemoedigd door
de Koningin, toen zij eerst ook voor
nemens scheen niets te gebruiken
zij eindigde met tamelijk goed te eten.
Sir Walter stond er al den tijd bij
te kijken, met een saai en sufferig
gezicht, en met zijne muls in de
hand. De Koningin trachtte een ge
sprek met hem aan te knoopen, en
hem het een en ander te vragen,
maar hij had zich blijkbaar gewapend
tegen hare vleiende manier van spre
ken, want zij kon niets dan stuursche
éénlettergrepige woorden uit hem
krijgen, behalve toen hij op '1 laatst
vroeg, wat zij voor haar avondmaaltijd
wenschte te hebben.
„Mijn eigen kok en bottelier hebben
tot nu toe voor mijn maaltijd gezorgd.
Zij konden uw huishouding de moeite
besparen, mijnheer," zeide Maria, ,,en
ik wil gaarne voor hen betalen."
„Mevrouw, ik ben in dienst der Ko
ningin, en 'l is dus niet noodig, dat
gij mij iets betaalt; uw gevolg is in
verzekerde bewaring genomen. En
al ware dat niet het geval, geen
Fransche apen zullen ooit in mijn
keuken hun poespas bereiden Bestel
ordentelijke Engelsche spijzen, me
vrouw, en, als 't me maar eenigszins
mogelijk is, zal ik ze u verschaffen.
Niemand zal zich hoeven te beklagen,
dat hij in Waller Ashton's huis ge
brek lijdt; maar ik kan me niet af
geven met die liflaljens. Kom, zeg
maar wat ge hebben wilt; wal zoudt
ge zeggen van eieren en ham, me
vrouw
,,'t Is mij goed, mijnheer," ant
woordde Maria op lusleloozen loon.
En Sir Wallet- opende de deur en
schreeuwde zijn bedienden toe, die
zich haastten de tafel af te nemen,
waarna hij zich met eene boersche
buiging verwijderde en de deur achter
zich op slot deed.
„Zoo ga ik achteruitsprak Maria.
„Ik heb den staatsman, den graaf,
den hoffelijken ridder, den pedanten
Huguenoot als bewakers gehad. Nu
ben ik afgedaald toldenboerenlummel.
Weldra zal ik aan den kerker en den
scheiprechter toe zijn!"
0 waarde mevrouw moeder, spreek
niet alzoo 1" riep Cicely uit. „Bedenk,
dat zij niets kunnen vinden, dat tegen
u getuigt."
„Ach, zij kunnen maken wat zij
niet vinden, mijn arm kind! Indien
zij dorsten naar mijn bloed, dan zal
het hun weinig moeite kosten, een
voorwendsel te vinden om mij schul
dig te doen verklaren. Ach, meisken!
Er zijn lijden geweest, dal er niets
dan het geweten mijner nicht Eli
zabeth en haar medelijden stond tus-
schen mij en mijne schuldigverklaring.
Is men er in geslaagd, de gedachte
bij haar ingang te doen vinden, dat
ik het op haar leven toeleg, wel dan
blijft mij niets over, dal het hoofd
neder te leggen op hetzelfde blok,
waarop Norfolk en More en de za
lige Fisher en zooveel anderen het
hoofd nedergelegd hebben. Welnu,
het zij zoo 1 Ik zal sterven als eene
martelares voor de Heilige Kerk, en
dat moge bij God eene verzoening
zijn voor de vele zonden, waaraan
ik mij heb schuldig gemaakt!" Ja,
ik ben bereid mijzelve ten offer te
brengen," vervolgde zij, de handen
vouwende en den blik ten hemel
heffend, "terwijl een gloed van geest
drift zich over haar gelaat uitbreidde.
„0 neem Gij dat offer aan, en laat
mijn lijden een zoenoffer zijn voor
mijne menigvuldige ongerechtigheden,
en maakt Gij het tot een rein en aan
nemelijk offer voor UKind, kind,
voegde zij er aan loe, zich tot Cicely
wendend, „waart gij rnaar van mijn
geloof, dan kondt gij voor mij bid
den
Wordl vervolgd
Gedrukt bij DE ERVEN