BRIDE VAN SCHOTLAND. Uit het Engelsch vail Charlotte Yonqe. 55) Sir Amias stelde den sleutel ter hand aan een harer dienaren, maar zij stiet hem op zijde. „Zij, die mij uit deze vertrekken verwijderd hebben, moeten mij ook weder daar binnen geleiden," sprak zij. l)e deur werd nu geopend door een der tol de huishouding behoo- lende heeren, en daarna traden zij binnen. Elke bewaarplaats was door snuffeld, elk kabinetjen stond open en was ledig gemaakt, elke lade was uitgehaald. Kleedcren en dergelijke voorwerpen had men er achterge laten, maar ook aan deze was het te zien, dat ze door mannelijke vin gers overhoop gehaald en op ruwe wijze weder op hunne plaats gelegd waren. Maria stond midden in 't vertrek, dat er zonderling verlaten uitzag, met een toornigen gloed in haar oogen, en met de handen krampachtig in elkander geklemd. Paulett trachtte met een enkel woord zijn leedwezen te kennen te geven over de aange richte verwarring, en zich te veront schuldigen, dal iiij op hoog bevel alzoo gehandeld had. „Ge behoeft u niet te verontschul digen, mijnheer," antwoordde Maria „ik begrijp zeer goed, aan wie ik deze beleediging te danken heb. Er zijn twee dingen, welke uwe Konin gin mij nooit kan onlrooven mijn koninklijk bloed en het Katholieke geloof. Eenmaal zullen sommigen uwer berouw hebben over 't geen gij mij nu hebt aangedaan! Ik wilde nu gaar ne alleen zijn, mijnheer," en zij wees hem de deur met een hoog hartig gebaar, zich nog steeds ten volle Koningin loonende in haar eigen vertrekken. Paulett gehoorzaamde, en toen hij zich verwijderd had, was het ol de Koningin de zelfbeheersching verloor, die zij al dezen tijd was blijven openbaren. Zij wierp zich in Jean Kennedy's armen en weende vrij uit en op deerniswekkende wijze, terwijl die goede dame, zich van harte er over verheugde, dat haar ,,haar kind" was teruggeschonken, en zij trachtte haar met liefdevolle Scholsche toenaampjens tot bedaren te brengen, als ware de gefolterde vrouw indedaad weder een kindeken geweest. „Ja, mijn oude verzorgster, ik ben tol u teruggekomenvoor een korten tijd slechts voor een kor ten lijd, mijn oude vei zorgsler, want zij dorsten naar mijn bloed, en o, ik wenschte, dat het algeloopen ware, want ik ben het alles zoo moede!" Jean en Elizabeth Curll trachtten haar op te beuren en te troosten, verontrust als zij waren door deze ongewone neêrslachligheiddoch zij zeide slechts„breng mij naar bed, mijne verzorgster, ik voel me o zoo verslagen." Hare krachten hadden haar geheel hegeven, tengevolge van de langdu rige spanning, waarin zij verkeerd had, en van de harde bejegening en de gevangenschap, die zij ondergaan had, en zij moest verscheiden dagen haar bed houden, gedurende welken tijd zij ternauwernood sprak, maar zich toch blijkbaar getroost voelde, doordat zij weder door hare meest be minde dienaressen mocht verzorgd worden. Daar lag zij, toen Paulett kwam vragen om de sleutels van de kisljens, waarin haar geld bewaard werd. Mel ville had geweigerd ze af te gever., en alles wat de Koningin zeide was „diefstal wordt nog bij het andere gevoegd," een uitdrukking, die den ridder geducht ergerde; maar des niettemin maakte hij zich meester van al het geld, dat hij vond, waaronder ook hel geld dat aan Nau en Curll toebehoorde, en alleen zooveel achter houdende als hoog noodig was voor de tegenwoordige uitgaven, zond hij het overige op naar Londen. HOOFDSTUK XXX. Bewezen. Intusschen waren de twee Richard Talbots, de vader en de zoon, behou den in Londen aangekomen en wel kom geheten in de woning huns ede len bloedverwanls. Nau en Curll, hooiden zij, waren in Walsingham's huis, en werden daar aan een scherp verhoor onder worpen Bahinglon en al zijn mak kers bevonden zich in den Tower. De Baad was voortdurend vergaderd om te beraadslagen over het lot der laatstgenoemde ongelukkige personen, aangaande wier schuld geen twijfel bestond; en noch Lord Talbot, noch Will Cavendish meende, dat creeni- ge kans bestond, dat Mr. Richard verlol zou kiijgen, om lol verontschul diging van den ongelukkigen Bahing lon aan hel licht te brengen, hoe men hem overgehaald en misleid had. Nadat hel vonnis zou zijn uitgespro ken, dacht Cavendish, zou het ver zoek van den Graaf van Shrewsbury wellicht in aanmerking genomen wor den, om verlol te krijgen voor een onderhoud lusschen den gevangene en een gevolmachtigde van zijn voor malige!) voogd. Will was dagelijks bij Sir Francis Walsingham in dienst als diens klerk, en was volstrekt niet onwillig, om alles mede te deelen wat hij te weten was kunnen komen. Koningin Elizabeth was, naai1 het scheen, zeer geschokt en bedroefd. De schok, aan hare zenuwen toege bracht, op den dag toen zij zoo moe dig Barnwell door de macht van haar oog in ontzag gehouden had, was zoo hard aangekomen, dat zij hein niet gemakkelijk kon te boven komen. Zij was onrustig en angstig, schrikte aanhoudend van elk geluid dat zij hoorde, en begon steeds brieven aan de Koningin der Schotten, die nooit lot een einde gebracht werden. Zij had meer dan eens gevraagd naar die dappere jonge zeelieden, die zoo juist van pas lot hare redding waren opgedaagden Lord Talbot achtte hel goed, Dick en diens vader aan haar voor te stellen, en nam hen, daaraan gevolg gevende, mede naar Green wich Palace, waar zij het voorrecht hadden, als getrouwe onderdanen oog getuigen te mogen zijn, terwijl Hare Majesteit, op koninklijke wijze, in 'l publiek net middagmaal gebruikte, bij hel geluid van trommen, trompet ten, Muilen en snaar-instrumenten. Maar ofschoon er, zooals gewoonlijk, de uiterste zorg besteed was aan ha re kleeding, zag zij er oudscher, blee- ker en magerder uit dan toen Dick haar drie weken te voren gezien had, en noch haar oog, noch haar mond had dezelfde vastheid als toen. Zij at niet met smaak, maar bijna alsof zij zichzelve geweld moest aandoen om voedsel te kunnen gebruiken, opdat haar gebrek aan eetlust niet de aan dacht trekken en lot opmerkingen aanleiding geven mocht, en hare blikken zwierven onophoudelijk rond, alsof zij een of anderen verborgen vijand wilden opsporen. Indedaad was hel voor eene vrouw, of ook voor een man, niet gemakkelijk te verge len, wat onlangs ter harer kennisse was gebracht, dat mogelijk wel een moordenaar „zich kon schuilhouden in hare gaanderij, om haar te door steken met zijn dolk, of gereed was, om, als zij in haar tuin wandelde, haar met zijn pistool dood te schie ten, of wellicht, als zij builen een luchljen schepte, haar met zijn zwaard aanvallen en korte metten met haar maken zou." Ook wist zij wel, dat olschoon de vijanden thans in den kerker waren opgesloten, dolk, pistool of zwaard voor haar gereed kon zijn, en zij geloofde, dat een of andere noodlottige beschuldiging, in 't open baar, bij de behandeling der zaak, tegen Maria ingebracht, de vrienden van deze tot wanhoop drijven, en tol hel gebruiken van dolk ol pistool aan leiding geven zou. Zij was meer van streek dan ooit te voren, en 'l kostte haar de grootste inspanning, zichzel ve te blijven beheerschen, terwijl zij als naar gewoonte al de looneeleii van haar openbaar leven afspeelde. De Talbots zagen spoedig, dat haar scherp oog op hen gericht was, en de uitdrukking van haar gelaat, toen zij Dick in 't oog kreeg, deed zien, dat zij den jonkman herkende. Zoodra de maaltijd was algeloopen, en de op schragen rustende tafel was wegge nomen, stuurde zij een page op Lord Talbot af, om dezen te gelasten, hen aan haar voor te stellen. „Zoo, mijnheer," sprak zij, toen Richard de oudere voor haar neder- knielde, „gij zijt de vader van twee wakkere zoons, die ge hebt opgevoed om ons goede dienst te bewijzen doch ik zie maar een hunner hier. Waar is de oudste?" „Met welnemen Uwer Majesteit, Sir Amias Paulett verlangde hem bij zich te houden op Chartley, om hem behulpzaam te zijn bij hel bewaken van de Koningin der Schotten." „Dat is goed. Paulett kent een ver trouwden knaap, wanneer hij hem ziel. En ik ook. Ik wilde de beide jongelieden wel bij me hebben als inwonende kamerheeren den oud ste, zoodra inen hem daar ginder kan missen, dit jonge kereltjen dadelijk." „Wij zijn Uwe Majesteit zeer dank baar," sprak Richard, in zijne knie lende houding het hoold nog lager buigende; want zulk eene benoeming was eene zeer begeerlijke zaak, daar de bedoelde betrekking aan het hof uitmuntend geschikt was, om aan jeugdige landedellieden een goede vorming te geven, en hun natuurlijk tevens lot aanbeveling strekte. „Me dunkt," hernam Elizabeth, die de aan vele vorstelijke personen eigen gave bezat van zich gelaatstrekken, die zij vroeger gezien had, te kunnen herinneren, „dat gij zelf ook ons in die betrekking gediend hebt; is dat niet zoo, Mr. Talbot?" „Ik heb drie jaar lang aan hel hof van Uwer Majesteits zuster, Koningin Maria, verkeerdantwoordde Ri chard, „maar na haar dood ben ik in de zeedienst overgegaan, en later ben ik in betrekking geweest te Sheffield, onder Mylord van Shrewsbury." „We hebben gehoord, dal hij in u een getrouw dienaar gevonden heelt," zeide de Koningin, „ja, zoo welgezind, dat gij ook geweigerd hebt, uwe dochter aan dezen zelfden Ba- bington ten huwelijk te geven. Is dat waar?" „Het is zoo, om Uwe Majesteit te dienen." „En was dat, omdat ge toen reeds iets van zijn verraad hadt rneenen te ontdekken „Er bestonden vele redenen voor, Mevrouw," antwoordde Richard, die nu zijne kans wilde waarnemen, om een woord ten gunste van den onge lukkigen knaap te zeggen; „maar 't was niet zoo zeer verraad, wat ik in hem meende te ontdekken, als wel zwakheid van karakter, waardoor per sonen, die slechter waren dan hij, licht een verderfelijken invloed op hem konden uitoefenen." „Hij was dus niet zoo zeer een verrader, als wel een persoon, gemaakt van de stof, waarvan verraders ge maakt worden," merkte de Koningin op, blijkbaar voldaan over haar eigen snedig gezegde. „Om Uwe Majesteit te dienen; het metaal, dat, wanneer het in goede handen komt, een nobel zwaard wordt, kan wanneer het in slechte handen komt, een verraderlijke dolk wor den." „Zeer goed gezegd, mijnheer de Kapitein, en daarom moeten we den dolk en de handen, die van 't metaal zoo'n verraderlijk wapen gesmeed hebben, samen vernietigen." „Toch zou," waagde Richard te zeggen, „de dolk, gewijzigd onder den invloed van Uwer Majesteits gena de, uitnemende diensten kunnen be wijzen." Elizabeth echter barstte in woede uit en liet een harer gewone vloeken hooren, „Hoe nu? Ge wilt toch niet ten gunste van dien schurk sprekenGe dient te weten, dat vergiffenis smee- ken voor zoo'n kerel bijna met ver raad gelijk staat. Ge moogt u ver wijderen, mijnheer!" „Ik zou geaarzeld hebben, je hier te brengen, Richard," zeide Lord Talbot, zoodra zij het audiëntie-ver trek verlaten hadden, „indien ik ge weten had, dat ge je aan zulk eene dwaasheid zoudt wagen. Weet ge dan niet, hoe verbitterd zij is? Alleen je gebleken getrouwheid en die mijns vaders heeft je ditmaal voor erger kunnen bewaren, en 't zou me maar weinig verwonderen, als de aanstelling van je zoons nu in het vergeetboek raakte." „Mij bleef geen andere keus, dan me aan het gevaar bloot te stellen," sprak Richard. „Waarvoor anders was ik naar Londen gekomen?" „Nu," zeide zijn neef, „ge zijt een braaf en moedig man, Richard Tal- bol! Ik ken er, die liever zouden slorm- loopen op eene Spaansche vesting dan Koningin Elizabeth in haar toorn onder de oogen te zien. Haar tong is scherper zells dan die mijner slief- mana, al slaat zij dan ook niet zoo door." Lord Talbot voelde zich niet in allen opzichte op zijn gemak, toen dien avond een heer, rijk uitgedost in scharlaken en goud en tot de tanden toe gewapend, zich op Shrewsbury House aanmeldde, en vroeg naar Mr. Richard van Bridge- field. 't Bleek echter, dat hel 't hoofd was van het korps inwonende kamer heeren, die Dick kwam inschrijven in zijne nieuwe betrekking, hem kwam raededeelen, welke de aan die be trekking verbonden verplichtingen waren, en met hem kwam afspreken, wanneer hij die betrekking zou aan vaarden hij zou zoowat schildknaap worden van een der ouderen van hel korps. Er werd ook naar Ilumfrey gevraagd, maar 'l werd in alle op zichten beter geacht, dat hij in zijne tegenwoordige betrekking werkzaam bleef, daar het met hel oog op de bestaande krisis vooral noodig was, dat men op Chartley vertrouwde per sonen had. Mr. Richard was zeer in zijn schik, toen hij merkte, dat de persoon, aan wiens dienst zijn zoon rechtstreeks verbonden zou zijn, een edelman was van eene goede Yorkshiresche familie, wiens vader hem wel bekend was, en die hem beloolde goed te zullen zorgen voor Mr. Richard den jongere, en hem, voor zoover 't mogelijk was, te zullen behoeden voor de gevaren van dobbelen, wijndrinken en slecht gezelschap. Een zoon op deze wijze de wereld in te sturen en hem uitterusten voor de dienst, was voor een vader eene veel zorg eischende laak; en intusschen werd dag in dag uit de openbare be handeling van het proces uitgesteld, en werden de verhooren heimelijk voort gezet voor den Raad, totdat, zooals Cavendish verklaarde, het gewichtig ste zou zijn aan 't licht gekomen. Wordt vervolgd). Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1888 | | pagina 5