verder moet loopen zoeken naar een logement." Richard nam dit aanbod met blijd schap aan, en Mr. Heatherlhwayte liep nu vlak naast de paardenhij gebruik te zijn lantaarn om hun den weg te laten zienen liet door het licht de gevels der oude huizen en de dicht in hunne mantels gehulde voorbij gangers beschijnentotdat zij aan een langen met tegels bevloerden gang kwamen, waar hij hun noodigde aflestijgen, terwijl hij verzocht, dat de knechts en de paarden daar zou den wachten op zijne terugkomst; en toen stak hij aan de jonge dame zijn hand toe, om haar door den nauwen, glibberigen gang te gelei den die aan beide kanten door bouw vallige muren of huizen scheen be grensd te zijn. Onderweg deelde hij aan Richard mede, dat hij in 't huwelijk was ge treden met de vrome weduwe van een koopman in scheepsviktualiën, maar dat het den Hemel behaagd had, haar van hem weg te nemen, nadat hij vijf jaar met haar vereenigd was geweest, en dat zij hem twee jeugdige kinderen had nagelaten, maar dat haar oude baker nu belast was met de zorg voor de huishouding en de kleinen. De predikanten waren in die dagen niet weelderig gehuisvest. De cellen, die voldoende geweest waren voor uit kloosters afkomstige monniken, waren geen woningen voor mannen, die er een gezin op nahielden; en waar er middel op bestond, waren er, op niet zeer smaakvolle wijze, een paar vertrekken aan toegevoegd, of men had oude arbeiderswoningen, zoo goed en zoo kwaad het kon, er voor ingericht, want indedaad, de levenswijze van de geestelijkheid dier dagen was even schraal en sober als die van den geringen pachter of kleinen winkelier. Mr. Heatherlhwayte trok aan een koord, dat uit een gat in eene deur hing, waarvan hij de plaats als bij instinkt scheen te ken nen, en liet de nieuw aangekomenen binnen in een smal geplaveid voor huis, waar hij luide riep„Hier Olie! Stof! Goody! Komt hier met licht! Hier zijn gasten!" Terstond werd nu eene deur geo pend, die toegang verleende tot eene groote keuken ol huishoudkamer, die verlicht was door het vuur op den haard en eene kleine lamp. Een meis ken van negen of tien jaar kwam naar voren springen, maar deinsde spoedig terug op het gezicht der vreemdelingeneen jongen van twaalf jaar, die bij de lage, niet van een glas voorziene lamp zijne lessen zal te leeren, stond verlegen op; een oude vrouw kwam uit een soort van provizie- kamei' te voorschijn. „Hier," sprak de geestelijke, „hebt gij mijn zeer hoog geachten vriend, Kapitein Talbot van Bridgefield en zijne dochier, die ons de eer willen aandoen, dezen nacht onder ons dak door te brengen. Heet gij, Goody Madge en gij, Vreugde-Olie, de jonge dame welkom, en droog hare klee deren, terwijl wij voor de paarden gaan zorgen. Gjj, Stof-en-Asch, moogt méégaan, en het paard van dezen heer bij den toom leiden. De knaap, lóegerusl met zulk een akeligen naam, en met kleêren aan 't lijf, die wel niet onzindelijk waren, maar in kleur vrij wel aan dien naam beantwoordden, sprong vlug overeind, oneindig ver de voorkeur gevende aan mist, regen en duister nis boven de beginselen der spraak kunst, terwijl hij niet vermoedde, dat hij deze ontspanning te danken had aan zijns vaders herinnering ten op- 1De vrome predikant heeft aan z\jne kinde ren twee in het O. Testament herhaaldelijk voor komende uitdrukkingen tot namen gegeven, die ons natuurlijk wel wat vreemd in de ooren klin ken De Vertaler. zichte van Mr. Talbot's manieren, en aan de omstandigheid, dat zijn vader wel begreep, dat de jonge dame beter bediend en geriefd zou kunnen worden, als hij en de jongen er niet bij waren. Vreugde-Olie was een aardig blozend meisjen, prijkend met het keurigste mulsjen en het netste kraagjen, die men zich voorstellen kan, dat de kleine huisvrouwelijke gastvrijheid ten toon spreidde, die reeds zoo vroeg aan dochters des huizes eigen zijn kan. Er was geen sprake van, dat de dochter van den predikant zich zou gelijkstellen met de dochter van den landedelman; het kind bracht een stoel, en bleef eerbiedig staan, om kap, mantel en rijkleed in ontvangst te nemen, en zij scheen blijde te zijn met het glimlachjen en de dankbe tuigingen, waarmede Cicely hare be leefdheid beantwoordde. De oude vrouw voelde even aan de onder kleederen, om zich te overtuigen, dat ze niet nat waren, en toen bracht het meisken wat warm water en hield de kom vast, terwijl hare gast zich gezicht en handen waschte,en zich het hair glad kamde met de ivoren kam, die dames op reis altijd bij zich had den. De beminnelijke kunst om men- schen op hun gemak te zetten had Cis overgeërfd en door navolging aan gekweekt, en Vreugde-Olie was spoe dig druk aan 't babbelen over haar toilet. Zou de dame werkelijk bij haar in haar kleine bedtjen willen slapen? Zij wilde wel beloven, dat zij geen kik geven zou, als zij er iets aan doen kon. Toen riep zij uit: „0, wat is dat een mooi ding. dat de dame daar om haar hals draagt! Is het van goud? Zoo iets heb ik nog nooit gezien; want vader zegt altijd, dat het Christelijke vrouwen niet betaamt, zich zoo op te sieren. Maar, o neen, zoo bedoel ik het nieten verlegen liep zij weg om Goody het smetteloos tafellaken over de tafel te helpen spreiden, terwijl Cis het kind naliep om hel gerust te stellen, wat dan ook gelukte, want al spoedig sprak het meisken de hoop uit, dat de dame van zeeaal-pastei zou houdenwant vader had een heel groote zee-aal voor twee stuivers ge kocht, en Goody had er eene voor treffelijke pastei van gemaakt. Tegen den tijd dat de eenvoudige maaltijd gereed was, was Mr. Talbot, die voor zijn paarden en dienaren een onderkomen in een logement ge zocht had, voor welks betrekkelijke fatsoenlijkheid Mr. Healherthwayle had ingestaan, teruggekeerd. De pre dikant zelf alleen nam plaats aan de tafel mei zijne gasten. Hij wilde er niet van hooren, [dat zijne kinderen ook zouden aanzitten; maar terwijl Stof-en-Asch zich verwijderde, om weder aan het leeren van zijne taal kundige lessen voor de school te gaan, was Vreugde-Olie Goody behulpzaam bij het bedienen, met zooveel deftig heid, dat het een aardigheid was om te zien. Nauwlijks was Mr. Talbot de naam Cicely over de lippen gekomen, ol Mr. Heatherlhwayte keek op en zeide„als ik me niet vergis, ben ik hel geweest, die aan deze jonge dame den doop heb toegediend, waarbij zij dezen naam ontvangen heeft." „Dat is zoo," zeide Richard „Zij is met alles bekend, maar zij is altijd onze goede en gehoorzame dochter geweest, waarvoor wij te dankbaarder geweest zijn, omdat de Hemel ons geen ander dochterljen geschonken heeft." Hij wist wel, dat nieuwsgierigheid betreffende eens anders zaken een zwak was van Mr. Heatherlhwayte, en daarom bracht hij het gesprek op zijn zoons, hopende hem dus te zullen bezighouden, en alle verdere gesprekken over Cicely en over de aanleiding tot de reis te kunnen ver mijden. De goede man stelde vooral belang m Edward alleen vermaande hij Mr. Talbot om toch nauwkeurig er op toe te zien, aan wiens zorg hij den jongen te Cambridge toevertrouw de, opdat hij toch beschenen mocht worden door zuivere, niet door Paap- sche bijgeloovigheid en afgoderij ver duisterde Evangelie. Hij begon nu uitteweiden over zijne bezwaren tegen het kruis bij den doop, en tegen den ring bij het huwelijk, en sprak daarover met veel zelfvoldoening bij de kan ale, die vóór hem en zijn gast op de tafel stond, en onder het genot van de appels en noten, waarvan Cicely steels- gewijze Vreugde-Olie en Stof-en-Asch voorzag; en ondertusschen was de oude vrouw druk bezig en riep eindelijk met luide stemme, dat de kamer gereed was, en dat de jonge dame zeker wel vermoeid zou zijn, en dat het tijd voor haar was om naar bed te gaan, en voor Olie ook. Ofschoon niet meer zulke heel jon ge kinderen, knielden Olie en Stof, op een leeken huns vaders, bij zijn stoel neder, en spraken luide hun avondgebed uil, waarna hij hen ze gende en verlof gaf om heen Ie gaan de jongen naar een ker misbed in zijn eigen kamer, het meisjen, om vol verrukking het ge- nol te smaken van de gast behulp zaam te zijn bij het ontkleeden waar bij zij vol verbazing de wonderen aanschouwde van den zeer eenvoudi- gen inhoud van Cicely's kleinen man telzak. Richard antwoordde intusschen zoo goed als hij kon op de vragen, die hij wel vermoed had, dat onvermij delijk zouden zijn, zoodra hij in ge sprek kwam met den Eerwaarden Mr. Heaterthwayle. Hij zeide, dat hij aan boord van de Bulhond naar Londen ging, om eenige aangelegenheden, die in verband stonden met de Koningin der Schotten. Mr. Heatherlhwayte haalde daarop een tekst uit de Psalmen aan, over de goddeloozen, die in hun eigen strikken gevangen worden, terwijl hij vromelijk de hoop uitsprak, dat de goddelooze vrouw ditmaal hare straf niet ontkomen zou. Deze liefdeloos heid was eenigszins te verontschuldi gen door de omstandigheid, dat hij het als zeer goed mogelijk beschouw de, dat de Prins van Parma op ze keren dag de Humber zou binnen- loopen, als wanneer hij zelf zeer zeker levend verbrand zou worden, en Vreugde-Olie zou worden blootge steld aan het lot van de kinderen van Haarlem. Toen liet hij er op volgen: „met leedwezen heb ik ver nomen, dat gij en uw gezin zoo zeer zijt blootgesteld geweest ,aan de hek serij van diezelfde vrouw, mijnheer „Ik hoop, dat zij den mijnen wei nig kwaad gedaan heeft," antwoordde Richard. „Is hel waar?" vroeg nu de predikant weder, „dat die vrouw aanspraak heeft gemaakt op de jonge dame, die zich thans hier bevindt, als op iemand, die haar in den bloede be staat?" „Dal is waar," antwoordde Richard, „maar hoe is dat ter uwer kennis gekomen, mijn waarde vriend? Ik meende, dat niemand builen mijn gezin er mede bekend was; zelfs de Graaf en de Gravin vermoeden niet, dat zij niet ons eigen kind is." „Maar, Mr. Talbot, is het goed, bij eene misleiding te volharden?" „Noem het liever een verzwijgen van de waarheid," sprak Richard. „We zijn later gaan twijfelen, maar in den beginne hebben we alleen maar gemeend, dat er niemand was, aan wien het noodig scheen opheldering te geven, dal het kindeken niet het dochtertjen was, 't welk we hier be graven hebben. Maar hoe zijt gij het te weten gekomen? Ik acht het van belang, daarmede bekend te worden gemaakt." „Herinnert ge u, mijnheer, uw oude dienstbode Colet, de vrouw van Ger- vas? Het zal Pinksteren aanslaande drie jaren geleden zijn, dal Ikj op straat loopende, een vreeselijk gegil hoorde, als van eene vrouw, die mis handeld wordt; ik liep dadelijk het huis binnen, waar ik Gervas aantrof, die indedaad zijne vrouw met een bezemstok sloeg. Nadat ik hem ernstig berispt had en hem gedwongen had haar niet langer zoo te mishandelen, vroeg ik hem naar de oorzaak, en hij deelde mij toen mede, dal zijne vrouw omgeslenterd had met een stinkenden Papist, die zeker iets kwaads in den zin had legen zijn edelen kapitein, Mr. Talbot. Daarop verzekerde Colet, dat zij van niets te beschuldigen was, daar de bedoelde heer toch reeds met alles bekend was geweest. Zij had hern herkend als een bloedverwant van den Kapitein, die daar in huis geweest was op den dag dat de Kapitein het kindeken thuis gebracht had." „Cuthbert Langston!" „Dezelfde, mijnheer. Hij was, naar het schijnt, bij deze vrouw gekomen, en had haar heimelijk ondervraagd naar alles wat zij zich betreffende het kind herinnerde, en hij was van haar te weten gekomen wat mij vroeger nooit bekend geweest was, dat er teekens op de schouders van het meisjen waren ingebrand, en dat er een brief in hare kleederen was ingenaaid geweest. Was dat het ge val, mijnheer?" „Ja, maar mijne vrouw en ik wa ren van meening, dat zelfs Colet niets daarvan gezien had." „Eene vrouw merkt alles op, mijn heer. Deze man had alles uit haar weten te krijgen door haar te ver zekeren, dat het meisjen tot een of andere aanzienlijke familie behoor de, en zelfs verwant was aan den Koning en de Koningin der Scholten en dat haar waarschijnlijk eene gioote belooning wachtte, als zij alles wat zij wist aan hem wilde mededeelen. Zij had hem zelfs vier kralen van goud en ivoor verkocht, welke zij beweert gevonden te hebben, toen zij de kamer had aangeveegd, waar het kindeken het eerst ontkleed was geworden." „Heeft zij ooit weêr iets gehoord van dien kerel?" „Neen, maar Gervas heeft mij later medegedeeld, dat hij een van Mylord's onderhoorigen ontmoet had, die hem verteld had, dat uwe dochier hofda me van de Koningin der Sohollen was, en zeide hij: „ik hield me stil, maar het kwam me voor, dat het een gevolg was geweest van hel gepraat van dien kerel, met wien mjjne vrouw gebabbeld heeft."" „Het vermoeden van Gervas was juist," zeide Richard. „Zeker is Lang ston er in geslaagd, de Koningin dei- Schotten bekend te maken met het bestaan van die teekens, en dat heeft er zeker toe geleid, dat zij het meisjen heeft erkend als haar van zeer nabij bestaande van moederszijde, en haar echtgenoot van vaderszijdemaar om vele redenen verzocht zij ons dringend aan het jufferljen toe te staan, voor alsnog onzen naam te blijven dragen, en dat wij haar zouden blijven be handelen als ware zij ons eigen kind." „Ik zou er toch aan twijfelen, of dat wel goed van u gehandeld was, mijnheer," sprak Mi'. Heatherlhwayte. „Daarover," merkte Richard zich ietwat terugtrekkend op, ,,kan nie mand voor een ander oordeelen." „Zij heeft bij die vrouw verkeerd, en van haar heeft zij zeker Paapsche ijdelheden ingezogenriep de arme geestelijke uit, die bijna opsprong om Vreugde-Olie terstond te scheiden van de jonge dame, die haar mis schien zou kunnen besmetten. Wordt vervolgd). Gedrukt bq DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1888 | | pagina 6