Elizabeth betuigde, er op te willen zweren, dat er waarheid geweest was in elk woord en elk gebaar van hel meisjen. ,,'t Kan zeer wel wezen, dat het meisjen alles geloofde wat zij zeide," hernam Davison. „Ja, zij heeft zich waarschijnlijk evenzeer laten misleiden als de overigen, en dat is ook hel geval met dien eerlijken, plompen zeeman, Talbot. Indien Uwe Majesteit mij wil veroorloven, een man te la ten binnenkomen, die zich op dit oogenblik hier bevindt, dan zal ik alles duidelijk kunnen maken." „Wat is dat voor een man? Ge weet wel, dal ik die schoeljes, waar van gij u in uwe zaken bedient, niet ontvangen kan," zeide Elizabeth met een soort van walging. „Deze man is van geboorte een fatsoenlijk mensch. Hij moge een schurk zijn, maar Uwe Majesteit zal zich niet over hem behoeven te erge ren. 't Is een zekere Langslon, een bloedverwant van dezen Talbot; hij is eerst een Papist gweest, maar heeft later de dwaling zijns wegs ingezien, en heeft goede diensten bewezen bij het onthullen van de laatste afschu welijke samenzwering." „Nu, als 't niet anders kan, of ik moet aanhooren wat die man te zeggen heeft, laat hem dan binnenkomen." Een net gekleed, klein, oudachtig mangeheel in 't zwart, werd nu binnengeroepen, en knielde nederig voor de Koningin. Uilgenoodigd om mede te deelen wal hem bekend was betreffende de dame, die den vorigen dag door de Koningin ten gehoore ontvangen was, zich noemende Bride Hepburn, gaf hij ten antwoord, dal zij naar zijn overtuiging werkelijk zoo heette, maar dat zij de dochter was van een man, die naar Frankrijk ge vlucht en boogschutter bij de Scholsche garde geworden was. Hij deelde mede hoe hij te Huil geweest was, toen het kind gered was van hel wrak en thuisgebracht was bij Mrs. Susan Talbot, die den vol genden dag naar elders vertrokken was en, naar hij vernomen had, hel kind als haar eigen had grootgebracht. Hij zelf, die toen, gelijk hij beleed, den dwaalweg des Pausdoms bewan delde, had veel omgang gehad met de aanhangers der Koningin, en hij had van personen, die tot het garnizoen van Dunfermline behoorden, verno men, dat het kind, dat op het wrak gevonden was, een kind was van dezen zelfden Hepburn en van eene van Ko ningin Maria's talrijke naar haar ge noemde nabestaanden, die te Locli- leven in het kraambed overleden was. En nu verklaarde Langston, dat hij bitter betreurde wat hij gedaan had, toen hij, vermomd te Buxton zijnde, aan eenige leden van Maria's gevolg bekend gemaakt had, hoe hij ver moedde, dat Cicely Talbot eene land- genoote en bloedverwante van hen was. Zij was dadelijk eene groote gunstelinge van de Koningin der Schotten geworden, en de leden van Maria's gevolg wisten allen, wie zij werkelijk was, ofschoon zij nog steeds doorging onder den naam van Talbot. Hij stelde zich de zaak zóó voor, dat de Koningin van Schotland, wier be koorlijkheden lang zoo goed niet den land des tijds getrotseerd hadden, als die, welke thans hem de oogen verblindden, een frisch lokaas voor hare slachtoflers noodig geach had, toen zijzelve oud begon te worden, en dat zij op die wijze werkelijk er in ge slaagd was, Babington aan haar dienst te verbinden, ofschoon ook toen reeds het meisjen vervuld was geweest van haar eigen gewichtigheid en hem met minachting afgewezen had. En thans, nu alle andere hoop verijdeld was, was het Koningin Maria's laatste en geschikt ste toevlucht geweest, het denkbeeld bij het meisjen ingang te doen vinden, dat het werkelijk haar eigen kind was, en van hare dochterlijke gehoorzaamheid gedaan te krijgen dat zij zich als een onderpand aanbood, '1 welk Maria zonder bezwaar aan haar lot zou kunnen overlaten, zoodra zij gereed zou zijn om aan het hoofd van een leger een inval in Engeland te doen. Davison voegde er nog bij, dat de Secretaris Nau kon bevestigen, dat Bride Hepburn bij het gevolg bekend stond als eene bloedverwante dei- Koningin, en dal Mr. Cavendish, de klerk van Sir Francis Walsingham, er mede bekend was, dal Babington aan de jonge dame het hol gemaakt had, en dal er om haar tusschen hem en den jongen Talbot een soort van tweegevecht had plaats gehad. Elizabeth luisterde, en maakte geen aanmerkingen op hetgeen zij hoorde, behalve dal zij Langston scherp on dervroeg; maar zijn verhaal zat vol komen goed in elkaar, en daar hij de schuld der misleiding geheel en al op Maria wierp, kwam het noch met de niet twijfelachtige oprecht heid zoowel van Cicely als van haar pleegvader, noch met de door de Ko ningin der Schotten overgemaakte bewijsstukken voor Cicely's geboorte in botsing. Van den met geheimcij- ferschril't geschreven brief, en van de in de schouders van het meisjen in gebrande teekens had Elizabeth nooit gehoord, ofschoon men er mede voor den dag gekomen zou zijn, indien zij naar verder bewijs gevraagd had. Zij hoorde alles aan, gaf aan Lang slon te kennen, dat hij kon heengaan, en zeide ook op heiligen loon tegen Davison, dal zij van zijne tegenwoor digheid verzocht ontslagen te worden, daar zij bespeurde, dat haar ministers haar de les wilden lezen, en haat- zouden trachten aan te toonen, dat zij zich in moeilijkheden gewikkeld had door eene partikuiiere audiëntie toe te staan aan de Fransche Ambassa deurs, zonder dat zij er iets van hadden algewelen, of er bij tegenwoordig geweest waren. Mogelijk was zij nog te meer verbitterd, omdat zij zich et- van bewust was, dal zij zich aange daan geloond had. Rusteloos liep zij het vertrek op en neder, en haat- hofdames hoorden haar mompelen „dat ik me zoo door haar heb laten beetnemen! Ik heb dikwijls medelij den met haar gehadmaar nu wil ik geen medelijden meer met haar hebben! Dal arme kind af te richten, om mij er meê te kunnen misleiden! Ik zal er een einde aan makenik kan het niet langer verduren! Zoo gedurig heen en weder geslingerd te worden, het is meer dan ik kan uitstaanen dat alles voor een persoon, die valsch, valsch, valsch is I Mijn hoofd kan het niet langer verdragen. Wat er ook van kome, er moet een einde aan gemaakt worden. Zij of ik zij of ik moet sterven; en was is het beste voor Engeland en voor hel geloof? Dat meisjen had ine bijna lol mede lijden met haar bewogenen toch was hel allemaal eene laaghartige misleiding!" En nu liet zij Davison weder bij zich ontbieden, en gelastte hem het bevel lot tenuitvoerbrenging van het vonnis mede te brengen. En zoo geschiedde het, dat terwijl men op Fotheringhay in de groote zaal aan den maaltijd zat, op Zondag, den 5den Februari, de meine van hel kasteel zeer ontstelde door de onver wachte aankomst van Mr. Beale, den griffier van den Raad, wiens ver schijning altijd onheil spelde, thans vergezeld van eene nog meer veront rustende gestalte, een groot, forsch man, van het hoofd tot de voeten in zwart fluweel gekleed. Ieder wist wel, wie dat was, en een gevoel van de uiterste verslagenheid omdat men begreep dal hetgeen men zoo lang verwacht had eindelijk gekomen was maakte zich meester van allen, die dien man de zaal zagen doorloo- pen. Sir Amias werd van talel geroe pen en bleef met de beide aangeko- menen in gesprek gedurende al den tijd, die bestemd was voor de avond godsdienstoefening in de kapel eene gebeurtenisop zich zelf buiten gewoon genoeg, om algeineene be- zotgdheid te wekken, 'l Was llura- trey's beurt om op wacht te zijn, en hij was nog niet lang op zijn post geweest, of hij werd binnengeroepen in de vertrekken der Koningin, waar zij gezeten was aan het voeteneinde van haar bed, in een grooten stoel, met eene kleine tafel vóór zich. Nie mand was bij haar, behalve hare twee geneesheeren, Bourgoin en Gorion. „Uier is," zeide zij, „de lijst, die onze goede dokter geschreven heelt van de kruiden, welke hij noodig acht, tol afwending van den aanval van rheumatiek, waarmede ik weder be dreigd woid." „Ik zal ze, met vergunning van Sir Amias, trachten te vinden in het park," antwoordde Humfrey. „Maar zeg me eens," hernam Maria, hem met haar heldere oogen aanziende, „zeg het me eens naar waarheid: worden er niet toebereidselen gemaakt voor een zekerder en duurzamer ge neesmiddel tegen al mijne kwalen Wie is hier tegen den avond aange komen „Mevrouw," antwoordde Ilumlrey, het hoofd diep buigende terwijl htj voor haar nederknielde, „het was Mr. Beale." „Zoo! En wie nog meer?" „Mevrouw, ik heb een naam hooren noemen, maar" terwijl zij afwacht te wat hij verder zeggen zou, sprak hij met eene gesmoorde stem: 'i was een persoon in 't zwart gekleed." „Ik begrijp het," zeide Maria, en glimlachend sloeg zij de oogen op. ,,'l Is een dokter, mijn goede Bourgoin, wiens praktijk krachtiger uitwerking heelt dan de uwe. Ik ben er God en mijne nicht Elizabeth dankbaar voor, dat mij de hoop op het martelaarschap geschonken wordt, aan het einde van het treurigste leven, dal ooit eene vrouw geleefd heelt. Neen, verlaat me nog niet, goede Ilumlrey! Ik heb u wat te zeggen. Ik heb u iels op te dragen." Er was iets in haar toon Yan spreken, dat hem noopte baai- ernstig in 't gelaat te zien. „Gij be mint mijn kind, meen ik te welen," liet zij er op volgen. De stem des jonkmans was nauw- lijks verstaanbaar, en hij antwoordde slechts: „ja, mevrouwmaar er was in den toon, waarop hij dat korte antwoord uitsprak, en in de uitdruk king zijner oogen een een innigheid, die haar aandeed. „Gij spreekt niet, maar gij kunt het wel. Wilt ge haar tol vrouw nemen, Humfrey, en met haar het geheele erfdeel van gevaar en smart, waaron der ons ongelukkig geslacht gebogen gaat?" „O!"— en het hevige snikken verhin derde hem bijna iets meer te zeggen „mijn leven behoort haar reeds toe, en 't zou in hare dienst besteed worden, waar en wat zij ook was." „Dal vermoedde ik," hernam de Ko ningin, en zij liet haar hand rusten op zijn schouder. „En wilt ge u voor haar, indien hel noodig mocht wezen, ach terdochtgevaar, ballingschap ge troosten „Dat alles zal me welkom zijn, als ik haar beschermer mag wezen." „Ik vertrouw u," zeide zij, en zij nam zijn vaste l'orsche hand in de hare, die zoo blank en zoo vermagerd was. „Maar zal uw vader zijne toe stemming geven Ge zijt zijn oudste zoon en erfgenaam." „Hij heeft haar lief als zijn eigen dochter. Mijn broeder mag de lande rijen hebben." „Wel is het vreemd," merkte Maria op, „dat nu er sprake van is, dat gij met eene prinses zult trouwen, het geen kroon, geen koninkrijk isdat u voorgespiegeld wordt maar dat u niets te wachten staat dan hel verlies van uw eigen erfdeel. Want nu het arme kind zich aan Eli zabeth bekend gemaakt heeft, zal er voor haar geen veilig plekjen tusschen deze zeeën te vinden zijn. Ik heb alles goed overwogen. Ik had er aan gedacht, haar naar hel buitenland te zenden met mijne Fransche onderhoorigen, en haar in kennis te brengen met mijne bloedverwanten daar. Dat zou goed geweest zijn, als zij er toe had kunnen overgaan het ware geloofaan te nemen, of indien indien haar hart u niet toebehoord hadmaar haar derwaarts te zenden zooals zij nu is, 't zou niets geweest zijn dan haar bloottestellen aan vervolging, en zij bezit niet die eerzucht, die haar van hare liefde zou doen afzien, om een hooger rang te kunnen innemen. Zij heeft te lang bij uwe moeder verkeerd om iels an ders te kunnen zijn dan een eenvou dige Cis. Ik had eene prinses van haar willen maken, maar 't gaat mijne macht te boven. De eenige kwestie is nu maar, hoe het mogelijk zal zijn, te voorkomen, dat de Koningin beslag op haar legt." „Mijn vader is nog hier, en ik ge loof niet, dat er bevelen van een of anderen aard, haar betreffende, hier ontvangen zijn. Zou hij geene vergunning kunnen vragen om haar mede naar huis te nemen, altijd indien zij Uwe Majesteit wil verlaten?" „Ik zal haar mededeelen wal ik van haar begeer! 't Is goed bedacht," zeide de Koningin. „Hoe spoedig kunt gij met hem deze zaak bespreken „Hij zal zeer waarschijnlijk mij wel komen opzoeken op mijn post," ant woordde Humfrey, „en dan kunnen we de gaanderij op en neder wan delen, en zonder getuigen met elkan der spreken." ,,'t Is goed. Laat hem om die ver gunning vragen, en dan zal ik zorgen, dat zij morgenochtend zoo vroeg mo gelijk kan vertrekken. Bourgoin, wees gij zoo goed het meisjen hier te ont bieden." Cicely kwam te voorschijn uit hel vertiek, waar zij met de andere dames gezeten had. „Kind!" zeide de Koningin, toen zij binnenkwam, is je hart er op gesteld, met een aartshertog te trouwen?" „Het huwelijk is niet iets, dat voor mij is weggelegd, mevrouw," ant woordde Cicely, ontsteld en geschokt door deze wonderlijke vraag, en dooi de aanwezigheid van Humfrey. „Ja, maar ge hebt ine nooit iels ver teld van eene verloving, die vele jaren geleden is aangegaan. Wat zoudt ge er van zeggen, als uwe moeder die met hare toestemming wilde bekrach tigen P" „Ach, mevrouw," sprak Cicely, ech ter eene kleur als vuur krijgende, „maar ik heb me verbonden nooit te zullen huwen dan rnet toeslemming van Koningin Elizabeth." „Op ééne voorwaarde," zeide de Ko ningin. „Maar indien die voorwaarde door de andere partij niet wordt na gekomen „Hoe wat, moeder," riep Cicely angstig uit. „We behoeven niet te vreezenHumfrey, hebt gij iets ver nomen „Niels is zeker," sprak Maria op kalmen toon. „Ik vraag niet, dat ge uw woord zult breken. Ik vraag u, of ge, indien ge vrijheid had om een huwelijk aan te gaan, of ge dan een Oosleni ijksche of Lolharingsche Herto gin zoudt begeeren te worden, dan wel of ge u tevreden zoudt stellen met een eerlijk Engelsch jonkman, wiens eerewoord hem kostbaarder is dan goud." „O moeder, hoe kunt ge dat vra gen?" sprak Cicely, zich neêrbuigende en haar gelaat in den schoot der Ko ningin verbergende. Wordl vervolgd Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1888 | | pagina 6