HET GOUDEN KALF
door M. E. Braddon.
2)
Op deze verdieping sliepen ook een
troep meisjens van onder de twaalf
allerverachtelijkste schepsels in de
oogen van meisjens van over de der
tien en de kamers, waar zij hare
slaapplaatsen hadden, waren even laag
in rang als St. Giles.
Ida Palliser was zoo gelukkig eene
slaapplaats te hebben in de vlinder-ka
mer, aldus genaamd naar een bont
behangsel, op 't welk Camberwellsehe
schoonheden waren afgebeeld te mid
den van rozen en lelieën, alles in een
vrij smakeloozen stijl. De vlinderkaraer
was bet aanzienlijkste en meest ge
liefde slaapvertrek van de Manor, 't
was de May Fair een dislrikt, niet
zonder een zweempjen van Bohemia-
nisme, wel wal luchtig getint. De
wildste meisjens van de school kon
men in de vlinderkamer vinden.
De kamer op zich zelve was pret
tig genoeg, afgescheiden ook van het
prettige volkjen, dat er verblijf hield.
Het uitspringend venster zag uit op
den tuin, en over den tuin heen op
de Theems, die op deze hoogte eene
wijde bocht maakte tusschen door oude
knotwilgen overschaduwde oevers.
'I Landschap was liefelijk, maar niet
groolsch. Aan gene zijde van de
vlakke weilanden vertoonde zich de
golvende lijn van eene rij lage met
bosch begroeide heuvels, terwijl
hier en daar een dorpsloren donker
alslak legen de blauwe lucht.
Mauleverer lag halfweg Hampton
en Cherlsey, te midden van weilan
den en tuinen, waar men nog geen
huizen op spekulalie was begonnen
te bouwen.
De vlinderkamer was een weinig
beter gemeubeld dan gewoonlijk met
slaapkamers eener kostschool het ge
val is. Miss Pew had, toen zij het oude
huis kocht, een goeden voorraad
van het ameublement van Mauleverer
tegen taksatie overgenomenen daar
het ameublement van Mauleverer in
rococo-stijl was en niet bij elkaar
hoorde, was de taksatie bespottelijk
laag geweest. Zoo kwam het, dat een
groote eikenhouten garderobe, met
deuren groot genoeg voor eene kerk,
met hare reusachtige afmetingen aan
de eene zijde van de vlinderkamer
verrees, terwijl een hooge, smalle
toiletspiegel vlak over het raam
stond.
Die toiletspiegel was de glorie der
vlinderkamer. De meisjens konden
daarin zien, hoe hare vlechten hingen,
en of hare jurken van achter goed
zaten. Des Zondagsmorgens plachten
ook meisjens, die in de andere kamers
sliepen, daar te komen, om in den
toiletspiegel te zien, of hare beste
hoeden en japonnetjens naar den eisch
zaten.
En thans kwam Ida Palliser in de
vlinderkaraer, lusteloos geeuwend, om
vóór theetijd haar hair wal in orde
te brengen, daar zij wel wist, dat
Miss Pew en hare jongere zuster,
Miss Dulcibella die veel ophad
met fraaie toiletten en opschik
haar met de uiterste nauwgezetheid
in oogenschouw zouden nemen, om
te zien, of er ook wat aan hel toilet
haperde.
De vlinderkamer was niet ledig.
Miss Rylance zat er haar lang vlas
kleurig haar te vlechten voor de
toilettafel, en een ander meisjen, een
mollig dingsken van ongeveer zestien
jaar oud, met kastanjebruin hair, en
eene frissche gelaatstint, liep naar den
spiegel toe en er van af, om het
effekl te kunnen bestudeeren van een
kerskleurig halslint bij eene grijze
japon.
„Op zich zelf is die kerskleur
een lieve kleur," sprak het juffertjen,
„maar het doet iemand op al te vree-
selijke wijze denken aan buffel-meis-
jens,"
„Hebt ge ooit een buffet-raeisjen
gezien vroeg Miss Rylance, op lus-
teloozen toon, terwijl zij langzaam de
lange vlaskleurige vlecht in een glin-
sterenden knoop op haar achterhoofd
vastbond, en haar spiegelbeeld in
oogenschouw nam, met groote blauwe
oogen, die blijkbaar het gelaat, waar
toe zij behoorden, onberispelijk von
den.
Met zulke regelmatige gevormde
gelaatstrekken en een zoo fijne ge
laatslint, had Miss Rylance bekoorlijk
moeten zijn. Maar 't was er verre
vandaan. Er ontbrak iets aan, en dat
was geen kleinigheid.
„Lieve Hemel, ja, ik heb wel een
dozijn buffetmeisjens van mijn leven
gezien," antwoordde Bessie Wendover,
met haar openhartige slem. „Meent
ge dan, dat ik nooit in een hotel, of
ook maar in een koffiehuis geweest
ben? Wanneer ik een lang ritjen ga
maken met papa, dan wil hij door
gaans brandewijn met sodawater heb-
ken, en zoo kom ik dan bij het buffet
en kan ik kennismaken met hel buffel-
rneisjen."
„Als ge zegt „kennismaken", dan
bedoelt ge natuurlijk wat anders,"
merkte Miss Rylance op, terwijl zij
haar halsspeld vast maakte, ,'tlseen
dwaze aardigheid van je, de dingen
altijd anders te noemen dan ze hee-
ten."
„Ik debiteer liever eene dwaze
aardigheid dan in 't geheel geene,"
antwoordde Miss Wendover, en toen
ging zij op haar toonen staan, en
bezag met een ernstig gezicht hare
figuur van het hoofd tol de voeten.
„Ik hoop, dal ik er niet gemeen uit
zie, maar ik vrees toch, dat het 't
geval is," vervolgde zij. „Wal baal
het al, of men tot eene goede oude
Saksiesche familie behoort, als men
een dik middel en grove handen
heeft
„Wat is er, dat iemand hier baat, op
Mauleverer Manor?" vroeg Ida, het
vertrek binnen komende, terwijl zij,
met een uitdrukking van neerslach
tigheid op het gelaal, op den grond
ging zitten.
Bessie kwam naar de voorzijde van
de kamer loopen, en ging naast haar
op den grond zitten.
„Zoo, heeft men dus u van middag
wederom het vuur na aan de schenen
gelegd, mijn lieve arme stumpert,"
mompelde zij, met een uitdrukking
van medelijden in hare stem. „Ik
wenschte, dat ik daar geweest ware.
Ik zou haar de waarheid onder den
neus gewreven hebben, als ik er bij
geweest was. Ik zou tol de oude Pew
iets gezegd hebben, waaraan zij ge
noeg had. Het denkbeeld, dal ze je
lessenaar heeft durven overhoop halen
Ik zou wel eens willen zien, dat zij
hel waagde, een kijkjen in den mijne
te nemen. Ik zou haar 'l bloed in de
aderen doen verstijven."
„Ach," zuchtte Ida. ,'t Kan er voor
haar niet meé door, aan u een voor
beeld te stellen. Gij vertegenwoordigt
voor haar de waarde van honderd
vijftig pond 's jaars. Ik ben in haar
oogen niets meer dan het gipsen
model eens schilders, dat in een don
kere kast weggezet wordt, als hel
dienst heeft gedaan. Zij verlangde
mij te gebruiken, om u, meisjens,
eene les te geven in nelheid, en daarom
heeft zij mij aan hare schandpaal
gezet. Gelukkig ben ik aan de schand
paal wel gewoon,"
„Maar ge ziel er bleek en ontdaan
uit, lieve," riep Bessy uit, die Ida
Palliser's boezemvriendin was. „Ze
behandelen je al te schandelijk. Neem
dit halslint," vervolgde zij, zich haas
tende den strik los te maken, die
zij vijf minuten Ie voren met zooveel
zorg in orde gebracht had. „Ge zult,
ge moet dit lint aannemenik begeer
het niet te hebben, ik haat het. Kom,
lieve, neem het van me aan."
En om haar te troosten, strikte
Miss Wendover het kerskleurige lint
onder hel kraagjen harer vriendin,
streelde Ida's bleeke wangen, kuste
en omhelsde haar.
„Wees gelukkig, lieve, och wees
gelukkig! hernam zij liefkozend met
hare half kinderlijke slem, terwijl
Miss Rylance met onuitsprekelijke
minachting er op neerzag. „Ge zijl
zoo knap en zoo mooi; ge zijl
geboren om gelukkig te zijn."
„Gelooft ge dat, lieve?" vroeg Ida
met koele minachting; „dan had ik
maar geboren moeten worden met
een weinig meer geld."
„Wat doet geld ter zake?" riep
Bessie uit.
„Niet zeer veel voor een meisjen
zooals gij er een zijt, dal nooit ge
brek aan geld gekend heeft."
„Dat is niet waar, lieve. Ik ga ge
durende den vakantietyd nooit naar
huis, of ik hoor papa pruttelen over
zijn armoede. De landshuren komen
zoo slecht binnen de pachters komen
altijd vragen om draineer-buizen, schu
ren, en wat dies meer zij. Laatst
leden Kerstmis jammerde hij vree-
selijk. Wij zijn in den waren zin
des woords armen. Mama moet een
eeuw lang wachten op geld, waarvan
zij kan koopen wal zij verlangt,"
„Ja maar, raeisjenlief, dal is een
geheel andere soort van armoede
dan de mijne. Gij hebt nooit geweten
wat het is, maar drie paar draagbare
kousen te bezitten."
Bessie trok een gezicht alsof zij
wilde gaan schreien.
„Indien ge niet zoo afgrijselijk
hooghartig waart, gij ijselijk schepsel,
dan behoefdet ge nooit kousen te
kort te hebben," sprak zij op onte
vreden toon.
„Ware ik niet wat gij afgrijselijk
hooghartig gelieft te noemen, dan
zou ik ontaarden in een spons, dat
walgelijk gedierte," zeide Ida, eens
klaps oprijzende uit hare neerslach
tige houding, waarna zij vlak vóór
de haar bewonderende kleine vrien
din ging staan „met de godde
lijke gestalte eener dochter der goden,
en goddelijk schoon daarbij." De nood
lottige gave der schoonheid was aan
Ida Palliser in de volste male ge
schonken. Zij had den vorm eener
godin, een hoofd dal zich fier verhief
op de juist naar den eisch afhellende
schouders; den gang eener Moot sche
maagd, gewoon om een waterkruik
op hel hoofd te dragen oogen, don
ker als de nacht; hair, gloedrijk bruin
van kleur, dat van nature over het
voorhoofd heenhing, en daarbij eene
gelaatstint, blank als de witste room,
en met de rijkste vleeschkleur. Dit
waren de zinnelijke bestanddeelen
der schoonheid, waarvan een lijsljen
kan gegeven worden. Maar vooral de
gloedrijke, levende uitdrukking was
iets, waardoor Ida boven al hare
medescholieren uitmuntte, 't Was
door hel inlellektueele gedeelte harer
schoonheid, dal zij tot bewondering
noopte, die haar nu eens met geest
drift, in andere gevallen met wrevel
en tegenzin geschonken werd door
hare schoolkameraadskens, en dat zij
krachlens goddelijk recht heerschappij
voerde, in weêrwil van hare have-
looze japonnen, haar op een goed-
koopjen gemaakte laarsjens, zoodat zij
was en bleef de belle van de kost
school.
HOOFDSTUK II.
„IK WIL EEN MAN MET GELD
TROUWEN."
Wanneer een koslschooljuffertjen
van zestien jaar liefde opvat voor een
harer medeleerlingen, dan komt er
geen einde aan de bewijzen harer
genegenheid. Bessie Wendover's aan
bidding van Miss Palliser was onbe
grensd. De omstandigheid dat Ida
drie jaar ouder was, hare schoonheid,
haar talent plaatsten haar als 't ware
op 't hoogste voetstuk in de oogen
van het jongere meisjen. Haar ar
moede, haar ondergeschikte betrek
king in de school deden haar nog
des te meer de belangstelling der
hartelijke Bessie winnen, die zich
elke beleediging, harer vriendin aan
gedaan, hartstochtelijk aantrok. Ver
geefs nam Miss Rylance Bessie onder
handen, en trachtte haar te betoogen,
hoe ongerijmd deze kinderlijke gene
genheid was voor een jeugdig per
soon, wier toekomstige levenssfeer
noodzakelijk op verren afstand van
die der eenige dochter van een Squire
uit Hampshire moest gelegen zijn.
Bessie verachte deze wereldlijke wijs
heid.
„Wat brengt hel je op, je zoo te
hechten aan een meisjen, dat ge
waarschijnlijk nooit weer te zien zult
krijgen, als ge eenmaal de school
zult hebben verlaten betoogde Miss
Rylance.
„Ik zal haar zien, ik zal haar bij
ons aan huis noodigen," antwoordde
Bessie op driesten loon.
„Denkt ge, dat je ouders je dat
-veroorloven zullen?"
„Moeder zal me alles toeslaan wat
ik haar vraag, en vader zal alles doen
wat moeder hem vraagt. Gedurende
de geheele zomervakantie hoop ik Ida
bij me te hebben."
„Hoe weet ge, dat zij komen zal
„Ik zal haar wel overreden te ko
men. Ik vind het heel leelijk van je,
hel vermoeden bij me te wekken, dal
zij niet zou willen komen."
„Ida Palliser is niet weinig hoog
hartig hooghartigheid en armoede
gaan meestal gepaard, gelijk ge wel
weet. Ik vermoed, dal zij niet veel
lust zal hebben, om uil logeeren te
gaan, in haar oude kleêren, en met
hare drie paar kousen, het een aan
haar voeten, het tweede in de lade,
hel derde bij de waschvrouw," zeide
Miss Rylance, op wier gelaal zich
thans een boosaardige glimlach ver
toonde, alsof zij eene geestigheid ge
zegd had.
Zij had zekeren invloed op Bessie,
die zij haar leven lang gekend had.
Zij was 't geweest, die bij Bessie de
begeerte had opgewekt, om op Mau
leverer Manor te komen, teneinde
daar haar opvoeding mocht voltooid
worden, nadat zij vele jaren achter
een een opvoeding op een sukkel-
diafjen genoten had, in de ouderlijke
woning, bij eene goevernante, die bij
de jongens, voordal zij zich naar Win
chester begaven, de grondslagen legde
van het latijn en de Wiskunde, en
verder allerlei soort van diensten be
wees. Miss Rylance was de dochter
van een over de voorname lui prak-
tizeerenden geneesheer, wiens hoofd
kwartier op Cavendish Square was,
maar die zijn vrijen lijd doorbracht
op wat hij „een buiten" noemde te
Kingthorpe, een liefgelegen dorpjen
tusschen Winchester en Romsey, in
het oord waar de Wendovers ontstaan
waren, en van waar zij te voorschijn
schenen gekomen te zijn uil den
bodem, evenals de gewapende man
nen in he bekende verhaal; want
hoever men ook terug ging, nergens
vond men een spoor, dal zij daar
gekomen waren uit een ander oord,
en evenmin wist men zich een tijd
te herinneren, dat het land in den
omtrek van Kingthorpe aan een ande
re familie toebehoorde.
Dr. Rylance, wiens keurig, met eene
verandah overschaduwd buitenverblijf
verrees te midden van een tuin van
drie en een halven bunder, en die
een stuk weiland voor zijne koe
pachtte, betreurde het altijd, dat hij
niet meer land kon koopen.
„De Wendovers hebben alles in
bezit," sprak hij. „'t Is onmogelijk
voor iemand, die hier van ouds
geen bezittingen heeft, zich hier te ves
tigen."
Wordl vervolgd)
Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.