dat over een rok van het allerlichtste
paarsch."
„Maar dat zou waarlijk al te lief
staan I" riepen vier der ineisjens vol
geestdrift in koor uit.
HOOFDSTUK II.
Vervolg.)
„Ge weet wel hoeveel ik opheb met
die fijne linten van het kasjemier, als
ze in plooien naar de regelen der kunst
vallen."
„Goddelijk 1" riep choor, en Miss
Dulcie babbelde voort gedurende een
half uur op de Cherlsey-klok, totdat
de thee-bel het kleine gezelschap deed
opbreken.
„Wat zou Ida Palliser aanhebben op
de partij in den tuin?" Deze vraag
was veel ernstiger voor haar dan voor
Miss Dulcibella, die geld genoeg had
om aan haar toilet te besteden. Voor
Ida was de omstandigheid dat zij eene
nieuwe japon noodig had, een groot
bezwaar, en kon deze wel eens de
aanleiding worden tot een groot hart
zeer.
„Waarom mag ik mijne dagen niet
doorbrengen op een zolderkamerljen,
met het breien van kousen en het in
pakken van doozen?" vroeg zij op
bitteren toon, toen er eene bespre
king op groole schaal in de vlinder
kamer zou gehouden worden; „nie
mand zal mij er gaarne zien. Ik heb
geen betrekkingen, die op me toeko
men om me te bewonderen."
„Ge weet zelve zeer goed, dat ge niet
meent wat ge zegt," merkt Miss Ry
lance op. „Gij verwacht een half do
zijn prijzen te zullen winnen, en daar
mee dan ons te overschaduwen."
„Ik heb waarlijk hard genoeg om
de prijzen gewerkt," antwoordde Ida.
„Ik geloof niet, dat er voor u reden
bestaat ze mij te benijden."
„Dat doe ik ook volstrekt niet,"
sprak Miss Rylance langzaam en op
minachtenden loon. „Ge weel wel, dal
ik nooit om prijzen ding. Mijn vader
beschouwt de school als niets meer
dan een voorbereidend soort van op
voeding. Als ik den vakantietijd bij
hem thuis ben, zal ik lessen krijgen
van beter onderwijzers of onderwij
zeressen dan waarmee we hier begun
stigd werden."
„Hoe troostrijk is 't voor ons dat
te weten," liet nu Ida zich hooren,
en haar oogen fonkelden onheilspel
lend.
't Was nu eene week vóór de
ontworpen partij in den tuin. Miss
Pew zag er nijdiger uit, en hare
slem klonk luider dan gewoonlijk,
en men gevoelde, dat zij, bij de min
ste uittarting, een bevel zou uilvaar
digen, waarbij al haar uitnoodigingen
herroepen werden, en de partij ver
bannen werd naar hel oord aller on-
verwezentlijkte hoop. Nooit was het
gedrag van Miss Pew's leerlingen zoo
onberispelijk geweest, nooit waren
de lessen met zooveel vlijt geleerd,
de thema's met zooveel ijver ge
maakt.
Ida had een zeer vriendelijk brief-
jen ontvangen van Mrs. Wendover,
behelzende de uitnoodiging om bij
haar de zomervakantie te Kingthorpe
te komen doorbrengen, en, gehoor
gevende aan Bessie's vurig verlangen,
had zij deze hartelijke invitatie aan
genomen.
„Ge weel niet wat dwaasheid ge
doet, Bessie," zeide Miss Palisser,
toen zij eindelijk, na veel strijd, ge
schreven had, dat zij de uitnoodiging
aannam, terwijl Bessie haar al den
tijd over den schouder keek. Dwaas
voor u, dwaas voor mij! 't Is onver
standig van je, met armen om te
gaan. Ge zult je te Kingthorpe een
half dozijn keeren per dag over me
hebben te schamen."
„Neen, driewerf neenriep Bessie
met geestdrift uit. „Ik zal nooit an
ders dan trotsch op je zijn. Ik zal
er trotsch op zijn, aan mijne familie
te mogen loonen, welk eene schoone,
schitterende, bewonderenswaardige
vriendin ik me gekozen heb."
„Hartstochtelijk kind!" riep Ida
uit, en hare stem had eene droeve
uitdrukking, ook al sprak zij spottend.
„Wat is 't jammer, dat ge geen on-
gehuwden broeder hebt, die op mij
verliefd zou kunnen worden."
„0, dat is niets; ik heb twee on
gehuwde neven."
„Wel zeker! den rijken Brian en
den armen Brian, wier geschiedenis
ik al bijna even vaak gehoord heb als
ik de geschiedenis van Roodkapjen in
mijne kinderjaren heb moeten hooren.
Beide die neven hebben een gunstig
voorkomen, zijn knap en jong. De een
is een grondbezitter: geheel King-
thorpe-kerspel behoort hem toe, is het
niet?"
„Alles, uitgenomen het kleine ge
deelte, dat aan papa toebehoort."
„En Dr. Rylance's tuin en kamp;
vergeet dat niet."
„Zou ik de Rylances kunnen ver
gelen? Urania zegt, dal haar vader,
alhoewel hij geen land onder King
thorpe in eigendom heeft, een man van
invloed is."
„En de andere neef is afhankelijk
van zijne talenten, en spant zich in
om een advokaat van naam te wor
den. Is het zoo niet met de zaak ge
steld, Bess?"
„Ja, lieve. Ik vrees echter, dal er
bij den armen Brian nog ter nauwer-
nood sprake is van inspanning. Men
zegt, dat hij meer student is dan stu
deert."
„Nu, Bess, indien ik met een van
je beide neven moet trouwen, dan
moet het maar met den rijke zijn,"
zeide Ida op beslisten toon.
„0, Ida, hoe kunt ge zoo spreken?
Ge kunt immers niet weten, wien van
beiden gij het best zult mogen lijden."
„Of ik iemand mag lijden of niet mag
lijden, hel heeft met de zaak niets
uilleslaan. Ik ga trouwen om geld."
Miss Rylance had haar lessenaar
naar het einde van de tafel gebracht,
waar de twee meisjens gezeten hadden
gedurende het laatste gedeelte van
haar gesprek, 't Was avond, het uur-
tjen, dat de leerlingen vrij hadden, om
zich voor te bereiden op hare lessen en
om brieven naar huis te schrijven.
Miss Rylance sloot haar lessenaar open,
en haalde er papier en pen uil te
voorschijnmaar toen zij dal gedaan
had, was het of zij meer lust had om
deel te nemen aan het gesprek, dan
om een brief te gaan schrijven.
„Is dal niet eene wereldsche ge
dachte voor iemand van uw leeftijd?"
vroeg zij, terwijl zij Ida aanzag met
haar gewonen onvriendelijken blik.
„Zonder twijfel, 't zou me met weêr-
zin vervullen, als ik Bessie of u zulk
een denkbeeld hoorde koesteren. Maar
in mij is hel niet meer dan natuur
lijk. Ik heb den beker der armoede tol
op den bodem toe geledigd. Ik smacht
naar den neklar des rijkdoms. Ik zou
willen trouwen met een zeepzieder,
een olie-slager, een van onder opgeko
men zeeman, die zich ontwikkeld had
tol een groot aannemer om kort
te gaan, met eiken vermogenden ple-
beier altijd onder voorwaarde dat
hij een braaf en eerlijk man was."
„Hoe weinig eischend!" sprak
Miss Rylance. „Ge weet vermoedelijk
Bessie, dat Miss Pew ons allen uit
drukkelijk verboden heeft, ons af te
geven met ijdele praatjens over min-
narij en trouwerij?"
„Zeer zeker," antwoordde Bessie;
„maar daar de oude Pew heel goed
weel, dat we menschen zijn, twijfel
ik er geen oogenblik aan, of zij weet
ook heel goed, dat dat een harer tal
rijke voorschriften is, die we heel be
daard aan kant schuiven."
Urania maakte een aanvang met
haar brief, maar ofschoon hare pen
vlug over hel papier zweefde, met
die elegante Italiaansche hand, die
als 't ware de glorie van Mauleverer
Manor was, waren haar ooren ook
niet minder geopend voor het gesprek,
dat daar in haar onmiddellijke nabijheid
gevoerd werd.
„Met een zeepzieder trouwen
riep Bessie verontwaardigd uit; „gij
behoordel een hertogin te zijn
„Zonder twijfel, lieve, indien her-
logen, evenals Koning Cophetua de
wereld rond trokken om uittezien
naar jeugdige bedelaressen."
„Ik vind de gedachte zoo heerlijk,
dat ge te Kingthorpe komt. 't Is het
aardigste, liefste plekjen dal ik ken.
We zullen er zoo gelukkig zijn!"
„'t Zal uwe schuld niet wezen, als
we 'tniet zijn, lieve," sprak Ida, een
teederen blik werpende op het lieve
gezichljen harer vriendin. „Nu, ik heb
aan mijn vader geschreven en hem
verzocht mij vijf pond te sturen, en
als hij die stuurt, dan ben ik van
plan naar Kingthorpe te gaan. Zoo
niet, dan moet ik eene verontschul
diging bedenken klieren of mazels,
of iels dergelijks om weg te kun
nen blijven. Of ik moet me zoo slecht
gedragen gedurende de laatste week,
dat oude Pew haar verlof voor het
voorgenomen bezoek weêr intrekt.
Ik kan niet zoo armoedig gekleed
naar Kingthorpe gaan."
„Ge ziet er bekoorlijk uit, zelfs in
de japon, die ge thans aanhebt,"
merkte Bessie op.
„Ik weet niets van mijne bekoor
lijkheid, maar wel weet ik, dal deze
jurk geheel versleten is."
Bessie zuchtte wanhopig. Zij kende
de vastberadenheid harer vriendin,
en wist, dat het minder dan niets
zou balen, haar kleederen of geld
aan te bieden, 't Zou Ida's toorn
doen ontbranden.
„Wat soort van man is je vader,
lieve?" vroeg zij, peinzend.
„Hij is zeer goedhartig."
„Zoo! Dan zal hij je de vijf pond
wel sturen."
„Hij is niet zeer standvastig."
„Zoo! Dan kan hij er nog wel
eens anders over gaan denken."
„En hij is zeer arm."
„Dan kan 't gebeuren, dat hij het
geld niet heeft."
„De uitkomst is in de urn des
noodlots, Bessie. We moeten onze
kans waarnemen. Ik houd hel er
voor, dal het geld wel komen zal.
Ik heb er met aandrang om gevraagd,
want ik wilde gaarne het voorgeno
men bezoek aan Kingthorpe brengen."
Bessie kuste haar. „Ja, lieve, ik wensch
van ganscher harte de uitnoodiging
uwer lieve moeder aan te nemen,
ofschoon ik voor me zelve weel, dat
het eene dwaasheid voor me is, het
inwendige eener gelukkige woning
te zien, te zitten bij een gastvrijen
haard, terwijl het mijne levensroeping
is, alhankelijk te zijn in hel huis
eens vreemden. Indien ge er nu eens
een half dozijn kleine zusjens op na
gehouden had, en als je ouders me
dan eens hadden willen nemen als
bonne-goevernante.
„Gij bonne-goevernante?" riep Bes
sie uit, „gij die nommer één zijl
van elke klasse, en die alles beter
doet dan zij die u onderricht geven"!"
„Welnu, indien mijn uitnemend
heid blijkt zeventig pond 'sjaars
waard te zijn, als ik de wereld in
ga, dan zal ik voldaan zijn," sprak Ida.
„Wat wilt ge koopen voor je vijf
pond?" vroeg Bessie.
„Eene zwart kasjemieren japon,
eenvoudig als die eener non, een
slroohoed, en zooveel kraagjes, boord-
tjens en kousen als ik voor de rest
van 't geld krijgen kan."
Miss Rylance luisterde en glim
lachte bedaard bij zichzelve, terwijl
zij zich over haar lessenaar heenboog.
Naar de voorstelling eener eenige
dochter, die op een uiterst onberis
pelijke wijze was groot gebracht, die
steeds hare winlerkleederen en hare
zomerkleederen gehad had, alles bij
den aanvang van hel daarvoor be
stemde seizoen, en van 't beste dat
er voor geld te koop was, was er in
Ida Palliser's pozitie eene deernis
waardige diepte van armoede en ver
nedering. De schoonheid en de ta
lenten van het meisjen hadden zoo
goed als niets te beteekenen, wan
neer ze werden opgewogen tegen
zulk eene povere omgeving.
De dag der prijsuitdeeling kwam,
een schitterende dag in 't begin van
de maand Augustus, en de tuinen
van Mauleverer Manor, de wijde uit
gestrektheid der blauwe rivier, de
weidevelden, de wilgenboomen, de
bosschen in de verte, alles ver
toonde zich op zijn liefelijkst, alsof
de Natuur Miss Pew in de band wil
de werken.
„Ik twijfel er geen oogenblik aan,
of uwe meisjens moeten zich zeer
gelukkig gevoelen in zulk een oord,"
sprak eene der moeders, terwijl zij
met hare dochters over hel fluwee-
lige grasperk wandelde, „in plaats
van zich opgesloten te zien in eene
morsige straat van Londen."
„Zoo zoudt gij er niet over spre
ken, indien ge het brood met kaas
schraapsel en de slappe thee zaagt,
die we voor ons ontbijt krijgen,"
antwoordde eene der dochters, „'t Is
heel aardig voor u, dit rampzalige
hol in den zonneschijn te zien, en
oude Pew met hare gezelschaps
manieren. 't Is hier een witgepleisterd
graf. Ik wenschle wel dat ge eens
een blik achter de schermen kondt
werpen, ma
„Ma" lachte heel kalm en hield
zich doof voor deze belasteringen
van de kostschoolhoudster.'Rare meis
jens zagen er welgevoed en gezond
uit. Brood en kaasschraapsel had
blijkbaar veel beter uitwerking op
hare gezondheid dan de overdaad
van boter en gelei, die de weekbrief-
jens in den vakantietijd zoo aanmer
kelijk deed stijgen.
't Was een gewichtige dag. De
oudste Miss Pew was schitterend ge
kleed in lavendelkleurig moiré antique;
de jongste Miss Pew prijkte met een ele
gant kostuum van licht, zacht kasjemier
met kant. De meisjens waien gedost
in dat eenvoudige wit neteldoek van
de jeune Meess Anglaise, waaraan
zij zoo hartelijk gaarne voor goed
vaarwel wilden toeroepen. Er bevon
den zich een groot aantal aardige
meisjens op Mauleverer Manor, en
op dezen dag, nu de in witte jurken
gedoste meisjensgeslalten heen en
weêr zweefden over de groene gras
perken, in de zachte zomerlucht en
den liefelijken zonneschijn, vertoon
de zich de ouderwelsche Middlesex
buitenplaats als een prachtige lusthof.
Onder de ouders der tegenwoordige
leerlingen, die de uitnoodiging dei-
dames Pew hadden aangenomen, was
Dr. Rylance, de in voorname kringen
zeer geziene geneesheer, wiens aan
wezigheid daar ter plaatse der school
als een eere werd toegerekend,
'l Was Miss Rylance's laatste kurzus
geweest, en de dokter wenschle er
getuige van te zijn, nu zij zonder-
twijfel schitterende eerbewijzen zou
ontvangen, als belooning voor hare
wel volbrachte studie. Hij koesterde
niet wal men noemt eene blinde
genegenheid voor zijne dochter, maar
hij was er van overtuigd, dal zij,
evenals alles wat hem toebehoorde,
van de beste kwaliteit was; en hij
verwachtte stellig haar op prijs te
zien stellen door de menschen, aan
wie het voorrecht was te beurt ge
vallen, haar te mogen opvoeden.
Wordt vervolgd).
Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.