heid op de zegeteekenen, die zij be
haald had. Wat op dit oogenblik het
meest bij haar opwelde, was een ge
voel van vernedering. De prijzen wa
ren haar gegeven als een been, dat
aan een vreemden hond wordt toe
geworpen door iemand, die niet van
honden houdt. Een gloed van ver
ontwaardiging breidde zich uit over
het blanke voorhoofd; tranen van
toorn fonkelden in hare fiere oogen.
Zij liep naar de naastbij gelegen deur
en verwijderde zich, zonder een woord
te spreken tot de talrijke schare van
jongere meisjens, haar eigen leerlin
gen, die zich om haar heendrongen
om haar geluk te wenschen en haat
te liefkozen. Dit jonge volkje aanbad
haar, en 'twas zoowel haar persoon
lijke invloed als haar talent, waardoor
zij met zooveel vrucht onderwijs gaf.
Dr. Rylance volgde haar met zijn
oogen naar de deur. Hij was niet een
man, die spoedig sympathie opvatte,
of belangstelde in het lot van anderen,
ntaar hij gevoelde svmpathie voor dit
meisjen, zoo eenzaam in den glans
harer schoonheid, zoo vreugdeloos
onder hare zegepralen.
„God helpe haar, arm kind, in de
dagen die komen zullen!" sprak hij
bij zich zeiven.
HOOFDSTUK 111.
Op Den Heuvel.
Tusschen Winchester en Romsey
ligt eene streek vriendelijke heuvels
en met gras begroeide hellingen,
overschaduwd door prachtige oude
olmen, een kostelijk groen land, wel
wat afgelegen, tnaar uiterst schoon;
en in eene laagte van dit golvend
distrikt nestelt het dorp Kinglhorpe,
met zijn half dozijn fraaie ouder-
wetsche huizen, zijn rijk bebouwde
tuinen en zijn net, antiek, met een
vierkanten toren prijkend kerkjen.
't Is een voorspoedig, welvarend
plaalsjen, waar morsigheid en gebrek
onbekend zijn. De geringere wonin
gen behooren hoofdzakelijk aan de
arbeiders van het landgoed Wendover,
en die verdienen goed geld, en er
wordt goed voor hen gezorgd, 't
Loon van een arbeider te Kinglhorpe
zou ontzaggelijk klein schijnen in
hel oog van een Londenschen fa
brieksarbeider; maar wanneer men
in rekening L-rengt, dal de veldar-
beider eene ruime woning heeft, een
morgen tuingrond voor een sixpence
per week, zijn dagelijksche behoelte
aan melk van de boerderij van hel
landgoed, zooveel hout als hij branden
kan, dekens en eene bezending steen
kool met Kerstmis, en wijn en bran
dewijn, soep en brood van het groote
huis, wanneer daaraan behoefte is,
dan is hij er misschien nog niet
zoo heel veel erger aan toe dan zijn
broeder in de groote wereldstad.
Er lag over Kinglhorpe een waas
van welvaart en rust, dat aan het
plaalsjen iels liefelijks bijz lie voor
het oog van den doorlrekkenden
reiziger een plekjen, waar men
gaarne den last des levens zou heb
ben neergelegd, om een tijd lang
uitlerusten in een dier witte huis-
jens, die een weinig van den grooten
weg aflagenoverschaduwd door
een scherm van hooge olmen. Er
was een eendenvijver voor een laag,
van rooden steen opgetrokken land
huis, dat aan een huis van Birkelt
Foster herinnerde, en dat het mid
delpunt van het dorp vormde, eene
plek van drukte en beweging, waar
al het overige rustig en stil was.
Men zag er puinwegen, die naar
verder afgelegen boerderijen voerden,
boven welke de kruinen der boomen
verrezen, en waar de heggen over
vloed toonden van braamstruiken
en sleepruimen, eleganlierrozen en
kamperfoelie, purperkleurig standel-
kruid en wilde krokus, en al de
andere bloemen, die daar groeien
voor het vermaak der dorpsjeugd.
Ida Paliiser zat zwijgend in haar
hoekjen van den grooten landauer,
waarmede Miss Wendover en hare
schoolkameraden van het station Win
chester naar Kingthorpe gebracht
werden. Miss Rylance had op ver
langen haars vaders eene plaats in
den landauer der familie Wendover
aangenomen; maar zij zou de voor
keur gegeven hebben aan haar eigen
pony-wagentjen, om daarmede van
hel station te worden afgehaald. Haar
eigen rijtuig te besturen, ware het
ook nog zoo klein, viel meer in Ura
nia's smaak, dan achter de overvoede
paarden van Den Heuvel te zitten,
en zich daardoor, eenigermate althans,
onder verplichting te brengen bij Bes
sie Wendover.
Ida Pallisser's tegenwoordigheid
maakte de zaak voor haar nog ha
telijker. Bessie's gelaat straalde van
vreugde bij de gedachte, dat hare
vriendin haar naar huis vergezelde.
Zij sloeg Ida's oogen gade, terwijl
deze over het landschap zweefden.
Zij verslond de stille bewondering
van het meisjen.
,,'t Zijn lieve, oude heuvels, zijn 'l
niet lieve?" vroeg zij, Ida's hand in
de hare drukkende, terwijl de zorner-
schaduwen en de zomerlichtjens als
levende wezens over de grasvelden
huppelden.
„Ja, lieve," antwoordde Ida op
kalmen toon, „ze zijn bekoorlijk."
Zij verslond met haar oogen de
schoonheid van het schouwspel. Zij
had op hare korte zwerftochten over
de aarde niets gezien, dat er mede
te vergelijken was niets zoo een
voudigs, zoo schoons, en zoo eenzaams.
Het deed haar leed, toen zij dat on
bebouwde heuvelachtige landschap
verlieten en in een vruchtbaarder
omtrek kwamen, op een grooten weg,
die om zoo te zeggen een ingangslaan
was voor een park, en daarna bij den
dorps-eendenvijver en een van rooden
steen opgetrokken gebouw, de oude
grijze kerk met haar vergulden zon
newijzer, die zes uur wees, en de
tuinen, overvloeiend van rozen, en
even vol liefelijke geuren als die spe
cerij-eilanden, die hun geurigen adem
uitzenden om den zeeman te begroe
ten, als hij onder zeil is naar het
land der zon.
Het rijtuig bleef stilstaan bij het
ijzeren hek van een keurig onderhou
den tuin, gelegen rondom een klein in
Golhieschen fantazieslijl opgetrokken
landhuis, een landhuis met vensters
van spiegelglas, overschaduwd door
Spaansche zonneblinden, terwijl onder
een met glas overdekte verandah eene
miniatuur-wandeling met mozaiekper-
ken en terrasvormig afdalend zich
uitbreidde, prijkend met marmeren
vazen vol bloemen, waartusschen
een lonteinljen in de middagzon fon
kelde.
Dit was Dr. Rylance's buitenver
blijf. 't Was eene pachterswoning ge
weest, eenvoudig, degelijk en huiselijk,
evenals de pachter en zijn gezin. De
dokter had er een Gotiesch front aan
toegevoegd, het aantal vertrekken ver
meerderd, maar zonder verandering
te brengen in het wezen zelf der wo
ning. Hij was zijn eigen archilekt
geweest, en het rezullaat was geweest
hel ontstaan van kamers op verschil
lende hoogte, en een aantal trappen
in verschillende hoeken, zóó gevaarlijk
voor den beklimmer, dat men haast
moest vragen, of ze gebouwd waren
om er den onwetenden vreemdeling
een poets meê te spelen.
„Neem geen afscheid, Ranie," zeide
Bessie, toen Miss Rylance uit het rijtuig
gesprongen was, en bij hel portier
afscheid wilde nemen; „ge komt bij
ons dineeren, niet waar, lieve? Je
vader is niet van plan vóór Zaterdag
thuis te komen, 'l Zal thuis ijselijk
vervelend voor je zijn."
„Dank je, lieve; ik wil liever mijn
eersten avond thuis doorbrengen. Ik
verveel me nooit," antwoordde Ura
nia, bedaard en met een zeker gevoel
van meerderheid in haar voorkomen.
„Wat zijl ge toch een vreemd
mpisjen!" riep Bessie openhartig uil.
„Wat zou ik het akelig vinden, als
ik alleen in een huis moest zijnKom
in allen gevalle van avond eens over-
loopen. We zullen een heeleboel pret
hebben."
Miss Rylance huiverde. Zij wist wat
„een heeleboel pret" op den Heuvel
te beteekenen had een wild spellet jen
croquet of een partijtien op de pas
in orde gebrachte raket-baan, met
meisjens in korte rokken en jongens
met Eton-buisjens; een aanval op de
pruimenboomen, die tegen de bouw
vallige rood steenen muren van den
fraaien ouderwetschen moestuin ston
den; een luidruchtig versloppertjen-
spelen in de schemering, en ten be
sluit een berg van boterhammetjens,
konfituur-taartjens en pruimengelei in
de kale ouderwetsche eetkamer.
„Ik zal Mrs. Wendover een bezoek
komen brengen, indien ik niet al te
vermoeid ben," zeide zij op loomen
beleefden toon, en daarna sloot zij
het hek en reed het rijtuig verder naar
Den Heuvel.
Kolonel Wendover's huis was eene
degelijke woning uit het tijdperk van
Koningin Anne, gebouwd van echten
rooden steen, met eene fraaie kroon
lijst, een steenen uitbouwsel boven
den ingang, vier hooge smalle ven
sters aan weerszijde van de hooge
deur, en negen ramen op elke boven
verdieping, een huis, dat in 'l oog
viel, en dat eene waarlijk schitterende
vertooning maakte, wanneer de avond
zon op die lange rijen ramen scheen,
't Gebouw stond op eene kleine
hoogte aan het einde van het dorp,
en stak boven al de lager gelegen
woningen uit. 't Was een type van
een Squires woning, en Kolonel Wen
dover was geen slecht vertegenwoor
diger van het squire type.
Een Iraai ouderwelsch ijzeren hek
kwam uit op een breeden grintweg,
die rondom een goed onderhouden
parterre liep, waar de bloemen groei
den, zooals ze alleen groeien voor
degenen, die innig veel met haar op
hebben. Dit hek stond altijd gastvrij
open, en talrijk waren de rijtuigen,
die kwamen inrijden naar de hooge
deur van De Heuvel, en vriendelijk
was het welkom, waarmede alle be
zoekers begroet werden.
De deur stond, evenals het hek, den
geheelen dag open; open deuren waren
indedaad de heerschende regel te King
thorpe. Ida zag eene groote ouderwet
sche vestibule, geplaveid met zwart en
wit marmer, eenige tamilie-portretten,
die aanmerkelijk van den tijd geleden
hadden, prijkende tegen met hout be
schoten witgeverfde wanden, benevens
een groep van geweren, hengelroeden,
zwepen, wandelstokken, cricket-kol
ven, croquet-hamerljens, en allerlei
voorwerpen, behoorende tot de bui-
ten'shuis-vermaken eener talrijke fa
milie. Een groote tijgerhuid, liggende
voor de deur van den salon, was eene
gedachtenis van Kolonel Wendover's
Indiesch leveneen tijgerkop daar
tegenover aan den wand was er ook
eene. De eene zijde van den wand
was versierd met eene verzameling
indiesche wapens, die eene voorstelling
gaven van de verschillende krommin
gen, waarmede het Ooslersch vernuft
de eenvoudige rechtheid van het Wes-
leische zwaard verbeterd heelt.
't Was niet wat men noemen zou
eene keurig onderhouden vestibule.
Er was geen nauwgezette kleuren-
studie in achtgenomen bij hel orde
nen der verschillende voorwerpen
hoeden en mutsen waren zoo maar
achteloos op de ouderwetsche eiken
houten stoelen neêrgeworpenhet
ameublement vertoonde een mengel
moes van stijlen hall antiek En-
gelsch, half Indiesch, en de meubels
hadden allen vrij wat van den tand
des tijds geleden; maar Ida Paliiser
vond, dat hel huis er vriendelijk uil-
zag, en dat maakte hel beter in haar
oogen dan eenig ander huis dat zij
ooit gezien had.
Door een openstaande deur aan de
achterzijde der vestibule zag zij een
breed grintpad, dat naar een koepel-
tjen of zomerhuisje leidde, gebouwd
van rooden steen, evenals het hoofd
gebouw. Aan weerszijden van het
breede pad was een strook gras, juist
breed genoeg voor een kegelbaan, en
op het gras stonden oranjeboomen
in zware houten, groen geverfde
tobben. Met langzame schreden kwam
daar op het breede pad eene groote
dame aanloopen.
„Is dal je moeder?" vroeg Ida.
„Neen, het is Tante Bessie. Me
dacht, ge hadt Tante Bessie terstond
moeten herkennen. Ik heb haar je
zeker vaak genoeg beschreven. Wat
is het lief van haar, dal zij hier is
om ons te verwelkomen I" en Bessie
vloog de vestibule door en hel breede
grintpad af, om Tante Bessie te be
groeten.
Ida volgde haar met ietwat lang
zamer schreden. Ja, zij had wel ge
hoord van Tante Bessie een onge
huwde tante, die even huiten King
lhorpe in haar eigen huis woonde,
't Was eene dame, die overvloed van
geld had, en er onmiskenbaar man
nelijke eigenaardigheden op nahield,
aan welke zij vrij bol vierde, maar
desniettemin een zeer beminnelijk
persoon, indien men Bessie gelooven
mocht. Ida was benieuwd, of ook zij
van Tante Bessie zou kunnen houden.
Miss Wendover's voorkomen had
niets terugstootends. Zij was eene
vrouw van kolossale gestalte, vrij wat
grooler dan de meeste vrouwen, en
op hare welgevormde schoudersprijkte
fier een groot hoofd. Forsch gebouwd
was Miss Wendover buiten kijf, maar
hare forschheid stond haar goed. Boven
hare breed uitstaand heupen vertoon
de zich een stevige, aan het overige
geëvenredigde leest. Haar gang was
niet onbevallig, en zij was vlugger
dan vele kleinere vrouwen. Zij leidde
ook indedaad een bedrijvig leven, dal
zij voor een groot gedeelte in de open
lucht doorbracht met rijden, wande
len, in den tuin werken, zorgen voor
hare koeien en voor haar gevogelte,
en met het brengen van bezoeken
aan de arbeiders-gezinnen in den om
trek van Kingthorpe, onder welke zij
als een orakel gezien was.
Bessie klemde zich aan hare lorsche
tante vast, als klimop aan een eik,
en aldus vereenigd kwamen beiden
op het breede grintpad Ida te gemoet,
terwijl Bessie's mond geen oogenblik
stilstond.
„Welzoo, is dit Miss Paliiser?"
sprak tante Bessie op harlelijken loon
en met eene zware mannelijke stem,
die geheel overeenstemde met hare
kolossale gestalte. „Ik heb dit opge
wonden kind vrij wat over u liooren
spreken, zooveel zelfs, dat ik er
op voorbereid was, me in u teleur
gesteld te zien. Het grootste kompli-
ment dat ik u maken kan, is u te
verzekeren, dat dit niet het geval is."
„Waar is moeder?" vroeg Bessie.
„Je vader is met haar naar Rom
sey gereden om een bezoek te bren
gen aan den nieuwen predikant. Daar
komt de faëton het hek al binnen
rijden."
't Was zoo. Voordat Ida op haar
verhaal was gekomen na hare voor
stelling aan Tante Bessie, moest zij
zich haasten kennis te maken met
haar gastheer en hare gastvrouw.
't Waren aardige rnenschen, die
zich niet geroepen achtten, een ijs
koud gezicht te vertoonen aan een
nieuwe kennis.
Wordt vervolgd)
Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.