bewoners. Hii moest eigenllijk thuis
blijven en zich tegen de aanslaande
verkiezing kandidaat stellen. Een
jongmensch in zijne pozitie mag niet
traag zijn."
„Is hij knap vroeg Ida.
„Al te knap," antwoordde de Kolo
nel. „Hij bezit te veel boekengeleerd
heid en te weinig kennis van men-
schen en zaken. Wat baal liet o(
iemand het al heel ver gebracht heelt
in het Grieksch, als hij niets weet
van de landerijen, welke hij bezit,
of van het vee, dal erop graast, en als
hij niet genoeg takt heeft, om zich
in zijn omgeving bemind temaken''
Brian is een man, die van honger
sterven zou, als hij zijn eigen brood
moest verdienen."
,,'t Is heel aardig hem lot neef
te hebben," merkte Horry op, van
zijn eieren met ham opziende. „Hij
geeft ons vrijheid om te doen wat
we verkiezen op de Abdij. Ge hebt
toch je picnic-korf ingepakt, Blanche?"
„Ja."
„Wat hebt geer in gedaan?"
„Dat is mijn geheim," antwoordde
Blanche. „Denkt ge, dal ik je zeggen
zal, wat ge voor je lunch zult krij
gen? Dal zou al de aardigheid be
derven."
„Blanche is eene goede proviand
meesteres," merkte Reg op. ,,Ik durf
me gerust aan hare zorg toevertrou
wen; ik waag het alleen maar, de
hoop uittespreken, dal zij niet ver
geten zal hebben, overvloed van ln-
diesche lekkernijen mede te nemen;
als we daarvan hel onze niet kregen,
zou hel niet veel opbrengen, een va
der te hebben, die zich in de Punjab
onderscheiden heeft."
Omstreeks negen uur waren de jon
gelui allen gereed om te vertrekken.
In den jachtwagen was plaats voor
vijl personen, de voerman medegere-
kendBessie en hare vriendin zou
den aan de eene zijde zittenEva,
het meisken, dat zooveel van biggen
hield, zou eene plaats bezetten, en
dan was er nog eene plaats bestemd
voor Hiss Rylance, die uilgenoodigd
zou worden om van de pai tij te zijn,
tot groote ergernis van de jongens,
die haai- een verwaande heks noemden,
en haar met nog verschillende andere
bijnamen van niet zeer vleienden
aard bestempelden, afkomstig uit een
alleen onder schooljongens gebruike
lijk woordenboek. Blanche en Horatio,
benevens een kleinere jongen, die
Ernest heette, nog meisjenskleêren
droeg en wild was als een echte jonge
Hooglander, zouden loopen, maar nu
en dan eens in 'l rijtuig opgenomen
worden. Voor den jachtwagen liep
een groote witte pony, die er dik
en vel uitzag, zeker voor een deel
ten gevolge van de lekkere brokjens
die het voortdurend van de tafel dei-
kinderen kreeg; het dier wei d altijd ge
liefkoosd, en de kinderen speelden er al
tijd meê, zoodat het een bijna mensehe-
lijk verstand gekregen had, en in slim
heid en ondeugendheid met zijn jeugdi
ge meesters kon wedijveren. Dit kurige
dier was Robin gedoopt. Robin open
baarde nu aan de familie zijn verlan
gen, om te vertrekken, door onop
houdelijk met zijn gebit te rammelen
Reginald nam de teugels in han
den en ging op zijne plaats zitten
met eene kalme waardigheid, als ware
hij een beroemd medelid geweest van
de Vierspan-club. Geholpen door Ho
ratio namen Ida en Bessie hare plaat
sen in, de dikke Eva klauterde in
het rijtuig, waarbij hare oxfordsche
blauwe kousen onder haar kort ge
streept rokjen uitstaken, en zoo reden
zij af naar de villa, Dr. Rylance's
miniatuur-verblijf, waar de spiegel
ruiten in de ochtendzon glinsterden,
en de kleuren der bloembedden bijna
al te schitterend voor het oog der
aanschouwers waren.
Toen Bessie er was binnen gegaan, zat
Miss Rylance in den keurigen kleinen
salon, schitterend van ebbenhout en
blauw porselein, en netjens als een bin-
nenhuisjen van Mieris. Deschoone Ura
nia zat te geeuwen met eene reisbe
schrijving in de hand zeker wendde
zij eene poging aan, om den van nature
niet zeer vruchtbaren bodem haars
verstands te verbeteren en het speet
haar niet bij die lekluur gestoord te
worden door de luidruchtige jonge
Wendovers, niettegenstaande hunne
schoenen zichtbare sporen achterlieten
op het kostbare lapijl, en zij de gazen
sloelhoozen vernielden.
Miss Rylance had weinig op met
het buitenleven. Velden en boomen,
heuvels en kronkelende stroomen, zelfs
al werd het landschap verlevendigd
door dieren, konden haar niet beko
ren. T Was heel aardig voor haar
vader, aanhoudend heen en weêr te
trekken lusschen Cavendish Square en
Kinglhorpe, en alzoo de kosten
en de moeite van een herfstreisjen
uiltesparen; hij vond het blijkbaar
heel pleizierig in dit landelijk verblijf
uitterusten van zijne bezigheden. Maar
zij had in de laatste drie jaren telkens
hare vakantie-dagen te Kinglhorpe moe
ten doorbrengen, en Miss Rylance ver
foeide het schilderachtige dorp, den
levendigen eendenvijver, de weinig
beteekenende heuvels, die buitenaf bij
niemand bekend waren, en hel een
tonige leven aldaar.
„We gaan naar de Abdij en zullen
daar den geheelen dag prettig door
brengen we nemen onzen maaltijd
meê, en drinken dan op onzen terug
tocht een kopjen thee hij Tante Bet
sy," sprak Bessie, blijkbaar overtuigd,
dat het iels heel prettigs was, dat zij
daar voorstelde; „en we zouden gaar
ne zien, dat gij meêgingt, Ranie."
Miss Rylance spande zich in om niet
te geeuwen. Zij had getracht haar
aandacht la. bepalen bij een zonder
lingen Abyssinieschen volksstam, die
met al de volksstammen in den om
trek steeds in oorlog was, en altijd
den niets kwaads vermoedenden
vreemdeling verwelkomde met een
zweim vergiftigde pijlen. Zij hield niet
veel van de jeugdige Wendovers, maar
ze waren toch belet' dan de akelige
Abyssiniërs.
„'t Is heel vriendelijk van je, maar
ik ken de Abdij zoo goed, dat er niets
nieuws voor mij aan te zien is," ant
woordde '/.ij, besloten hebbende bij
wijze van gunstbetoon de uilnoodiging
aai. te nemen.
„0, dat komt er niet op aan; Ida
heeft de Abdij nooit gezien. We zul
len haar alles laten zien. We willen
al hel onze doen, otn haar zich als een
der onzen te doen gevoelen."
„En we zullen een heel aardig
lunchjen hebben," merkte Blanche
op. „Ik zelve heb er gisteren middag
cilroen-koekjens voor gebakken. De
keukenmeid was goed gemutst en liet
mij mijn gang gaan."
„Ge hebt toch, hoop ik, eerst je
handen gewasschen vroeg Horatio.
„Ik had liever, dal de keukenmeid de
koekjens gebakken had."
„Natuurlijk heb ik eerst mijn han
den gewasschen, ergdenkende lummel.
Maar door elkaar genomen zullen toch,
hoop ik, mijn handen schooner zijn
dan die van de keukenmeid. Alleen
schooljongens hebben altijd vuile
handen."
„Gaat ge met ons meê, Ranie?"
vroeg Bess met vriendelijken aan
drang.
„Als ge er waarlijk op aanstaat."
„Wel zeker doe ik datanders
zou ik niet hier komen. Maar ik hoop
dal ook gij het gaarne doen zult.
Me dunkt, ge moet er naar verlan
gen eens naar builen te gaan op
zulk een mooien morgen, 't Is nu
waarlijk geen wt'êr, om in huis te
blijven zitten. Kom, en laat ons, even
als de vogels en de vlinders, profi-
teeren van het heerlijke weder."
„Dan zal ik mijn hoed en mijn
parasol gaan halen. Ik ben niet, even
als de vogels en de vlinders, altijd
volledig gekleed om uittegaan," ant
woordde Urania.
Zij verwijderde zich en liet Bessie
en Ida in den salon achter. De jon
gere kinderen, waren, na hun sporen
in de kamer te hebben achtergelaten,
weder naar builen geloopen, naar den
jachtwagen.
„Dat is hier een lieve salon, vindt
ge niet?" vroeg Bess. „Alles is hier
veel mooier en keuriger en netter
dan bij ons."
„Maar 't ziet er niet half zoo huise
lijk uit," zeide Ida.
„Misschien niet. Maar ik geloof, dal
dit het juist is wat een salon in hel
laatste gedeelte van onze negentiende
eeuw behoort te onderscheiden; ten
minste, zoo denkt Dr. Rylance er
over. Hoe vindt ge dat blauwe porse
lein Dr. Rylance heeft zeer veel op
met blauvv porselein. Hij wil geen
ander hebben. Saksiesch en Sèvres
porselein hebben bij hem niets te be-
teekenen. Hij kent aan niets hooger
waarde toe dan aan zijn eigen por
seleinen pullen."
Miss Rylance kwant terug, zoo keu
rig gekleed, als zou zij een ochtend
wandeling in Hydepark gaan doen,
met een met vederen getooiden hoed,
een parasol naar den laatsten smaak
en handschoenen met zes knoopen.
De Wendovers hadden allen de hand
schoenen in den zak, en de blaren
op hun handpalmen waren zoovele
onderscheidingsleekenen, die spraken
van groote daden op het gebied van
hel roeien en van het beloomen van
wanhopig wilde paarden.
Toen de kerkklok elf uur sloeg,
waren allen gezeten op den wagen.
Reginald gaf een ruk aan zijn teugels,
liet zijn zweep even klappen, en Robin,
die altijd wel wist, waarheen zijn
jeugdige vrienden wenschten te gaan,
deed het rijtuig om den hoek zwaaien,
reed voort op een prettig galopjen
en liet alzoo duidelijk blijken dal hij
goed gestemd was.
Robin voerde hen al stootend en
schuddend door eene bekoorlijke laan,
totdat zij kwamen aan eene zacht
oploopende heuvelhelling, en toen
begon de pony, na eerst aldus aan
zijne weelderigheid lucht gegeven tc
hebben, stapvoets te rijden. Te ver
geefs deed Reginald zijn zweep lioo-
ren te vergeefs zelfs gaf hij het
dier een paar flinke likken op de vette
zijden. Niets was bij machte hem har
der te doen loopen. De zon kreeg
met elk oogenblik meer kracht en
blakerde de jongelieden, die in den
wagen zaten, maar Robin bekommer
de zich niet daarom. Hij was een dier
van tropiesche afkomstde zonnestra
len hadden, naar 't scheen, geen vat
op hem, en zijn oogen schenen er op
ingericht, om zich te kunnen schikken
naar het meest overdadige licht.
„Ik denk, dat we tamelijk geblakerd
zullen zijn, wanneer we aan de Abdij
komen," merkte Bessie op. „Zoudtge
niet denken, dat Robin wat harder
zal loopen, als we uit den wagen
stappen, en dezen van achteren op
duwen
„Hij zal hard genoeg gaan loopen,
wanneer hij wat op adem komt,"
zeide Reg. „Ge hebt nu mooi gelegen
heid om het landschap te bewonde
ren."
„Dat zouden we zeker kunnen
doen, indien we niet half gebraden
waren," antwoordde Ida.
Miss Rylance zal zonder een woord
te spreken onder hare fraaie parasol,
en wenschte bij zich zelve, dat zij op
Cavendish Square ware, zelfs niette
genstaande zij wel wist, dat hel wes
telijk gedeelte van Londen in dezen
lijd van 'l jaar even ledig en doodsch is
als de groote woestijn.
Zij waren nu op een heuvelrug,
van waar zij op de golvende velden
en de rustige schapenweiden een fraai
uitzicht hadden, 't Waren prachtige
heuvels, op welke de iepenboomen
hunne donkere schaduwen wierpen,
en het geheel bood een liefelijk lan
delijk schouwspel, met dat heerlijke
spel van het zonlicht, en met dat
water daarginder omlaag, in de verte.
Op eens liep de weg weêr naar
omlaag, en Robin rende nu met waar
lijk onrustwekkenden spoed den heuvel
af.
,,'t Zal niet lang meer duren, of
we komen allen in de sloot terecht,"
sprak Bessie. „Maar maak je maar niet
ongerust, het is maar eene droge
bedding van wilde zuring en doode
brandnetels, We krijgen geen ergen
schok."
Nadat zij twee of driemaal op bijna
wonderbaarlijke wijze aan het gevaar
ontkomen waren, bereikten zij den
voet van den heuvel, en kreeg Ida
het goede oude hek van de Abdij van
Kingthorpe in 't oog, een laag, ijzeren
hek, dat openstond, lusschen hooge
steenen zuilen, boven op welke zich
het gebeeldhouwde wapenschild van
de Wendovers vertoonde. Er was een
steenen huisjen aan weêrszijde van
het hek, door'i welk de wagen als in
triumf heen reed, om vervolgens te
komen in een fraaie laan van zeer
oude iepeboomen. Deze boomen waren
niet zeer hoog, maar zij breidden
hunne takken zeer ver uil met eene
plechtige somberheid, die meer eigen
aardig zou geweest zijn op een kerk
hof, dan wel in het park van een
landgoed.
't Was een prachtig ouderwetsch
park, met een schal van eiken, even
oud als de onheugelijk oude boomen,
die den roem van Stoneleigii uitma
ken. Tegenover de Abdij vertoonde
zich, te midden van eene lommerrijke
laagte, een ineirljen. De Abdij zelve
was een langwerpige lage steenmassa,
waarvan het nieuwste dagteekende
uit de dagen der Tudors. Er was ook
niet veel geld besteed aan de restaura
tie of de versiering van het fraaie,
oude gebouw. Men had het alleen
zoo onderhouden, dat wind noch
water er kon binnendringen. Men
had het beschermd tegen de aanvallen
van den tijd, en dat was alles. Daar
stond het, een edel en hecht gedenk-
teeken van lang verleden tijden,
grootsch in zijn ernstigen eenvoud en
door de historiesche herinneringen,
welke er aan verbonden waren.
„0, wat een oud, verrukkelijk oud
gebouwriep Ida uit, de handen ineen
slaande, toen de wagen de iepenlaan
door gereden was en het voorplein
van de Abdij opreed. Dit voorplein was
een uitgestrekt grasperk, door vier
kolossale ceders van den Libanon
overschaduwd ernstige oude boo
men die in zekeren zin den bezoe
ker misleidden, daar zij den indruk
maakten van ouder te zijn dan hel
huis, terwijl zij toch jonge boomen
geweest waren in de dagen van Ko
ningin Anne. „Wat een bekoorlijk oud
landgoed!" herhaalde Ida; „en hoe
benijd ik den rijken Brian
„Zou, dunkt je, de vrouw van den
rijken Brian niet nog meer te benijden
zijn vroeg Miss Rylance op hate-
lijken toon.
„Dat hangt er van af. Zij kon een
persoon zijn, wier geaardheid het
mede bracht, dat zij weg kwijnde van
verdriet te midden van hare zalen en
torens," antwoordde Ida.
„Dat zou niet gebeuren, als zij in
armoede groot gebracht was. Dan zou
zij zich in allen gevalle verheugen in
de voorrechten harer pozitie als Mrs.
Wendover van Wendover-Abbey," ver
zekerde Miss Rylance.
„Zou dat wel zoo zeker zijn? De
vrouw van den Graaf van Burleigh
was arm geweest, en toch verheugde
het haar niet, rijk en voornaam te
zijn," merkte Bessie op. „Het deed
haar den dood aan, het arme schep
sel. En toch was haar huwelijk een
huwelijk uit liefde geweest, en werd
zij door geen gewetenswroeging ge
kweld."
Wordt vervolgd
Gedrukt t.jj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem,