HET GOUDEN KALF door M. E. Braddon. 10) De picnic zou gehouden worden op den hoogsten heuveltop tusschen King- thorpe en Winchester, een dier kleine Libanons,[eene liefelijk groene hoogte, waarop de olmen tierden als de ceders van het Oosten, maar met de Britsche forschheid en stevigheid, waardoor zij zich eigenaardig onderscheidden. De verjaardag brak aan met die zachte parelgrijze en teeder opaalkleu- rige tinten, die een prachtigen middag voorspellen. Voordat de klok zes uur geslagen had, hadden al de kinderen reeds Bessie's deur belegerd, met een luidruchtig geklop, en nog luidruch tiger gelukwenschen. Omstreeks zeven uur zaten allen aan het ontbijt. De tafel was overladen met verjarings geschenken, waarvan de meeste hel nuttelooze en half onnoozele karakter vertoonden, door 't welk zulke ge schenken zich plegen te onderscheiden gegalvanizeerd-koperen inktkokers, niet meer dan een vingerhoed vol inkt inhoudende pennehouders waarvan het zeker was, dat ze stuk' zouden zijn, alvorens men ze driemaal ge bruikt had - porte-monnaies met on mogelijke sluiting fotogram-lijstjens en poljens pommade. Bessie stelde zich aan, alsof zij in verrukking was over al de prezen- tjens. De portemonnaie, die Horry haar vereerde, was „werkelijk al te mooi." Raginalijs pennehouder was „precies zooëen, als waar naar zij al zoolang verlangd had." Het pot jen pommade van de kleine Eva was „volmaakt." Zij kon het zich niet be grijpen, hoe zij zich zoolang zonder zoo iets had kunnen redden. De kan ten zakdoek, die Ida in 't geheim ge borduurd had, was „allerkeurigst." De door Blanche gemaakte pantoffels waren „zoo lief", dat de omstandig heid dat ze te klein waren, nauwlijks een fout mocht genoemd worden. Ze waren „veel te mooi om ze te dragen." Urania had een geschenk van grooter waarde bijgedragen, in den vorm van een kisijen voor odeurs, geheel en al geslepen kristal, noten hout en gegalvanizeerd koper. „Urania's geschenken hebben altijd iets verpletterends," zeide Blanche, op weinig eerbiedigen toon„zij doen denken aan de armbanden en schilden, welke de barbaarsche Sabijnsche sol daten op de arme Tarpeia wierpen." Urania zou deelnemen aan den picnic. Zij zou de eenige vreemde Onder het gezelschap zijn. Men was teleurgesteld geworden ten aanzien van de twee neven. Geen van de beide Brians had gehoor gegeven aan de jaarlijksche uitnoodiging. De een was nog in Noorwegen, de ander had zich aan de achteloosheid schuldig gemaakt van niet te antwoorden op den brief, die meer dan een week geleden was verzonden aan zijn adres in Here fordshire. „Ge zult, vrees ik, vinden, dat ons feesljen van heden vreeselijk veel ge lijkt op onze gewone picnics," zeide Bessie tegen Ida, toen zij op het punt stonden te vertrekken. „Ik zal heel tevreden zijn, ook al is het maar half zoo prettig." „O, het had heel aardig kunnen zijn, als we de twee Brians er bij ge had hadden; Brjan Walford is zoo vermakelijk!" „Hij zou zeker komieke liedekens gezongen hebben, niet waar?" sprak Ida met minachting. „O neen, ge moet niet denken, dat hij altijd komieke liedekens zingt. Hij is een dier rekkelijke menschen, die alles kunnen." „Ik wil me niet onwelwillend uit laten over een lid van je familie, Bess, maar in 't algemeen verfoei ik wat men noemt rekkelijke menschen," zeide Ida. „Wat zijt ge toch een wonderlijk meisjen, Ida. Ik vrees, dat ge een ver oordeel hebt opgevat tegen Brian Walford," sprak Bessie op klagenden toon. „Neen," antwoordde Ida, in gepeins verdiept de twee meisjens stonden in de voordeur te wachten op het rijtuig „dat is niet het geval." „Maakt ge je misschien een gunstiger voorstelling van den anderen Brian Een gloeiende blos vertoonde zich op Ida's gelaat. „O, Ida," riep Bessie uit, „herin nert ge je nog, hoe ge je over een huwlijk om geld uitgelaten hebt?" ,,'t Klonk ietwat stuitend wat ik toen zeide, maar de eindelooze kwellingen der armoede deden me zoo spreken." „Zou het niet heerlijk wezen, als Brian de Groote liefde voor je op vatte, en als hij je voorstelde de meesteresse te worden van die be koorlijke Abdij, die ge zoozeer be wonderd?" „Wind je zoo niet op, Bessie. Ik zal nooit de meesteresse worden van de Abdij. Ik ben niet onder een gelukkig gesternte geboren. De planeten moeten een zeer ongunstigen stand aan den hemel hebben gehad op het uur mijner geboorte. Ge ziet wel, Brian de Groote vertoont zich zelfs niet, en is daardoor niet in de gelegenheid om door mijne bekoorlijkheden be- tooverd te worden." Deze laatste woorden werden half op schertsenden, half op bitteren loon uitgesproken en indedaad, er lag dikwijls een bitter waas over Ida Palliser's scherts. Zij dacht aan de verhalen, welke zij gelezen had, waar in eene vrouw maar jong en bekoor lijk had te zijn, als wanneer de ge- heele schepping voor haar boog. Toch was hare schoonheid voor het meerendeel een oorzaak van kwelling geweest, de reden waarom men haar haatte. Zij was onbeschrijfelijk gelukkig geweest gedurende de laatste zes we ken; toch was de haat haar op de voeten gevolgd in den persoon van Urania Rylance; en had al iemand gedurende dit tijdsverloop liefde voor haar opgeval, het was de verkeerde persoon geweest. De jonge dames zouden plaats ne men in den landauer, en Horatio en de jongere kinderen in hel uitsluitend genot laten van Robin's kuren. Alge meen was men van gedachte, dat Robin, in verband met hel heuvel achtige landschap, vroeger ol later den jeugdigen Wendovers noodlottig zou zijn, doch zij bleven maar stil met he l dier rijden, daar men er van overtuigd was, dat, zoo zij al ten lan gen leste door zijn toedoen een onge luk kregen, hel nooit te wijten zou zijn aan boosaardig opzet van de zijde van Robin. Bessie en Ida namen plaats in het ruime rijtuig, Reginald ging op den bok naast den koetsier zitten, en zoo reden zij als in triuml het dorp door naar het hek van Dr. Rylance's villa, waar Urania hen stond af te wachten. „Ik hoop niet, dat we je lang hebben laten wachten?" vroeg Bessie. sNiet langer dan een kwartier," antwoordde Urania op zachtzinnigen toon„maar dat valt nog al lang in de brandende zon. 't Is ook altijd zoo onverdragelijk heet op je verjaardag, Bessie." „Als we straks op de heuvels zijr>, zullen we er minder last van hebben," beweerde Bessie, als wilde zij zich verontschuldigen. „Ik twijfel er niet aan, of daar zal een koele wind waaien," voerde Ura nia daartegen aan, en een onmisken bare uitdrukking van ontevredenheid vertoonde zich op haar gelaat. „Daar is altijd een koele wind in deze onna tuurlijke Septemberdagen." „Het heeft er veel van, of ge wre velig zijt op de maand September, omdat ik in die maand geboren ben," zeide Bessie weder. Maar zij bedacht, welke hare verplichtingen waren tegen over eene gast, en zij haastte zich er op te laten volgen: „hoe kan ik je dankbaar genoeg zijn voor dat keurige odeur-kistjen 't Is wezentlijk al te lief." „Het* doet me veel genoegen, dat hel in je smaak valt. Men weet haast niet wat te kiezen." Miss Rylance had thans plaats geno men in den landauer, en zij rolden nu over den grooten weg, op dat aardige sukkeldrafjen, waarvan de koetsiers van landedellieden zooveel plegen te houden. 't Was een hemelsche dag de wind was zuiden een dag, waarop het le ven hel zinnelijke deel des levens ten minste een genot is. Het landschap vertoonde zich nog in zijn rijksten zo mertooi geen blad was er nog ge vallen. Zij reden de hoogte op, naar het heuvelachtige terrein tusschen Kingthorpe en Winchester, en meer bepaaldelijk naar een plekjen, waar een steenhoop in den vorin eener tafel verrees, welke vermoed werd van Druiedieschen oorsprong te zijn. De jeugdige Wendovers waren ten eenenmale onverschillig ten op zichte van de Druieden en van dat menschenras, dat, naar sommiger gissing, eeuwen vóór de Druieden geleefd heeft, en waarvan de steenen gevaarten afkomstig heelen te zijn, die men over de geheele aarde ver spreid vindt. Die driepootige tafel van graniet, welker oorsprong als met den nevel der eeuwen overtogen was, was in de oogen der jeugdige Wendovers een voorwerp, dal op zettelijk voor hun vermaak gescha pen was, om er op te klauteren en er onder te kruipen, al naar 't hun be haagde. 't Was een uitnemend ver- eenigingspunt voor een picnic of iets dergelijks. „We zullen van daag geen last hebben van volwassen menschen," sprak Reginald, naar beneden ziende van zijne plaats naast den koetsier. „De oude lui zijn weg, en Tante Betsy heeft hoofdpijn; wij kunnen dus in alles onzen eigen gang gaan." „Ge vergist je, Reginald," liet nu Urania zich hooren„mijn vader is van plan zich straks bij ons te ver voegen. Ik hoop, dat ge hem niet als een indringer zult beschouwen. Ik heb hem gezegd, dat het een par- lijtjen van jongelui was, en dat hij naar mijne stellige overtuiging in den weg zou loopenmaar hij wilde aan mijn raad geen gehoor geven. Hij wil hier heen rijden in de brandende zon. Ik vind het heel dwaas van hem." „Ik meende, dat Dr. Rylance zich in Londen bevond." „Gisterenavond was hij daar nog. Hij is overgekomen, om deel te kunnen nemen aan uw picnic." „Ik voel me daardoor niet weinig vereerd," zeide Bessie. „Indedaad? Ik geloof echter niet, dat gij het zijt, die zooveel aantrekkings kracht op hem uitoefent," antwoord de Urania, met een nijdigen blik op Miss Palliser. Ida zat te mijmeren, en hare don kere oogen tuurden op de heuvels, daar in de verte, 't Was of zij niets gehoord had van Miss Rylance's woor den, noch iels gemerkt had van de hatelijke grijns, waarvan zij die woor den vergezeld had doen gaan. Dr. Rylance's stevig paard kwam vijf minuten later aandraven over den veenachtigen bodem, en al spoedig reed hij op een matigen draf naast het por tier van het rijtuig, terwijl hij Bessie geluk wenschte met het prachtige weêr, en voor iedereen eene beleefd heid ten beste had. „Ik heb de verzoeking niet kunnen wederstaan, mezelven een vrijen dag te gunnen, om de heerlijke lucht van Hampshire in te ademen," zeide hij. Reginald was onuitsprekelijk woe dend. Wat een ellendige spelbreker was die vent? Zij zouden zich nu bij hunne feestvreugde hebben te schik ken naar de goede manieren van een man van middelbaren leeftijd. Hunne vrijheid was aan banden gelegd, van wilde rumoerigheid zou geen sprake mogen zijn. Dr. Rylance was de wel- voegelijkheid in eigen persoon. Een half uur later waren zij allen verspreid over de heuvels. Reginald, die in 't geheim verliefd was op Ida, niettegenstaande zij aan merkelijk ouder was dan hij, en die er vast op gerekend had, dat hij den geheelen dag haar geleider zou zijn en op den verlrouwelijksten voet aan hare zijde zou verkeeren, zag zich nu als uit den weg geduwd door den geneesheer uit het West End, die ge heel beslag legde op Miss Palliser, on der voorwendsel dat hij haar allerlei historiesche bizonderheden betreffende dit oord zou mededeelen. Hij sprak welsprekend over de Druieden, weidde uit over de stad Winchester, die daar ginder in den koesterenden zonne schijn dommelde, te midden van hare lage weilanden. Hij sprak over de Saksers en de Noormannen, over Wil liam van Wykman en diens opvolgers, totdat de arme Ida zich flauw begon te gevoelen van verveling. Op zich zelf was ongetwijfeld zulk een ge sprek heel aa- dig de beschaafde taal van een man, die getrouw zijn Satur day Review en zijn Athenaeum las, nu en dan een aflevering inzag van Fors Clavigera, en zelfs een enkele maal ombladerde in de meer aeshetie- sche verhandelingen in de Architect maar voor Ida was deze openbaring van moderne beschaving vervelend in de hoogste mate. Zij had veel liever met die wilde jonge Wendovers de gladde heuvelhelling afgerend, met gevaar van daar naar beneden te tuimelen zij had liever liggen mijmeren aan den oever van het raeirtjen in Kingthorpe Park, met haar beduimelden Tenny son of hare dierbare bevlekte kleine uit gave van Keats in de hand. Zij had nauwelijks kunnen luiste ren naar de mededeelingen van his- torieschen aard, welke haar gelei der voor haar ten beste gegeven had; zij had met hare gedachten elders vertoefd, tot zij naar de wereld des dagelijkschen levens teruggeroepen werd door de ontdekking, dat Dr. Rylance's toespraak plotseling het gebied der archaeologie had laten varen en een meer persoonlijk ka rakter had aangenomen. „Gaat gij werkelijk morgen ver trekken vroeg hij. »Ja," antwoordde Ida op bedrukten toon, terwijl haar oog een der laatste vlinders volgde, wier kortstondig zomerleven ten einde spoedde, even als het hare. t Keert ge terug naar Mauleverer Manor?" vJa, ik ben daar nog voor een jaar verbonden. Ik keer terug tot mijn slavenwerk, en tot een toestand, waarin ik mezelve moet verachten, om met minachting bejegend te worden door Miss Pew, terwijl de meeste harer leerlingen uit de hoogte op me neêr- zien. De meisjens van mijne klasse zijn me zeer genegenmaar ik vrees, dat die genegenheid een soort van medelij den is. De groote meisjens, die ziGh in 't bezit van een gelukkig tehuis en van rijke vaders mogen verheugen, zien met minachting op me neêr. 't Kan me nauwelijks bevreemden. Voorname of half-voorname armoede heeft iets, dat minachting wekt. Er is niets vernederends in een boeren kiel of een bombazijnen buis. De ar beiders, die ik in den omtrek van Kingthorpe zie, maken den indruk van onafhankelijke lui, en ik ben er van verzekerd, dat zij op hunne manier het hart even hoog dragen als menig hertog. Maar sjofele opschik versle ten mooie kleêren daarin is iels diep vernederends." Wordt vervolgd) Gedrukt bij DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1888 | | pagina 6