HET GOUDEN KALF
door M. E. Braddon.
13)
„O gij gulzige kleine deugnieten,
ge hebt den geheelen dag niets ge
daan dan eten," sprak Ida. „Wan
neer ik weer op Mauleverer Manor
ben, zal ik me je niet anders kunnen
voorstellen dan als machines voor het
verteren van pudding en gelei. Ge
hoorzaamt nu je volwassene zuster,
en gaat dadelijk naar bed."
„Volwassen, wel zeker! Hoe lang
is zij dat geweest? Dat zou ik wel
eens willén weten," riep Blanche op
nijdigen toon uit. „Zij is maar één
en een vierde duim langer dan ik,
en zij is maar een klein dikkerljen
bij Horry vergeleken."
De „lagere rangen" werden nu aan
kant gezel naar de slaapkamers
gedreven als 't ware met de punt van
de bajonnel; en daarna wenschlen
de grooten elkander goeden nacht;
de hulppreeker geleidde Miss Rylance
naar huis, en Brian begal zich naar
een logeerkamerljen op de bovenste
verdieping.
„Wie zal Miss Palliser naar het
slation rijden?" vroeg hij, terwijl zij
met de kaarsen in de hand aan den
voet van de trap stonden.
„Ik natuurlijk," antwoordde Regi
nald. „Robin zal ons in een vloek
en een zucht over de heuvels bren
gen. Ik heb last gegeven, dat de jacht
wagen zeven uur precies voor moet
zijn."
Voor Bessie, noch voor hare gast
kwam veel van slapen dien nacht.
Beide de meisjens waren geheel onder
den indruk van 't geen er dien dag
was voorgevallen, en vervuld van de
gedachte aan den dag, die komen
zou. Ida kon niet nalaten te peinzen
over hare teleurstelling ten opzichte
van Brian Wendover. Hij was iemand
van zeer aangename manieren, en,
naar hel scheen, zachtzinnig en har
telijk van aardhij had een zeer
gunstig voorkomen maar hij was
niet de Brian hater drooraen. Die
ideale persoon had nooit bestaan
buiten het gebied barer verbeelding.
Hel deed haar ietwat pijnlijk aan, en
't was haar te moede, of zij iets ver
loren had.
„Ik moet al een uitermate dwaas
schepsel zijn," sprak zij bij zich zelve,
„mij een fantaziebeeld te vormen van
een persoon, en dan me er over te
ergeren, dat hij niet gelijkt op dal
beeld." Zij was teleurgesteld, en toch
wekte deze nieuwe kennismaking
hare belangstelling. Hij was de eerste
werkelijk belangwekkende jonge man,
dien zij ooit had aangetrokken, en
hij stelde blijkbaar belang in haar.
En daarna stelde zij zich hem voor
op de Abdij, in de schitterende een
zaamheid dier fraaie oude vertrekken,
het rustige, aan studie gewijde leven
leidende, waarvan Bessie gesproken
had een, alles te zamen genomen,
benijdenswaardig leven, vond Ida.
Mr. Wendover was omstreeks half
zeven in de eetkamer, toen de twee
meisjens beneden k wamen om te ont
bijten. Al de anderen kwamen eenige
minuten later naar beneden stormen.
Reginald had zoo keurig toilet ge
maakt, als zijn garderobe het veroor
loofde, en had een bloem in zijn
knoopsgat gesloken. Er ging een luid
geroep op om eieren en ham, haring,
gelei, Yorkshire'sche koekjens: maar
noch Ida noch Bessie kon eten."
„Ge moet stevig ontbijten," zeide
Bianche op hartelijken toon„morgen
zal schraalhans weêr keukenmeester
voor je zijn. We hebben een net
korljen voor je ingepakt, met een
koek en wat konfiluur-taartjens en
dergelijke dingen; maar daarvan kunt
ge maar korten tijd pleizier hebben."
„Lieve meid, het schrale maal zou
ik niet zoo erg vinden; als er maar
wel liefde was om het smakelijk te
maken," antwoordde Ida met zachte
slem.
De jachtwagen kwam op slag van
zevenen voor de deur. Ida's bagage
werd stevig vast gesjord, en na een
zenuwachtig gekus werd zij op het
rijtuig geholpen. Reginald sprong op
den bok en nam de teugels in han
den, en Brian nam plaats naast Ida.
„Gij gaat toch niet mede?" riep
Bessie hem toe.
„Ja, ik ga mede, om toe te zien,
dat Miss Palliser niet verongelukt op
den weg over de heuvels."
„Wal een onzin!" riep Reginald.
„Ik zou me schamen over me zeiven,
als ik niet in slaat was Robin in
loom te houden."
„Dit is waarlijk iels ongewoons voor
u, daar ge anders hel vadsigsle aller
levende wezens zijt," zeide Bessie
tegen Brian, en voordat hij daarop
had kunnen antwoorden, draafde Ro
bin lustig door het dorp, blijkbaar
zonder zich veel te bekommeren om
den jachtwagen en degenen, die er
in zaten. Urania stond bij het hek van
haar tuin; zij zag er zeer elegant uit
in hare licht blauwe batisten japon,
en wuifde glimlachend met de hand
Ida een minzaam vaarwel toe.
„Ik geloof niet, dat ik Miss Ry
lance ooit zoo vriendelijk gezien heb,"
merkte Ida op. „Zij begunstigt mij
niet vaak met een glimlach."
„Laat de verstandhouding lusschen
u en haar te wenschen overvroeg
Brian.
„Zonder openbare vijandinnen te
zijn, verkeeren we altijd in een staat
van gewapende neutraliteit tegenover
elkaar. Ik mag haar niet lijden, en
zij mag mij niet lijden, en dat welen
we beide heel goed. Maar misschien
is 't niet goed van me, dat ik zoo
openhartig ben. Zij kon wel eens
hoog bij u aangeschreven staan."
„Dat zou zoo kunnen wezen, doch
het is zoo niet. Zij is zeer elegant,
kan zich zeer gedistingeerd voordoen,
maar ik geloof, dat zij niet te ver
trouwen is."
't Was een lief riljen op dien hel
deren morgen, over de heuvels. De
frissche ochtendlucht, het mooie land
schap brachten Ida in een opgewekte
stemming, niettegenstaande zij een
aangename met een onaangename
omgeving ging verwisselen, waar in
plaats van de liefde, van welke zij
gedurende de laatste weken het voor
werp was geweest, onverschilligheid
ofopenbare vijandschap haar wachtten.
„YVat vind ik dit landschap be
koorlijk!" riep zij uit. „Is dit niet
veel mooier dan Noorwegen yroeg
zij aan Brian.
,,'t Is hier een liefelijker, minder
verheven soort van schoon," ant
woordde hij. „Zoudt ge niet gaarne
eens een kijkjen in Noorwegen ne
men V'
„Ik zou gaarne alles zien wat schoon
is op aarde; toch zou ik, geloof ik,
tevreden zijn, als ik hier mijn leven
kon doorbrengen. Dat moet u wel
vreemd toeschijnen, die die prachtige
Abdij moede kunt worden."
„Niet zijn huis, maar zich zelf
wordt iemand moede," antwoordde
Brian.
Robin was lustig gestemd, en bracht
op vluggen draf den wagen over de
heuvels. Zij moesten aan het kleine
drukke station nog een kwartier wach
ten. Brian en Ida liepen op het per
ron met elkander te praten, terwijl
Reginald bij den pony bleef en op de
bagage toezag. Zij hadden zooveel
met elkander te praten, dat de trein
al te spoedig scheen te komen.
Zij namen afscheid van elkander,
Brian met een teederen blik, blozend.
Reginald moest zijn neef van het
raampjen van den koepee wegduwen,
om ook nog een woord tot de ver
trekkende gast te kunnen zeggen.
„Wij zullen je geducht missen,"
zeide hij„maar denk er om, dat wij je
met Kerstmis weêr hier verwachten."
„Ik zal wat in mijn schik zijn, als
Mrs. Wendover me ontvangen wil.
Vaarwel
De trein stelde zich langzaam in
beweging, en zij was vertrokken.
„Is dat niet een puik van een
raeisjen?" vroeg Reginald aan zijn
neef, toen zij op het perron den trein
stonden na te staren.
„'t Is hel mooiste meisjen, dat ik
ooit gezien heb, en verreweg het
aanvalligste," antwoordde Brian.
HOOFDSTUK VII.
AAN DEN OEVER DER RIVIER.
Het eentoonige slavenleven op Mau
leverer Manor kwam Ida Palliser nog
akeliger dan te voren voor, na die
gelukkige zes weken, gedurende welke
zij een rein en ongestoord genot had
mogen smaken. Miss Pewwas niet min
der veeleischend dan vroeger. Miss Pill-
by, die geen ouders of familie had, had
den vakanlietijd op Mauleverer Manor
doorgebracht, welken tijd zij ijverig had
besteed aan het oplappen van het
linnengoed des huizes; zij scheen hel
Ida ten kwade te duiden, dat deze
eenige genoegelijke weken op De
Heuvel had doorgebracht, als ware
dat eene persoonlijke beleediging voor
haar, en zij gaf aan hare jaloezie
lucht in hatelijke zinspelingen van hel
grofste soort.
„Indien ik eene der rijkste kost
leerlingen wilde vleien, dan kon ook
ik wel een uilnoodiging krijgen voor
den vakanlietijd," zeide zij, zonder dat
haar daartoe eenige aanleiding ge
geven werd; „maar ik kan gelukkig
zeggen, dat ik daartoe te veel achting
voor me zelve heb."
„Ik heb nooit eenig dienstbetoon
of genoegen van een ander willen aan
nemen, of ik moest in slaat zijn, het
te vergelden," sprak Miss Motley, die
haar vakanlietijd in de voorname krin
gen van M irgale had doorgebracht.
„Wanneer ik met mijne zuster en
hare lamilie naar de zeekust ga, dan
betaal ik voor me zelve, en gevoel
dan dat ik mag eischen, dal men het mij
naar den zin make."
Miss Pillby, die alle bemiddelde
kostleerlingen gevleid en geflikflooid
had, en haar uiterste best had gedaan,
om in de gunst te komen bij Bessie
Wendover, dat hartelijke jeugdige
persoontjen, dat zoo bizonder toegan
kelijk scheen te zijn voor vleierij,
voelde zich geweldig gekrenkt door
de vriendelijkheid, welke in zoo ruime
mate aan Ida bewezen was. Zij had
met gretig# ooren Miss Palliser's be
schrijving van De Heuvel en zijne
bewoners, van de picnics, de danspar-
tijtjens en de theepartijtjens aange
hoord; en de gedachte, dat al die
genoegens en feestelijkheden, al die
lekkernijen, dal aangename gezelschap
haar deel hadden moeten zijn, in plaats
van dat van Ida dié gedachte was
bitter als alsem.
„Wanneer ik denk aan mijne vrien
delijke welwillendheid jegens Bessie
Wendover," zeide zij legen Miss Motley,
toen zij vertrouwelijk met deze dame
zat te pralen gedurende dat eenige
rustige uurtjen, waarover de onder
wijzeressen te beschikken hadden,
nadat de avondklok aan de leerlin
gen het sein bad gegeven om naar
bed te gaan, en deze zich verwijderd
hadden, „wanneer ik denk aan de
mosterdpappen, welke ik op hare
borst gelegd heb, en aan de borslbon-
bons, welke ik haar gegeven heb,
als zij maar den geringsten aanval
van verkoudheid of hoesten had, dan
sta ik bepaald versteld over de on
dankbaarheid van het menschdom."
„Ik geloof, dal zij niet van borsl-
bonbons houdt," merkte Miss Motley
op, die een zeer prakliesch jeugdig
persoontjen was, laarsjens met dikke
zolen droeg, en nooit zonder parasol
uitging; „ik heb haar die dingen zien
wegsmijten, onmiddellijk nadat ge ze
haar gegeven hadt."
„Zij had er van moeten houden,"
riep Miss Pillby op geslrengen toon
uit. „Ze zijn zeer duur."
„Zij stelde zonder twijfel je vrien
delijke welwillendheid op hoogen
prijs," zeide Miss Motley, die onder-
tusschen zich verdiepte in eene diep
zinnige berekening van het aantal
ellen merinos van de dubbele breedte,
die zij noodig zou hebben voor hare
win ter japon.
„Neen, dat deed zij niet," verze
kerde Miss Pillby. „Indien zij er dank
baar voor geweest was, zou zij mij
uilgenoodigd hebben, om de vakantie
ten harent door te brengen. Ik zou
van de uilnoodiging geen gebruik
gemaakt hebben, maar die wijze van
handelen zou me een hooger denk
beeld van haar karakter gegeven
hebben."
„Nu, zij is hier niet meer, en we
behoeven ons om haar niet meer te
bekommeren," sprak Miss Motley, die
het vervelend vond met abslrakte
kwesties geplaagd te worden, daar zij
eene jonge dame was van eene zeer
praktiesche natuur, geboren om drie
maaltijden per dag te gebruiken en
te verteren, en wier levensbeschou
wing zich niet verder uitstrekte dan
tot die verrichting.
Miss Pillby zuchtte bij de gedachte,
dat zij met zulk een ongevoelig schep
sel moest omgaan.
„Ik kan me moeilijk over zoo iets
heenzellen," zeide zij„ik ben daartoe
te fijn van gevoel."
„Dat zijt ge," stemde Miss Motley
toe. „Op eene groote kostschool brengt
het weinig op, of men er een fijn
gevoel op nahoudt, maar in 't private
leven kan men er dienst van hebben."
Ida vond, nu zij hare liefste vrien
din en gezellin moest missen, het
leven op Mauleverer Manor onbeschrij
felijk eenzaam. Zij miste zelfs den
prikkel harer kleine schermutselingen
met Urania Rylance, in welke zij ge
woonlijk liet er het best afbracht.
Er was leven en beweging geweest
in die bedekte hatelijkheden, die steeds
behendig werden terug geslingerd
naar het hoofd van haar, die ze uitle.
Nu was er niets dan vervelende, dood-
sche eentonigheid. Een aantal der oude
kostleeilingen waren vertrokken, en
een aantal nieuwe kostleerlingen wa
ren er voor in de plaats gekomen,
dochters van bemiddelde ouders, die
thuis een goed leventjen hadden,
keurig gekleed gingen, en het zeer
druk hadden over de genietingen,
welke het deel waren harer oudere
zusters, en over de heldenfeiten harer
broeders te Oxford of Ie Cambridge,
en over de groote dingen, die er ge
beuren zouden twee of drie jaar later,
wanneer zij zelve in de wereld zou
den optreden. Ida stelde hoegenaamd
geen belang in dit gebabbel. Hel her
innerde haar onwillekeurig aan haar
eigen armoede, aan hel leven van
zwaren arbeid en afhankelijkheid, dat
waarschijnlijk haar deel zou zijn tot
aan het einde harer dagen. Zij hechtte
zich weinig aan de nieuwe meisjens,
die zij liet flikflooien door Miss Pillby
en liefkozen door Miss Dulcibella. Zij
voelde zich even eenzaam en verlaten,
als een oude van dagen, die al de
zijnen overleefd heeft.
Gelukkig hadden de jongere meis
jens in de laagste klasse, aan welke
zij onderwijs mocht geven, zeer veel
met haar op, en wanneer zij behoefte
had aan gezelschap, dan vergunde zij
dezen jeugdigen schepselljens haar te
vergezellen op hare wandelingen in
den tuinmaar meestal gaf zij de voor
keur aan de eenzaamheid, en studeerde
zij liefst op de oude rammelende piano,
die in hare slaapkamer stond. Beet
hoven en Chopin, Mozart en Mendels
sohn waren vrienden, wier gezelschap
zij nooit moede werd.
(Wordt vervolgd).
Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.