HET GOUDEN KALF
door M. E. Braddon.
35)
„Ik geloof niet, dat Mr. Wendover
zou kunnen sludeeren, zonder die
twee beeldtjens d3ar," merkte Mrs.
Mawley op.
De kamers werden van tijd tot lijd
gelucht, en steeds in orde gehouden
daar niemand wist, ter wrlkcr ure
de heer zou terugkomen. Hij was
een goed meester, geëerd en bemind
door de oude dienstboden, die hem
van zijne kinderjaren jaf gekend had
den en zijn geringste gril werd ge
ëerbiedigd. De omstandigheid, dat hij
het beste gedeelte zijns levens, nadat
hij zijne studie te Oxford had vol
bracht, al zwervende in vreemde lan
den had doorgebracht, werd betreurd;
maar deze voorliefde voor een zwer
vend leven werd beschouwd, als niets
anders, dan als het op zijne manier
uitzaaien van die wilde haver, die
jongelieden toch op een of andere
wijze uitzaaien moetenen men hoop
te, dat hij, tegen dat hij op rijper
leeftijd kwam, zich metterwoon zou
vestigen op het landgoed zijner voor
vaderen, en dat hij dan daar zijne
verdere dagen zou door brengen. Men
kon hem eiken dag thuis verwachten,
had hij geschreven in zijn laatster)
brief aan Mrs. Mawley, dien zij zes
weken geleden ontvangen had.
Dat kijkjen in het gewoonlijk door
hem bewoonde vertrek maakte, dal
Ida zich een levendiger voorstelling
kon vormen van den man den rus-
tigen ordelijken geleerde, die eerste
graden aan de Universiteit behaald
had, en die zich nooit gelukkiger ge
voelde, dan wanneer hij zich verdiep
te in boeken, die hem terugvoerden
naar het verleden naar hetzelfde
verleden, dal beheerscht werd door
de twee heidensche goden op de
schrijftafel. Zij merkte op, dat de groo-
le massa boeken, het dichtst bij Mr.
Wendover's stoel, allemaal Grieksche
en Latijnsche boeken waren; en in
de kamer omsnuffelende, vond zij een
aantal verschillende, en daaronder
zeldzame en kostbare uitgaven van
Homerus en Iloralius, van de Griek
sche dramatiesche dichters en histo
rie-schrijvers. Hij was dat bleek
duidelijk een geleerde misschien
een verwaande en pedante geleerde.
Bessie's koelheid, als zij over dezen
neef sprak, deed vermoeden, dat hij
geen aangenaam mensch was.
„Wellicht zou ik met hem al niet
meer opgehad hebben dan met den
valschen Brian," zeide zij thans bij
zich zelve, terwijl zij daar stond te
mijmeren voor de oude bruine boeken
in de bibliotheek, terwijl zij dacht
aan die andere, meer den eigenaar
karakterizeerende verzameling, welke
zij bij haar laatste bezoek had mogen
bezien.
Een huivering liep haar over de
leden, toen het beeld van dien ande
ren Brian haar voor den geest kwam,
terwijl fzij zich maar al te levendig
herinnerde, hoe zij hem de laatste
maal gezien had, op zijne knieën lig
gende voor haar, sprekende van de
aanspraken, welke hij op haar kon
doen gelden. Groote GodWas het
werkelijk waar, dat hij zulke aanspra
ken op haar kon doen gelden Was
zij werkelijk de zijne, en moest zij
zich bij hem vervoegen, als hij haar
opontbood? Was zij de zijne dooi
de wet van hemel en aarde, en werd
zij vooralsnog in het genot harer
vrijheid gelaten, alleen omdat hij zoo
goedgunstig was van het te dulden
't Was een ijselijke gedachte. Zjj
nam een boek van eene der planken,
om aan haar geest wat afleiding te
bezorgen. Gelukkig trof het, dat dit
boek Shakspeare was, en weldra was zij
verdiept in den rampspoed van Koning
Lear, zooveel vreeselijker dan het
lijden, waaronder zij gebogen ging.
Zij las alzoo een uur lang, waarbij
de zachte, door het venster binnen
dringende buitenlucht haar verfrischte,
de zon haar bescheen, en de geur
van rozen en lelieën haar omringde,
terwijl zij daar in de diepe eiken
houten vensterbank zat. Toen sloeg
de klok drie uur, en zij gevoelde,
dat het tijd werd, dit belooverde kas
teel te verlaten, waar geen prins ol
prinses uil een looversprookjen zich
ooit vertoonde.
Zij behoefde zich niet te haasten.
Zij kon op ha. r gemak van daar gaan,
en zoo langzaam als het haar behaagde
naar huis wandelen. Zij moest alleen
zorgen, dal zij net gekleed en op
tijd gezeten was in eene zorgvuldig
in orde gebrachte kamer, om daar
voor Tante Betsy thee te schenken,
wanneer de pony's van Bomsey terug
kwamen. Zij zette Koning Lear wcêr
op zijne plaats, en liep met langzame
schreden de verschillende vertrekken
door, die in elkaar liepen, en waar
van de laatste in de voorzaal uitkwam,
waar zij nog even al mijmerend
bleel staan kijken naar haar lievelings
schilderij het portret van Sir Tri
stram Wendover, 't welk toegeschre
ven werd aan van Dyk een prach
tig portret, en zeker in van Dyk's
trant geschilderd, wie dan ook de
schilder mocht geweest zijn. Het nam
de eereplaats in, in eene rijk gebeeld
houwde lijst boven den grooten
schoorsteenmantel, met eene wapen-
trolee ter vêerszijde.
Ida stond al mijmerend te staren
op dat portret op die donkere
ernstige oogen, onder zulke scherp
geteekende wenkbrauwen, op dat ge
biedende gelaat, ietwat ruw gepen
seeld, maar prachtig van elfëkt
een kop, die onwillekeurig aan Rem
brandt deed denken zoodat elke
lijn als 'l ware iets te zeggen had,
een gelaat, op 't welk mannelijke
waardigheid en scherpzinnigheid den
boventoon hadden boven lichamelijke
schoonheiden niettegenstaande dit
laatste moest erkend worden, was
toch dit gelaat voor Ida's verbeelding
het schoonste, dal zij ooit gezien had.
't Was haar ideaal van een ridder
lijk voorkomen, 't gelaat van een man,
die in menigen moeilijken strijd de
ovei winning had behaald, en die ook
den laalsten en crgslen vijand versla
gen had, namentlijk zijn eigen lagere
natuur, zoodat aan de verheven ziel
de heerschappij was gebleven over de
wereld, hel vleesch en den duivel.
Zoo moest Lancelot er uit gezien
hebben, dacht Ida bij zich zelve, tegen
het einde zijns levens, toen het geweten
bij hem den hartstocht overwonnen
had. 't Was een gelaat, dal de spo
ren loonde van doorgestaan lijden,
en van verzoekingen, die wederslaan
waren een gelaat, dat een levend
verwijt moest geweest zijn voor de
veelkleurige vlinders en tafelschuimers
van 't Hof van Karei den Tweede.
Ida wist niets meer van Sir Tristram's
leven, dan dat hij een dapper soldaat
geweest was en een getrouw dienaar
der Stuarts in tegenspoed en in voor
spoed dat hij nog laat getrouwd
was en vader geworden was van een
eenigen zoon, van wien het tegen
woordige geslacht der Wendovers
afstamde. Ida had te vergeefs getracht
eenige gelijkenis te ontdekken op dit
geschilderd gelaat in den Kolonel of
zijne zuster; maar vermoedelijk waren
de karakteristieke trekken van den
getrouwen ridder in den loop van
twee eeuwen uit het geslacht der
Wendovers verdwenen.
„Neen, er is er geen onder hen,
die dat edele voorkomen heeft,*' mom
pelde Ida, overluid denkende, terwijl
zij zich omwendde, om de voorzaal
te verlaten.
Daar stond zij op eens vlak tegen
over een man, die haar met vriende
lijke oogen aanstaarde, en de ernstige
uitdrukking dier oogen, met die don
kere wenkbrauwen, vertoonde eene
zonderlinge gelijkenis met de oogen
van het portret. Haar hart begon op
eens vreeselijk gejaagd te kloppen, en
scheen een oogenbhk later stil te slaan.
Er kon maar één man in de wereld
zijn met zulk een gelaat, en in dal
huis. Ja, 't was eene gewijzigde kopie
van het portret jeugdiger, met
minder ruwe trekken, blanker en
minder geel van tint, minder forsch
van uitdrukking. Maar ook in deze
kopie was, in weerwil van den vrien
delijken glimlach, een ernst, een uit
drukking van vastberadenheid, die
paalde aan gestrengheid.
Ditmaal was zij niet misleid. Dit
was de ware Brian Wendover, aan
wien zij gedacht had in hare dwaze
droomende eerste romaneske-
liefde harer kinderjaren, in den vori-
gen zomer; en nu omschenen van den
gloed des zomers stond hij daar vóór
haar, en staarde hij haar glimlachend
aan met oogen, die om hare vriend
schap schenen te vragen.
„'t Verheugt me, dat gij ophebt
met het portret mijns voorvaders,"
sprak hij. Ik kon onmogelijk nalaten u
gade te slaan gedurende de laatste vijf
minuten zooals gij daar stond, blijkbaar
in verrukking te staren op het beeld
van den held van ons geslacht, zoo
geheel anders dan gewoonlijk de be
zoekers .van de Abdij doen, die in 't
vooi bijgaan een blik werpen op Sir
Tristram, om door te loopen naar
het eerstvolgende der in den katalo-
gus van den huisbewaarder vermelde
portretten."
Zij stond daar met gloeiende wan
gen en neergeslagen oogen als iemand,
die zich aan 'l een of ander schuldig
gevoelt, en kon in de eerste oogen-
blikken nauwlijks spreken. Daarop
zeide zij, stamelend
,,'t Is een prachtig schilderstuk,"
en na deze schitterende opmerking
te hebben doen hooren, staarde zij
in hopelooze machteloosheid naar de
deur, bij welke zij niet kon komen,
zonder den onbekende voorbij te loo
pen.
„Ik heb, geloof ik, het genoegen
met Miss Palliser te spreken," zeide
hij. „Do oude Mrs. Rowse zeide mij,
dal gij hier waart. Ik ben Brian
Wendover."
Ida beantwoordde dit met eene
kleine neiging, die echter zoo weinig
aan de eischen der kunst voldeed,
dat het stellig eene gestrenge beris
ping van Mademoiselle Enlreduct zou
uitgelokt hebben, indien deze op dit
oogenblik hare gewezen leerling had
kunnen zien.
„Ik hoop, dat gij 'l mij niet ten
kwade duidt," sprak zij aarzelend.
„Bessie en ik hebben hier vaak om
en in de Abdij omgezworven, gedu
rende uw afwezigheid, en van daag
ben ik alleen hierheen gewandeld, en
heb ik gedurende een uur omstreeks
in de bibliotheek zitten lezen."
»'t Verheugt me, dat het oude
huis niet geheel verlaten is."
floe zeer verschilde zijn toon van
spreken van dien van den valschen
BrianUit elk woord klonk teederheid,
gepaard met zekere hooghartigheid.
„En ik hoop, dat mijne terugkomst
u en Bessie niet afschrikken zal, dat
gij allen hier zult komen zoo dikwijls
gij er lust in hebt. Ik ben een soort
van kluizenaar wanneer ik thuis
ben."
»Ge zijt zeer vriendelijk," zeide Ida,
eene schrede naar de deur doende.
„Zijt gij al op De Heuvel geweest?"
„Ik ben eerst zoo pas van Win
chester aangekomen. Ik ben gisteren
avond te Hull van boord gegaan,
en heb verder onafgebroken doorge
reisd. Maar ik verlang zeer mijne
tantes en neven en nichten te zien,
inzonderheid Tante Betsy. Indien gij
't wilt veroorloven, dan wandel ik met
u naar Kingthorpe."
Ida was blijkbaar verslagen op hel
hooren van dit voorstel.
„Ik ik geloof niet, dat Miss
Wendovei reeds thuis zal zijn," zeide
zij. „Zij is op de Grange, dicht bij
Romsey, gelijk gij weet, het luncheon
gaan gebruiken."
„Maar zoo'n luncheon duurt niet
eeuwig. Hoe laat verwacht ge haar
terug
„Niet vóór vijf uur op zijn vroegst."
„En 't is nu bijna half vier. Indien
gij mij veroorlooft u te vergezellen,
dan kan ik daar wat omloopen in
dien bekoorlijken ouden boomgaard,
totdat Tante Betsy thuis komt, om mij
op een kopjen thee te onthalen."
Wat kon Ida op dit zeer eenvou
dige voorstel zeggen? Er bezwaar
legen in te brengen, 't zou de uiter
ste preulschheid zijn. Brian Wendover
kon niet welen, welke menigvuldige
en beschamende redenen er voor haar
bestonden, om elke aanraking met
hem te schuwen. Hij kon niet weten,
dal er in zijn naam iets angstwek
kends voor haar was, dat een gevoel
van schaamte bij haar met elke ge
dachte aan hem gepaard ging. In zijn
oog stond zij natuurlijk met andere
vrouwelijke wezens gelijk, en 't lag
op haar weg hem te doen gelooven,
dat hij in haar oog met andere man
nen gelijk stond.
,,'t Zal me zeer veel genoegen doen,"
antwoordde zij, en toen, als wilde zij
nog eene laatste poging aanwenden,
om hem van zijn voornemen af te
brengen, liet zij er op volgen„maar,
zijt ge niet vermoeid na zulk eene
reis Zondt ge niet verstandiger doen,
met eerst wat uitlerusien, en wat
later op de Hoeve te komen, bij
voorbeeld legen half acht, wanneer
gij Miss Wendover zeker thuis zult
vinden?"
„Ik „wil het liever maar wagen en
met u méégaan. Ik ben alleen het
rijden in den spoot trein, rook en
slof en hitte moede. Eene rustige
wandeling over het weideveld en door
het bosch zal mij opfrisschen en mij
geheel weer op mijn verhaal brengen."
Toen viel er niets meer tegen in
te brengen, en zij verlieten het huis
en liepen naast elkander naar den
breeden rijweg vóór de Abdij, staken
het breede grasperk over, waarover
de cedeiboomen hunne zich wijd uit
breidende schaduw wierpen, en zoo,
het Park door, naar de koornakkers,
waar de lange groene koornhalmen
golfden, en verder naar het vlakke
weideveld,, boven 't welk de leeuwe
rikken zoo vrolijk zongen, alsof de
wereld niets dan vreugde en blijdschap
opleverde.
Er was weinig, waarover zij met
elkaar konden spreken, daar zij elkan
der zoo volslagen vreemd waren, en
Brian Wendover van nature niet zeer
spiaakzaam was; maar het weinige
dat hij zeide klonk aangenaam, omdat
zijne slem zoo bizonder welluidend
was, eene stem, die gewicht en
beteekenis bijzette aan de meest alle-
daagsche opmerkingen.
Ida, die anders niet bizonder
schroomvallig was uitgevallen, was
thans als met stomheid geslagen. Zij
kon aan den man, die daar, zonder
eenig kwaad te vermoeden, aan hare
zijde liep, niet denken, zonder bittere
smart en onuitsprekelijke schaamte.
Ware hij een in alle opzichten alle-
daagsch man geweest een opsnijder,
slecht opgevoed, op een of andere
wijze bespottelijk de toestand zou
een zweempjen minder tragiesch ge
weest zijn. Maar hij zweemde te veel
naar haar ideaal. Dit was het soort
van man, waarvan zij gedroomd had,
en zij had in zijne plaats den eersten
onbeteekenenden kwaslerigen jonk
man, dien het toeval op haar weg
gevoerd had, en die zich onder een
valsehen naam aan haar voorgesteld
had, tot echtgenoot genomen.
Wordt vervolgd
Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES te Haarlem.