HET GOUDEN KALF door M. E. Braddon. 44) Toevallig trof het eer doordat men verzuimd had den gasten hunne plaatsen aan te wijzen, dan wel ten gevolge van opzettelijk overleg dal Brian naast ida kwam te zitten; Dr. Rylance had Mrs. VVendover naai de talel geleid, maar Brian zal ter linkerzijde van zijne tante, en Ida zat aan Brian's linkerzijde. Hij sprak aan houdend met haar gedurende den maaltijd, en gunde alzoo aan zijne tante, die gaarne praatte met een geneeskundige, de gelegenheid, om zooveel hel haar maar lustte, den dokter verslag te doen van al de kleine ongesteldheden en ongemakken, waaraan hare kinderen gedurende het laatste half jaar geleden hadden, tot zelfs van de plaag van wratten, waaraan Reginald in den laatsten tijd onderhevig geweest was, en die zij zoo gaarne zou doen verdwijnen dooi de geiieimzinnige behandeling van een oud man in het dorp, die een beroemd wralienverdt'ijver was, altijd indien Dr. Rylance niet van oordeel was, dal de wratten dan naar binnen zouden slaan. „Onze eigen geneesheer is een aar dig, goed man, maar wel wat heel alle- daagsch, verzekerde Mrs. VVendover; „ik inag niet gaaine met zulke weten schappelijke vragen bij hem aanko men." Brian en Ida spraken gedurende den geheelen maaltijd met elkander, en ofschoon hun gesprek over onver schillige onderwerpen liep, zij spra ken zooals verhelden met elkander spreken wat Ida betrof, zonder dal zij zich er ook maar eenigszins van bewust was, zoodat zij hel niet wist, aan hoe groole zonde zij zich schuldig maakte, 't Zou naar alle waarschijnlijkheid hun laatste samen zijn zijn. Zij veroorlootde 't zich zelve, gelukkig te zijn, in weerwil van 'i geen het iNoodlot over haar be schikt had. Wat kwam het er op aan Over weinige dagen zou zij Kingthorpe voor goed verlaten hebben om hem nooit weder te zien. „Voor altijd" en „nooit," 'l zjjn woorden van groole beteekenis voor het hart van den jeugdigen mensch, dat geen vertrou wen stelt in den lijd en in de mogelijke wisselingen des lots. Na alloop van den maaltijd liep al het jonge volkjen naar builen, den tuin in, in den liefelijken tusschen- tijd tusschen daglicht en duisternis. De zon was prachtig ondergegaan, en de Westelijke horizon prijkte met een gloed van rood en goud, terwijl boven hun hoofden de hemel die teedere blauwachtig groene lint ver toonde, die den zachten glans van den maneschijn aankondigt. De atmos feer was bizonder kalm na den storm van den vorigen avond, zoodal geen koeltjen de heesters ot de hooge ol men bewoog, die den tuin van het aangrenzende park scheidden. Ida had nauwelijks kunnen zeggen, hoe hel zoo kwam, dat Brian en zij samen alleen waren. De jongens en de meisjens waren allen te zamen naar buiten geloopen. Een minuut te voren waren Bessie en Urania nog in haar onmiddelijke nabijheid geweest, bij welke gelegenheid Urania getracht had te bewijzen, dat er eigenllijk geen onderscheid bestond tusschen de oude Oxfordsche orthodoksche kerkelijke-parlij en de hedendaagsche rilualislen, waarover Bessie zich zeer opgewonden en boos gemaakt had, wal dan ook niet meer dan betame lijk was voor de aanstaande vrouw van een Anglikaansch geestelijke. Zij waren alleen alleen aan het uiteinde van het lange, rechte grint pad en de tuin om hen heen was als met eene geheimzinnige schaduw overtogenal de bloemen, die waren gaan slapen, hadden hare kelken tegen het naderen van den nacht gesloten, en de bijna volle maan kwam op boven den kerktoren en de iepen van het kerkhof, en de boomen en de toren staken donker af legen den purperen gloed van den pracli- tigen hemel. Op dezen zelfden avond in 't vorige jaar hadden Ida en de andere Brian loopen wandelen in de zen zeilden tuin, babbelende, lachende, in de vrolijkste en prettigste stemming, mogelijk wel minnekozende; maar hoe geheel anders waren thans de omstandigheden, en hoe geheel an ders was zij nu gestemd! Dezen avond was haar 't hart lot barstens toe vol; hare ziel ging gebogen onder hel bewustzijn, dat dit geheele liefe lijke leven, dat zij zoo heerlijk vond, op eens een einde zou nemen, dal zij al deze teedere lielde, die haar zoo geheel vrijwillig geschonken werd, verbeurd had door haar eigen bedrijf. Reeds had zij, geloofde zij, Miss VVen- dover's genegenheid verbeurd. Wel dra zou de geheele lamilie over haar denken zooals Tante Betsy over haar dacht, en haar beschouwen als een monster van ondankbaarheid; en Ura nia Rylance zou hare scherpe kin in de hoogte steken en haar slank keurs- jen glad strijken en zeggen: „heb ik het u niet gezegd?" „In de onmiddelijke nabijheid van de plaats, waar zij met Brian stond, verrees een oude, zeer oude zonne wijzer, die, naar men vermoedde, bij na even oud was als de begraafplaat sen der langhoofdige menschen uit het steen-tijdperk; en tegen deze granieten zuil ging Brian staan leunen, als ware hij voorbereid op een lang durig onderhoud. De stemmen der anderen stierven weg in de verte, en blijkbaar liepen zij haastig naar huis terug, dal een weinig minder dan een vierde gedeelte van een mijl van daar gelegen was. Brian en Ida hadden beiden gedu rende eenige oogenblikken het stil zwijgen bewaard oogenblikken die Ida toeschenen minuten te zijn, daar dit stilzwijgen haai meer in ver legenheid bracht, dan een gesprek tusschen hen beiden had kunnen doen. Zij had niets te zeggen zij zou gaarne de anderen zijn gevolgd maar zij voelde zich bijna niet in slaat zich te i ewegen. „Me dunkt, we ine dunkt, ik moest nu naar huis gaan," stamelde zij, terwijl zij een wanhopigen blik wierp op de verlichte vensters daar in de verte. „Er zal gedanst worden. Ze zullen verlangen, dat we komen." „Ze kunnen het zonder ons wel redden, Ida," sprak hij, zijn hand op haar arm leggende; „maar 'tisinij onmogelijk langer te verzwijgen wal mij op het hart ligt. Waarom zijt ge mij zoo ontweken? Waarom hebt gij t' mij zoo moeilijk gemaakt, met u over iels anders dan alledaagsche beu zelingen te spreken terwijl ge toch moest welen het al geruiraen tijd moest geweien hebben, dat De hartstocht, die daar sprak uit zijn half fluisterende stem die stem met haar diepen doordringenden klank die meer indruk op haar maakte dan ooit eenige andere stem gedaan had, en daarbij de uitdrukking van zijn gelaatzooals hij daar in den maneschijn naar haar opzag, zeiden haar meer dan zijne woorden. Zij hief haar handen smeekend op, om hem te weêrhouden den aangevangen volzin ten einde te brengen. „Oin Gods wil, spreek niet verder," riep zij uil, „indien indien gij zeggen wilt, dat ge liefde, al ware het nog zoo weinig, voor me gevoelt. Geen woord meer! 't Zou eene zonde zijn. Ik ben een verachtelijk, godde loos schepsel, de rampzaligste, meest schuldige onder de vrouwen, al ware 't alleen maar om mijn aanwezigheid te dezer plaatse, al ware het alleen maar, doordat ik zooveel gehoord heb, wat ik niet had moeten willen hooren." „Wat bedoelt gij toch? Wat anders had ik moeten zeggen? Wat kan ik anders zeggen, dan dat ik u innig liefheb, met geheel mijn hart en geheel mijne ziel? Dat ik niemand anders dan u tot vrouw wil hebben? Het kan u niet bevreemden, Ida; stel u niet aan, alsof het u bevreemdt. Ik heb mijne liefde niet onder stoelen en banken geschoven, ik heb het u lang genoeg duidelijk laten merken dat ik uw slaaf was. Mijn innig ge liefd meisjen, wat maakt u afkeerig van mij? Wat kan ook maar gedurende een oogenblik ons van elkander scheiden, wanneer ik u waarlijk zoo innig liefheb, en daarbij weet ja, liefste mijne, ik weel het dat ook gij mij bemint? Dat is eene kwestie, ten aanzien van welke geen man zich ooit bedriegt, tenzij hij een dwaas of een ploert is. Ben ik een dwaas, Ida?" „Neen, o neenHeb deernis met mij spreek geen woord meer! Ge hadt in 't geheel niet moeten spreken. Ik ga morgen Kingthorpe verlaten, waarschijnlijk voor altijd. Javoor altijd! Hoe kon ik weten, hoe kon ik denken, dat gij liefde voor mij zoudt gaan gevoelen? Laat mij gaan!" riep zij, zich van hem losrukkende, toen hij haar hand in de zijne klemde en haar naar zich toe trachtte te trekken, ,,'tls hopeloos, waanzinnig, slecht, tot mij van liefde te spreken; mettertijd zult ge te welen komen waarom, doch nu niet. Wees mij ge nadig, vergeet, dat ge me ooit ge kend hebt." „Ida, Ida," riepen thans schelle slem- men in de verte. Witte gestalten kwamen liet breede grintpad afvlie gen, en in den maneschijn deden ze aan geestverschijningen denken. 't Was eene gezegende uilredding. Ida rukte zich van Brian los en liep Blanche en Bessie te gemoet. „O Ida, Ida, hoe grappig, welk eene verrassing!" schreeuwde Blanche, toen de zwevende witte gestalten naderbij gekomen waren, haar gang vertraagden en eindelijk stil bleven staan. „En dat hij zoo weder op mijn verjaardag hier komt," riep Bessie uit, „en dat zoo laat op den dag precies alsof hij uit de maan is ko men vallen!" „Wie wie is er gekomen riep Ida, de anderen beurtelings aansta rende met een ontsteld, doodsbleek gelaat. 't Was haar te moede, alsof de door de maan beschenen tuin met een dikke witte wolk overtogen werd vuurvlammen dreven voor haar oogen, en daarop was het of de geheele we reld als een vurig rad in 't ronde draaide. „Brian de andere Brian Brian Walford I, Vindt ge 't niet lief van hem, dal hij van avond nog gekomen is sprak Bessie. Ida liep met waggelende schreden verder, en zou gevallen zijn, zoo niet een krachtige arm haar opgevangen had, toen zij ineenzakte, de arm, die haar gedurende de geheele levens- reize zou gesteund hebben, zoo maar het Noodlot het gewild had. Zij had niet geheel haar bewustzijn verloren, doch alles was nevelig en dof. Zij voelde zich staande gehouden door die krachtige armen, terwijl Bessie haar aan de andere zijde steunde en lielkoosde, en zoo naderde zij, half loopende en half gedragen, het huis, terwijl het gedruisch van muziek haal flauw in de ooren klonk. Zij was bijna weder tot zich zelve gekomen, toen zij bij de veranda en den drem pel van den vrolijk verlichten salon gekomen waren; maar een wonder lijk gevoel had zich van haar meester gemaakt, als ware zij eeuwen lang weggeweest, als ware hare ziel opge stegen geweest naar een vreemde, nevelachtige wereld, en als had zij daar een tijdlang vertoefd, en als daal de zij nu weder langzaam neder in deze wereld der werkelijkheid. De salon was ruirn gemaakt voor het dansen. Urania zat voor de piano en speelde met veel gemaaktheid een stuk van de nieuwste school. Zij had Beethoven en al de groole komponis- ten er aan gegeven, en zich toege legd op stukken van die zich op afifekt toeleggende school, die op het gebied der muziek is, wat zonnebloemen en blauw porselein zijn op het gebied der kunst. Brian Walford stond midden in het groote ruim gemaakte vertrek te spre ken met zijn oom, den Kolonel. Mrs. Wendover en hare schoonzuster zaten op eene gemakkelijke ouderwetsche sofa, in gesprek met Dr. Rylance. „O, komt ge eindelijk," sprak Brian Wallord, toen Ida met langzame schre den door de openslaande glazen deur binnenkwam, bleek als een doode, en zich nauwlijks verroerende. Hij liep haar te gemoet en vatte haar handzich toen tot den Kolo nel wendende, zeide hij kalm en op ernstigen toon „Oom Wendover, 't is thans juist een jaar geleden, dal deze jonge da me en ik elkander voor de eerste maal ontmoetten. Van 't eerste oo genblik al, dat ik haar zag gevoelde ik liefde voor haar, en ik meende reden te hebben om te hopen, dat zij mijne lielde beantwoordde. We zijn getrouwd in eene kleine kerk in de nabijheid van Mauleverer Manor, op den 26sten Oktober van het vorige jaar. Na ons huwelijk heeft mijne vrouw ontdekkende, dat ik niet zoo rijk was als zij vermoed had zich verontrustende, denk ik, over de kansen onzer toekomst gewei gerd met me te levenzij heeft ine gezegd, dat ons huwelijk zou zijn als ware het nooit gesloten, en zij heeft me, nog geen drie uren nadat we getrouwd waren, verlaten, naar zij zich voornam, voor altijd." Ida stond daar midden onder al de aanwezigen alleen. Zij had haar hand losgemaakt uit die haars echtgenools, en zij stond daar vóór hem, bleek als een lijk, maar rnel opgerichte hooide, voorbereid op het ergste. Brian van de Abdij, die Brian, die zijn leven had willen geven, om haar deze duldelooze vernedering te be sparen, stond op den drempel dei- glazen deur haar gade te slaan. W.as het mogelijk, dal zij even valsch als schoon was zij, in wie hij zoo groot vertrouwen gesteld, die hij zoo hoog geacht had Urania had opgehouden met spelen, en overzag met iiiumleerenden blik het schouwspel. Zij wierp op Mr. Wendover van de Abdij een blik, welks beteekenis was: „Kunt ge nu misschien gelooven wal ik u aangaande dit meisjen heb medegedeeld?" Tante Betsy was de eerste die het woord nam. „Ida," sprak zij, opstaande, „be helst deze verklaring eenige waar heid „Die vraag zou doen vermoeden, dat gij de waarheidliefde van uw neei in twijfel trekt," merkte Brian Wal ford op. „Ik denk niet om mijn neefik denk om dit meisjen, dat ik heb ver trouwd en liefgehad." „Ik was uwe lielde en uw vertrou wen onwaardig," antwoordde Ida, en zij zag Miss Wendover aan met oogen, waarin de wanhoop te lezen stond, „'t Is volkomen waar, ik ben zijne vrouw maar hij heelt het recht niet mij op teeischen. We waren met elkander overeengekomen, dat we zouden scheiden voor al tijd dat ons huwelijk zou zijn, als ware het nooit gesloten. We zou den het geheim houden niemand zou er ooit iels van te weten komen." Wordt vervolgd). Gedrukt bij DE ERVEN LOOSJES te Haarlem. ■r

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1888 | | pagina 6