HET GOUDEN KALF
door M. E. Braddon.
47)
„Zijne liefde en barmhartigheid is
eindeloos, en Hij zal niet zegenen
degenen, die niet vergeven kunnen,"
antwoordde Miss Wendover. „Ga nu
heen in vrede, lieve meid, ga heen en
leef gelukkig met uw jeugdigen echt
genoot. Wellicht blijkt het, dat ge 't
bij slot van rekening niet zoo slecht
getroffen hebt."
Rene minuut daarna rolde het jacht-
wagentjen door de laan. Brian reed,
en de stalknecht zat achter hem bij
Ida's bagage, welke een netten zwar
ten koffer meer telde, dan een jaar
te voren het geval geweest was.
Bessie en de jonge kinderen ston
den op het grasperk builen het hek
van De Heuvel, met tuinhoeden op
en zonder handschoenen, en wuifden
hun een hartelijk vaarwel toe. Brian
gaf hun geen gelegenheid om nog
weer afscheid te nemen, en reed in
vluggen draf naar de duinen toe.
„Herinnert ge je, hoe ik je vandaag
een jaar geleden in ditzelfde rijtuig
naar het station gebracht heb, toen
ge met den ochtendtrein vertrekken
moest?" vroeg hij'aan zijne bleeke
gezellin, als wilde hij een gesprek met
haar aanknoopen.
„O ja, dat herinner ik me zeer
goed."
„Vreemd, niet waar? precies
een jaar geleden."
„Zeer vreemd."
En daartoe ongeveer bepaalde zich
hun geheele gesprek, totdat zij aan
het station te Winchester waren aan
gekomen.
„Zijn de Londensche nieuwsbladen
er al?"j vroeg Brian.
„Neen, sir. Gij zult ze te Basingstoke
kunnen krijgen."
Hij bracht zijne vrouw in een rijtuig
van de eeiste klasse eene buiten
sporigheid, die haar bevreemdde, daar
zij wel wist, dat zijne middelen hem
eigentlijk zulk een weelde niet ver
oorloofden.
„Ik hoop toch, dat ge niet om
mijnentwil in de eerste klasse reist P"
sprak zij. „Ik ben aan zulk eene
weelde niet gewoon."
„O, we kunnen er dat vandaag wel
van, nemen.' [Ik ben thans niet zóó
arm als ik was, toen ik je die twee
sovereigns aanbood. Indien ge gaarne
een nieuwe zijden japon of een nieuwen
hoed voor je wilt koopen, of iets van
dien aard, dan kan ik je thans daartoe
wel in de gelegenheid stellen."
„Dank je; ik heb al wat ik noodig
heb," antwoordde zij huiverend.
De herinnering aan dien dag in 't
vorige jaar was, al te bitter.
„Wat zijt ge toch een wonderlijke
vrouw," zeide Brian, zekere luchtige
onbezorgdheid voorwendende. „Ik
meende, dat het tot de gewone eigen
aardigheden eener vrouw behoorde,
altijd belust te zijn op een nieuwen
hoed."
Hij had aan 't station Punch en
andere humoristische bladen gekocht,
en ze voor zijne vrouw uitgespreid
bij wijze van een geestelijk onthaal.
De winderige rit over de duinen had
gemaakt, dat zij er thans weer wat
beter uitzag. Haar oogleden waren
niet meer zoo rood en gezwollen,
maar zij zag toch nog zeer bleek,
en hare nu en dan trillende lippen
deden zien, dat zij in zenuwachtigen
toestand verkeerde. Zij zat bij het
open raampjen en liet haar oog wei
den over de langzamerhand uit haar
oog verdwijnende heuvels. Nog een
oogenblik, en de sierlijke torentrans
van de St. Calherine-Kerk was uit
het gezicht de lage weilanden
de kronkelende rivier de onvol
tooide toren van de kathedraal
't was alles verdwenen als een droom.
„'t Is een akelig gat van een plaats,"
merkte Brian op minachtenden toon
op, „een goed oud nest voor kraaien,
en dominees, en oude vrijsters, maar
voor elk ander mensch niet veel meer
dan een mesthoop."
„Ik vind het de bekoorlijkste oude
stad, die men zich denken kan."
„Oud genoeg, en 't is er ook duur
genoeg, dat gebiedt de eerlijkheid mij
te zeggen," antwoordde Brian. „De
kleermaker van mijn oom heeft me
dertig shillings in rekening gebracht
voor een vest; maar mij is geen plaats
bekend, die zoo doodsch is. Eigentlijk
zijn alle provinciesteden doodsch, en
indedaad zijn er maar twee plaatsen
in de wereld, waar jonge menschen
geschiktelijk kunnen wonen, en dat
zijn Londen en Parijs."
„Ge zijt zeker van plan in Londen
te gaan wonen, nietwaar?" sprak Ida
op lusteloozen toon. Blijkbaar stelde
zij voor zich geen belang in de zaak.
Moest zij leven met een man, dien zij
verachtte, dan was de plaats, waar
zij moest wonen haar onverschillig.
„Ik ben van plan het tusschen die
twee plaatsen te verdeelen," antwoord
de Brian. „Zijt ge ooit te Parijs ge
weest?"
„Nooit!"
„Ik benijd je. Ge hebt nog iels in
't vooruitzicht, dat de moeite waard
is eene nieuwe gewaarwording
een nieuw leven. We zullen er in
November heengaan."
Hij zag haar aan, in de verwach
ting, dat zich een glimlach, een uit
drukking van blijdschap op haar ge
laat vertoonen zou; maar niets van
dien aard vertoonde zich. Zijne vrouw
tuurde nog steeds op het landschap
nog steeds hield zij haar oogen ge
richt op de in de verte verdwijnende
heuvels niet meer de welbekende
heuvels rondom de oude stad met
hare prachtige kathedraal, maar an
dere soortgelijke. Spoedig zou de laat
ste dezer krijtachtige hoogten uit het
gezicht raken, en dan zouden zich
de heidevelden in den omtrek van
Woking vertoonen, en daarna de
vruchtbare vlakten van het Theems-
dal.
De trein hield gedurende vijf mi
nuten te Basingstoke stil, en Brian
bood zijne vrouw thee, limonade, of
wat anders er in de stations-restau
ratie te verkrijgen was, aan, doch zij
bedankte.
„Wij beiden hebben nog geen brood
samen gebroken, na ons trouwen,"
hernam hij, nog steeds zijn best doende
om een tuchtigen toon aan te slaan,
„laat ons samen wat eten, al ware
het ook maar een Bathsche krentebol."
„Ik heb geen honger; dank u,"
antwoordde zij op lusteloozen toon.
„Nieuwsbladen! Nieuwsbladen 1"
schreeuwde de kleine krantenjongen.
„Ochtendblad Times, Standard,
Telegraph, Daily News, Morning
Post!"
Brian haalde op eens het raampjen
omhoog, als had hij een schorpioen
gezien.
Een heer van gevorderden leeftijd
kwam naar den waggon loeloopen,
opende het portier, en trad den koepee
binnen, met een bundel kranten onder
zijn arm. Hij zette zich in zijn hoekjen
neêr en wierp een welwillenden blik
om zich heen, als wilde hij een vrien
delijk gesprek uitlokken. Brian ging
tegenover zijne vrouw zitten, en zette
een knorrig gezicht. Ida bekommerde
zich niet om zulke onbeteekenende
kleinigheden op den levensweg, als
onbekende heeren van gevorderden
leeftijd. Hare ziel was vervuld van
allerlei verwarde gedachten betreffende
de vrienden, die zij te Kingthorpe
achtergelaten had en het meest
dacht zij aan dien eenen vriend, wiens
welluidende stem haar nog in de ooren
klonk die eenige slem, die bij
machte geweest was de innigste aan
doeningen haars harten in beweging
te brengen.
„En wat er ook moge gebeuren,
ik ben toch gelukkig geweest." Dat
is de eerste gedachte eener vrouw,
in elk wanhopig geval van dezen aard.
De dichter heeft in dien onslerfelijken
regel een toon aangeslagen, die al
gemeen als waarheid wordt erkend.
Er ligt een eindelooze troost in het
bewustzijn, dat het hart antwoord
ontvangen heeft van een ander hart
dat de innige liefde, die door een
besluit van het Noodlot geen gelukkig
gevolg heeft mogen hebben, niet ver
spild is geworden aan een stom, geen
antwoord gevend afgodsbeeld. Is die
liefde waanzin, dwaasheid geweest,
't is geene dwaasheid geweest, die
maar van ééne zijde kwam. Ook hij
heelt bemind, ook hij moet lijden.
Noodzaak Héloise welke verbindende
belofte ook af te leggen, omring haar
met welke muren ge ook wilt, zelfs
te midden van haar wanhoop troost
haar deze eene gulden gedachtehaar
Abelard heeft haar bemind hij zal
haar beminnen lol in den dood
daar zulk eene liefde eeuwig moet
zijn als de gesternten des hemels.
Hij had haar bemindDie gedachte
maakte haar trolsch en bracht haar
in verrukking. Zij hield zich zelve
voor, dat zulk eene trotschheid en
verrukking zondig was, en dat zij
tegen deze zonde moest strijden en
moest trachten haar te overwinnen.
Zij moest voortaan voor altijd elke
gedachte aan Brian van de Abdij uit
hare ziel verbannenzij moest leeren
gelooven, dat hij en zij elkander nooit
ontmoet hadden; zich zóó op zelf
verloochening toeleggen, dat zij na
verloop van eenige maanden de aan
kondiging van zijn huwlijk indien
zoo iets mocht gebeuren zou kun
nen lezen, zonder dat er ook maar
één enkele zondige gedachte bij haar
opkwam.
En toen verwijlde zij met hare ge
dachten bij het verleden, en trachtte
zij zich haar leven voor den geest te
brengen, zooals het geweest was,
voordat zij hem gekend had. Hoe
stelde zij zich dat leven thans voor?
Als een ledigen vorm zonder inhoud.
Zij gevoelde zich als iemand, die eene
wonde ontvangen had, waardoor de
hersens beleedigd waren, of die ge
leden had aan een ernstige ziekte,
welke elke herinnering aan het leven,
dat zij vroeger geleid had, had uitge-
wischt. Zij zat daar met haar bleek
gelaat naar het open raampjen gewend
en tuurde met een mijmerenden, zwe-
venden blik op het landschap, terwijl
haar echtgenoot haar nu en dan van
terzijde en blijkbaar met bezorgdheid
gadesloeg.
De bejaarde heer in het hoekjen
wierp van tijd rot tijd door zijn bril een
blik op haar. Zij was jong, schoon, en
voelde zich blijkbaar ongelukkig. Zij
maakte zijne belangstelling gaande, en
hij sloeg haar met een soort van va
derlijke welwillendheid gade. Hij
achtte het waarschijnlijk, dat de jonge
man haar broeder was, niettegen
staande zij volstrekt niet op elkander
geleken, en dat zij, op gezag van
hare familie, afscheid had moeten
nemen van een ander jonkman,
die minder, maar toch meer dan
een broeder voor haar was. Hij
maakte zich op grond van deze on
derstellingen eene voorstelling van
haar toestand, en bood haar toen, bij
wijze van vertroosting, zijn Times
aan, die hij op dit oogenblik juist had
doorgelezen.
Brian wendde zich terstond om en
strekte zijn hand uit, als wilde hij
verhinderen, dat zij de krant in han
den kreeg; maar t was te laat. Ida
had haar reeds aangenomen en tuurde
gedachteloos op de hoofdartiekels.
Zij las lusteloos, vluchtig voort ge
durende eenige oogenblikkenwerk
tuigelijk liep zij over de woorden heen,
en las, hoe Sir Deze of Die, een der
hoofdaanvoerders van de oppozitie,
eene toespraak gehouden had in eene
samenkomst van landbouwers, en be
toogd had, dat sedert den tijd van de
Magna Charta de nationale vrijheid
nog geen enkele maal zoo zeer in
gevaar verkeerd had als tegenwoordig;
dat nog nooit een ministerie zulk een
lichtzinnig spel gedreven had met de
rechten van een groot volk, of op
zoo achtelooze wijze een vroeger bloei
end land had laten achteruit gaan;
nooit, bij menschenheugenis, of
hij wilde verder gaan en zeggen, in
den historieschen tijd, waren de be
langen van onzen landbouw op zoo
lichtzinnige wijze verwaarloosd, ons
overwicht op handelsgebied op zoo
achtelooze wijze anderen volken in
handen gespeeld, ons leger zoo weinig
voorbereid om in den oorlog hande
lend op te treden, en onze invloed
op de aangelegenheden van Europa
op zoo schandelijke wijze lot niets
teruggebracht. Bleef dit Ministerie
nog een jaar langer aan 't bewind,
zoo redeneerde de geachte spreker,
dan zou het vaderland geheel ten val
gebracht worden, of dit durfde
hij wel zeggen zes maanden tijds
zouden daartoe voldoende zijn, of
zelfs drie maandenmaar hij stelde
het maar op een jaar. Een gunstige
loop der omstandigheden, welke zelfs
tijdelijk opwoog legen hel slechte
bestuur van domme en verwaande
ministers, zouden misschien de wor
steling wat langer doen duren;
maar de dag des oordeels was on
vermijdelijk, tenzij en zoo voort
en zoo voort; en de geleerde schrij
ver van het hoofdartiekel had er een
doorloopenden kommenlaar bij ge
schreven.
Ida las, zonder te weten wat zij
las, totdat haar oogen naar een ander
gedeelte van het nieuwsblad afdw al-
den, en haar aandacht getrokken
werd door eene korte mededeeling,
met het opschriftNoodlottige Storm
in de Hebriden.
Was niet, volgens hare laatste be
richten, Sir Vernon's jacht de Zee
meeuw zeilende geweest op de hoogte
der Hebriden?
„Onder andere rampen, veroorzaakt
door den vreeselijken storm van Dins
dagnacht en Woensdagmorgen, moe
ten we tot ons leedwezen het vergaan
tellen van het schoenerjacht Zeemeeuw,
dat door een rukwind omgeslagen is
op de hoogte van het eiland Skye,
bij welke ramp de eigenaar, Sir Ver
non Paliiser, zijn broeder, Mr. P.
Palliser, Kapitein Greenaway, en zeven
raatrozen het leven verloren hebben.
Drie mannen en de kapleinsjongen
zijn gered door eene visschers-boot
welker bemanning getuige was van
het droevig ongeval, maar die te ver
af was, om veel bijstand te kunnen
verleenen." En daarop volgde eene
beschrijving van het ongeval, dat ver
oorzaakt was geworden door den
hevigen storm, meer dan door slechte
zeemanschap of onvoorzichtigheid van
den kapitein, die, met Sir Vernon
en zijn broeder, beiden ervaren zee
lieden, het vaartuig, weinige minuten
voordat hel omsloeg, goed in de macht
gehad hadden.
Ida liet met een kreet van afgrijzen
de krant uil haar hand vallen.
„Vernon, die arme Vernon, en Pe
ter ook die goede, trouwhartige
jonge mannen dood beide
dood!"
Zij barstte in tranen uit, bij de
herinnering aan die twee openhartige,
vriendelijke gezichten, zooals die naar
haar hadden opgezien uit de marme
ren portiek, beschenen door de mid
dagzon; aan die hartelijke ontvangst,
aan dat gevoel van bloedverwantschap,
dat zich zoo duidelijk in hunne woor
den en in de uitdrukking van hun
gelaat had geopenbaard. En zij waren
dood zij, die eene maand geleden
vol leven en vrolijkheid waren. De
wreede, onverbiddelijke zee had hun
ne jeugd en kracht en al wat hun
bestaan beloofde en deed hopen, ver
slonden.
Wordt vervolgd).
Gedrukt bij DE ERVEN LOOSJES te Haarlem.