HET GOUDEN KALF door M. E. Braddon 50) „Nu, beste jongen, het is en blijft eene dwaze zaak," sprak hij; „maar wal eenmaal gedaan is, kan niet on gedaan gemaakt worden. Het grieft me, dat mijne dochter mij niet, al vorens een huwlijk aan te gaan, om mijne toestemming verzocht heelt; maar ik geloof, dat ik het haar maar moet vergevenen haar echtgenoot op den koop toe. Gij hebt beiden gehandeld als een paar kinderen eerst verliefd worden en trouwen daarna twist krijgen, en dan weêr goede vrienden worden, sans rime ni raisonmaar hel beste wal ge doen kunt is, dat ge je vrouw hier brengt je vrouw 1 Mijne kleine Ida eene getrouwde vrouw! Goede Hemel, wat wordt ik oud I ja, ge zult nog beter doen, dunkt me, als ge haar aanstaande week naar Wimperfield brengtdan kunnen we beter kennis met u maken, en dan zal ik zien, wat ik voor je beiden doen kan." Dit beteekende zonder twijfel, dal Sir Reginald aan zijne dochter een schoon jaargeld zou toeschikken. Brian Walford gevoelde, voor het eerst van zijn leven, dat hij er in liep. Hij had een afkeer van het leven ten platten lande, en Wimperfield zou maar wei nig beter zijn dan Kingthoipe; maar het sprak vanzelf, dat hij zich moest schikken naar het welbehagen zijns luclithartigen schoonvaders. „Al verlangde hij, dat ik op de maan ging wonen, ik zou er heen dienen te gaan," sprak hij bij zich zeiven. En toen liep Lady Palliser een aangrenzend vertrek binnen, en bracht zij den kleinen Vernon voor den dag, om hem, bij wijze van een groote gunst en een bizonder voor recht, onder de oogen van Ida's echt genoot te brengen; en Brian, die een afkeer had van kinderen, moest zich aanstellen, alsof hij zeer dankbaar was voor deze groote gunst, en zich aan de vervelénde taak wijden, om goede vrienden te worden met den kleinen man. Dit was niet gemakkelijk, want het jongsken, ofschoon over 't alge meen openhartig en helder genoeg, scheen geen goed oog te hebben op zijn nieuwen bloedverwant; en eerst toen Brian over Ida sprak, begon zijn jeugdige zwager wat vriendelijker te worden. „Waar is zij? Waarom is zij niet met je meê gekomen P Breng me terstond bij haar," zeide de knaap, wiens taal meer die van een kind uil lageren stand dan die van een aan staanden baronet was. Brian slapte toe, nam met het kind plaats in een Hansom cab en reed met hem naar het hotel, waar zijne jeugdige echtgenoole zich bevond, die daar droevig gestemd in hare zit kamer op de tweede verdieping zat, als een wild woud vogeltjen achter de tralies eener kooi. De jonge man dacht, dat het jongsken wellicht een voorbode van den vrede zou zijn en het scheen, dat hij de zaak goed ingezien had, want Ida werd blijkbaar verleederd, zoodra zij hem zag, en scheen zich zeer gelukkig te voelen, toen zij met hun drieën aan een keurig klein luncheon aanzaten, waarbij zij gedurig haar jeugdig broêrljen ver zorgde en liefkoosde. „Dit is patrijs, niet waar?" vroeg Vernie. „Ik houd veel van patrijs. Ons middagmaal is tegenwoordig al- lijd heel lekkergeleien en room, en wijn, die de flesch uitspuit; en we krijgen allemaal hetzelfde eten en drinken als papa. Dal was zoo niet in Frankrijk weet ge," liet het jongs ken tol opheldering er op volgen, en blijkbaar begreep hij niet, waarom hij zulke dingen moest verzwijgen in tegenwoordigheid van den kellner. „Mama en ik kregen daar gewoonlijk maar kleine beetjens het kwam er voor ons zoo niet op aan, weel ge wij konden met een zuinig maal toe. Mama was er wel aan gewoon, en voor mij was hel goed, weet ge, omdat ik nog al gauw last van de gal heb en 'tis nog beter, geen lekker eten te krijgen, dan leelijke poedertjens te moeten slikken, vindt ge ook niet?" „Zeer zeker," antwoordde Brian, die niet te oud was, om zich den walgelijken smaak te herinneren der medicijnen, die ook hij had moeten slikken, toen hij een kind was van dezelfden leeftijd als Vernie nu. „En thans hebben we eiken dag dessert," vervolgde Vernie; „een heel lekker dessert amandelen en rozij nen, en peren en noten, en allerlei andere dingen, precies zoo als op Kerstdag. Ik had altijd gedacht, dat men zoo iets nooit kreeg, behalve op Kerstdag. En we hebben knechts om ons te bedienen, knechts, die er zoo deftig uilzien als dominees precies zooals hij," liet het kind er op volgen, terwijl hel wees op den kellner. „O Vernie, hel is zoo lomp, zoo op iemand te wijzen," mompelde Ida. „Niet als ik het doe, ik kan niet lomp zijn," antwoordde hel jongsken, met overtuiging. „Ik ben de zoon van een baronet, en ik zelf zal in vervolg van lijd een baronet zijn. Mama zelve heeft het me gezegd. Ik mag doen wal ik verkies." „Neen, lieveling, ge moetje fatsoen lijk gedragen en er fatsoenlijke ma nieren op nahouden. Al waart ge de zoon eens konings, diezelfde verplich ting zou op je rusten." „Ik zou er voor bedanken. Wat zou hel opbrengen, of men al rijk was, zoo men niet mocht doen wat men verkoos?" vroeg Vernie, die reeds over hel een en ander zijne denkbeelden begon te krijgen, en die even scherpzinnig voor zijn leeftijd was als het kuiken, dat vliegen begint te vangen, zoodra het den kop builen de schaal van het ei heeft gestoken. - „Waar zou het goed voor zijn, iels te beteekenen te hebben, zoo men zich in die omstandigheden mocht gedragen als iemand, die niets te beteekenen heeft?" zeide Brian. „Het middeneeuwsche begrip van de rech ten des adels is zeer krachtig ont wikkeld bij den kleinen Vernon, en dat is zeker overgeërfd van een ol anderen lang verdwenen voorvader, die leefde in de dagen, toen er ver schillende wetten bestonden voor den edelman en den dorper. Maar, wat kunnen we doen om dezen jeugdigen heer eenig genoegen aan te doen? Ik heb verlof gekregen hem tot half acht bij me te houden, en dan gaan we met ons drieën bij Sir Reginald en Lady Palliser dineeren in het Gros- venor Hotel." Vernie, die zijn tweede glas moes- seerenden Moezelvvijn half geledigd had, barstte in lachen uit. „Lady PalliserI" riep hij uit; „het klinkt zoo grappig, mama Lady te hooi en noemen, want zij is geen lady, weet ge. Zij placht den geheelen dag met opgestroopte mouwen door het huis te loopen, en zij was ook ge woon, zelve het eten te kokenen Jane, onze Engelsche meid, zei nooit „Lady" tegen haar. Jane en mama hadden wel eens ruzie," liet het kind er ter verklaring dood bedaard op volgen. „Jane kon er volstrekt niet over oordeelen, of iemand een lady is of niet," merkte Ida op, en blijkbaar speet het haar te onldekken, dat de kleine man er zulke platte voorstel lingen op nahield. „Er zijn ladies geweest van het echtste en edelste soort, die haar leven lang hard ge werkt hebben." „Maar toch niet met opgestroopte mouwen," voerde het jongsken daar tegen aan; »geen voorname dame zou dal ooit doen. Dat heb ik papa eens tegen mama hooren zeggen, en hij zal het toch wel welen. Hij zeide tegen haar, dat zij keukenmeid, straat veegsteren schoenenpoetsier was. Was dal niet grappig Gij werktet ook hard, is het niet zoo, Ida?" vroeg Vernon. nPapa zeide, dal ge je vrij wat af- sloofdel bij Miss Pew. 't Was wel hard, beweerde hij, dal een zoo mooi meis- jen als gij zulk meidenwerk moest doen, en 't was niet zijn wil, dat het alzoo was, maar 't was zijn armoe de, die hem noodzaakte er in te be rusten." „Vernie haalt waarlijk Shakspere aan," riep Brian uit, eene poging wagend, om de zaak luchtig op te vatten, ofschoon het hem hinderde, dat de kellner, die opzettelijk talmde met het wegvegen van kruimels, de onbetamelijke uitvallen van den knaap had aangehoord. Eigenllijk kwam hel er weinig opaan, wal de kellner, allerwaarschijnlijkst een van Whille- chapel of de Dials alkomstig persoon wist of niet wist betreffende de familie aangelegenheden van Mr. en Mrs. Wal ford; maar van nature wil men liefst, dat dergelijke bizonderheden verborgen blijven voor de dienstboden. Zij moeten in 't geloof blijven, dat de heeren en dames, die zich door hen laten be dienen, nooit aan iets gebrek, of met eenige moeielijkheid te kampen heb ben gehad. Wellicht heeft deze schijn- groolheid eene gevaarlijke schaduw zijde, daar zij de kellners en zulk soort van lieden licht hebzuchtig en veeleischend doel zijn, en heel licht die voorname lui, die, naar zij mee- nen, zich van de wieg af in weelde hebben gewenteld, van kaalheid be schuldigen. „Wat dunkt u er van, als we eens naar den Tower gingen?" vroeg Brian. „Is Vernie wel ooit in den Tower geweest?" Noch Vernon, noch Ida had die sleenen bladzijde uit de geschiedenis van den feodalen lijd gezien, en Vernon moest eerst aan 't versland gebracht worden, wat voor een soort van ge bouw het was, daar de eenige voor stelling, welke hij aangaande een toren had, die van den toren van Babel was, dien hij dikwijls had trachten weêr te geven met zijn houten blok- jens, met niet gelukkiger gevolg, dan de oorspronkelijke onderneming gehad had. Er werd nu weêr een cab be steld, en zij reden met hun drieën naar den Tower. Vernon, lusschen hen beiden ingezeten, babbelde druk en was verbazend nieuwsgierig bij elk voorwerp, dat zij voorbij reden. Belangstellende in alles wat met de grimmige oude citadel in verband stond, en zich vermakende met het gebabbel van den kleinen Vernon, die aan de hand zijner zuster liep, vergal Ida op dien middag haar rampspoed. De geheele geschiedenis van haar huw lijk was een rampspoed voot haar; het huwlijk zelf was een misstap; maar ook hel droevigste leven heeft zijn uren van verpoozing, en zij was eene te krachtige persoonlijkheid, om niet die uren van verpoozing zich ten nutte te maken. Bovenal was zij te edelmoedig, om Ie wenschen, dat haar echtgenoot op pijnlijke wijze zou ge voelen, welk eene verandering er in hun onderlinge verhouding had plaats gegrepen, dat hij nu in zekeren zin afhankelijk was geworden van haar vader. Haar eigen hooghartige natuur, die vreeselijk geleden zou hebben onder de vernedering, verbonden aan eene pozitie als die welke Brian Wal ford thans innam, deed haar mede lijden gevoelen met de schande en vernedering, onder welke hij gebogen of niet gebogen ging, en om deze reden was zij vriendelijker jegens hem, dan zij misschien anders zou geweest zijn. Het middagmaal in Grosvenor Hotel liep af, met zooveel vertoon van wel willendheid en harlelijkheid, als had Ida's huwlijksgeluk hoegenaamd niets te wenschen overgelaten. Sir Reginald was de vriendelijkheid zelf jegens zijn nieuwen schoonzoon, even vriendelijk als hij voor ieder ander menschelijk wezen zou geweest zijn, dat hij bij zich te dineeren gevraagd had. Gast vrijheid was een aangeboren eigen aardigheid van zijn wezen, en hij noodigde Brian Walford uit zich op den huize Wimperfield te vestigen, op even luchtige wijze,,als prezenteerde hij hem een sigaar. „Er zijn onnoemelijk veel TiaiBêrs. 'l ls bepaald een soort van kazerne,*" zeide hij. „Gij en Ida kunt daar op uw gemak wonen, zonder dat gij mijn klein vrouwtjen of mij ook maar in 'l minst in den weg zijl." Dit had precies zes weken geleden plaats gehad, en nu wandelden Ida en haar half-broêr te midden van de met varen begroeide lagere gedeelten en de luchtige hoogere gedeelten van het park, of zwierven zij af naar aan grenzende weiden, en zij voelden zich daar zóó thuis, als hadden zij daar hun leven lang gewoond. Vernon had zich al spoedig op zijn gemak gevoeld in het deftige oude huis; hij had in alle kamers rondgesnuffeld en alzoo allerlei vergeten schatten aan het licht gebracht, reed op het oude hobbel paard zijns vaders, onderzocht alle stallen en zolders, alle hoeken en gaten, klom bij ladders en muren op, met gevaar van artnen en beenen te breken. „Mama, hoe is 'l mogelijk geweest, dat we zoolang in dat afgrijselijke kleine huis in Frankrijk hebben kun nen wonen?" vroeg hij eens, terwijl hij bezig was in de ruime kamer zijner moeder rond te snuffelen, en Lady Palliser en hare stiefdochter bij den haard zaten thee te drinken. De vrouw des huizes kon niet na laten even te zuchten. „Ik weel het niet, Vernie," zeide zij. „Ik geloof haast, dat ik daar ge lukkiger was dan hier. 't Was een armoedige, kleine woning, maar ik gevoelde mij daar thuis, en dat voel ik mij hier niet." „Wimperfield zal mijn huis zijn, als papa dood is," antwoordde Vernon op vrolijken loon, terwijl hij op den grond voor het breede vensterraam zat te bladeren in Gell's Pompeiana; „alles zal dan het mijne zijn. Is dat misschien de reden, waarom gij u hier niet thuis gevoelt?" „Neen, Vernie, dat is het niet. Ik hoop, dal je vader nog lang in 't leven zal gespaard blijven." ,,Maar dat verwacht gij niet," zeide Vernon. „Gij hebt hem laatst nog gezegd, dat hij, als hij niet meer wan delde en minder champagne dronk, het niet lang meer maken zou." „Maar dat meende ik niet, lieve jongen. Ik zeide dat maar lot zijn bestwil. De dokter zegt, dat hij geen champagne moet drinken. De dokter is van oordeel, dat je vader een lyin lym „Een lymphatiesch gestel heeft?" vroeg Ida. „Ja lieve, dat is de naam van zijne kwaal," antwoordde Lady Palliser, die niet wetenschappelijk ontwikkeld was. „Hij heeft een nu, ja, ge weet wel wat ik bedoel die kwaal, die gij daar zoo pas noemdet," vervolgde het kleine vrouwtjen, „en hij moet dieet houden en geregeld lichaams beweging nemenen hij wil geen dieet houden, en hij verkiest ook niet te wandelen of te rijdenen ik leg 's nachts wakker, omdat ik aanhoudend daaraan denk," zoo besloot zij op droeven toon. „Ge kunt niet wakker leggen," merkte de knaap op; „lda zegt ook, dat ge dat niet kunt. Ge kunt uw hoed of uw parasol neerleggen, maar ge kunt niet wakker leggen. Dat is onmogelijk." (Wordt vervolgd). Gedrukt bij DE ERVEN LOOSJES te Haarlem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1888 | | pagina 6