HET GOUDEN KALF door M. E. Braddon. 66) „O, Brian, Gode zij dank, dat ge behouden zijt thuis gekomen!" riep zijne vrouw uit, toen hij met langza me schreden de kamer kwam binnen loopen, en zich in een stoel liet ne- dervallen. „Wat hebt ge ons een schrik aangejaagd!" „Dacht ge, dat ik verdronken was, of dat ik me den hals afgesneden had?" vroeg hij met een hatelijken grim lach. „Ik geloof niet, dat iemand hier aan huis zich er om bekommerd zou hebben, indien een dezer beide din gen ware gebeurd." Zijne manieren waren geheel het tegenovergestelde van 't geen zij in den afgeloopen nacht geweest waren. Zijne woorden waren koel en wel overdachtzijn voorkomen was som ber, maar niet dat van iemand, wiens verstand verbijsterd is. „Ge hebt hel recht niet zoo te spreken; maar menschen, die zoo spreken, meenen zelden wat zij zeg gen," antwoordde Ida op kalroen toon. „Zou 't niet het best zijn, dal ge je dadelijk naar je kamer begaaft, en daar andere kleederen aantrok, of een warm bad naaml?'I Is een soort van zelfmoord, den geheelen dag in natte kleederen rond te loopen, zoo als gij gedaan hebt." „Wie heeft je gezegd, dat ik den geheelen dag rond geloopen heb?" „Vernon heeft het ons gezegd." „VernonIlij sprong ontsteld over eind, als herinnerde hij zich plotse ling het bestaan van het kind; en daarop vroeg hij op opgewonden toon: „is hij thuis gekomen? Is het goed met hem?" „Hij is thuis gekomen, Gode zij danktenminste, hij is thuis gebracht. Ik twijfel er aan, of hij den weg naar huis alleen had kunnen vinden. Ik vrees, dat hij ziek wordt." „Onzin; hij heeft misschien wat koude gevat; dat is alles.'t Was een sataniesche dag. Ik heb het nog nooit zoo zien regenen 't was niets minder dan een tropiesche slagregen. Maar, wat is een stortbui voor een gezonden knaap?" ,,'t Is misschien niet zoo erg, in dien het kind terstond daarna gele genheid heeft om andere kleêren aan te trekken. Maar uren lang rond te loopen met natte kleêren en zonder voedsel, 't zou voldoende wezen om een sterkeren knaap dan mijn broêrtjen is te dooden." „'t Zal hem niet dooden, wees daar maar zeker van," zeide Brian, met een cynieschen lach„zijn dood zou mij al te veel voordeel aanbren gen, en ik behoor juist niet onder de gunstelingen der fortuin. Hij is taai genoeg." „Brian, ge hebt niet meer gevoel dan een steen." „Misschien niet. Al het gevoel dat ik had, heb ik aan u besteed, en gij hebt het met voeten getredenmaar: „Waarom ook was er een hart onder het bereik van den voet eener schoo- ne vrouw?" gelijk de dichter vraagt." „Zou het niet beter zijn, dat ge naar je kamer gingt, en je ontdeedt van je natte kleêren?" herhaalde Ida. Zij voelde zich niet geneigd te redeneeren of te disputeeren met een man, wiens gemoed zoo verdorven was, die zoo ver de grenslijn van beginsel en zielenadel had overschre den, en die niets meer was dan een werktuig van zijn lusten en hartstoch ten een zoo krachteloos zondaar, dat haar toom en hare verachting getemperd werden door medelijden. „Indien ge er zoo op gesteld zijt, daf ik niet door een ernstige ver koudheid bevangen worde, wees dan zoo vriendelijk, me een weinig bran dewijn toe te slaan," zeide Brian. Ida aarzelde, boe op dit verzoek te antwoorden. Men had haar gezegd, dat zij hem alle prikkelende dran ken moest onthouden, en toch was dit een bizonder geval. Gelukkig werd op ditzelfde oogenblik de deur geopend, en werd Mr. Fosbroke, de familiedok ter aangemeld. Zij liep hem te gemoet. „Vernon heeft zich erg nat laten regenen, en we vreezen dat hij ziek zal worden," zeide zij. „Ik zal terstond met unaar boven gaan. Mama is bij hem." Zoo spoedig zij builen de kamer, in de vestibule waren, deelde zij hem mede, wat Brian gevraagd had, en vroeg zij hem om raad. „Me dunkt, ik zou hem een glaas- jen grog geven, nu hij zoo nat ge worden is. Hel hem te weigeren, zou al te gestreng schijnen. Maar draag er zorg voor, dat hij de flesch niet onder zijn beheer krijgt." Zij liep spoedig naar haar echtge noot terug, zeide hem, dat zij hem wat brandewijn met water in zijne kamer zou brengen, tegen dat hij an dere kleederen zou hebben aange trokken, en toen ging zij met Mr. Fosbroke naar de kamer van Sir Vernon, die vrolijke, luchtige kamer, die hel uitzicht had op den rozen hof, en die door moederlijke en zus terlijke liefde allerkeurigst was inge richt en gemeubeld en voorzien van alle mogelijke gemakken. Mr. Fosbroke onderzocht den knaap nauwkeurig, en scheen niet veel op te hebben met het geval, ofschoon hij zich even opgeruimd bleef voor doen, als hij dat gewoon was te doen bij de uiloefening van zijn ambt. Het jongsken was koortsig, erg koortsig, zeide hijde pols klopte veel te radde temperatuur was hoog. Men kon nooit vooraf met zekerheid zeggen, welk een loop zulk een ge val zou nemen. De jongen was aan ongewone vermoeienis en ontbering blootgesteld geweest, en voor een kind, dat als hij was grootgebracht, was dat eene geduchte inspanning geweest; maar naar alle waarschijn lijkheid zou een zacht koortsmiddel, dat hem zou doen transpireeren en hem een rustigen nacht zou bezor gen, het eenige zijn wat hij behoefde, en zou hij morgenochtend zoo gezond als ooit zijn. „Dat kleine volkjen raakt zoo licht van streek," merkte Mr. Fosbroke op, terwijl hij glimlachend neèrzag op de hoogroode wang, die daar op 't kussen rustte. „Zij doen onwille keurig denken aan die dwaze kleine Geneefsche horloges, welke de dames zoo gaarne dragen. Mijn oude knol gaat altijd goed. Ge moet maar ma ken, dat ge spoedig een groole, dik ke jongen wordt, Vernon; en dan zal je mama zich niet meer ongerust over je maken." Vernon glimlachte flauw, zonder de oogen te openen. „Ziet ge," sprak de dokter, „gij hebt beiden uw best gedaan, om een teêre kasplant van hem te maken, en gij moet u er nu niet over verwon deren, als hij u nu en dan eens wat moeite verschaft. Orchidaeën zijn fraaie bloemen, maar ze zijn wat moeielijk te kweeken." „0, Mr. Fosbroke," zeide Lady Palliser, „hoe kunt ge zoo spreken! Vernie is waarlijk gehard genoeg hij rijdt op zijn pony uit, weêr of geen weêr." „Ja, maar altijd voorzien van eene regenjas altijd met de vermaning, om toch vooral dadelijk thuis te ko men, zoodra er maar een druppel 'regen valt. Nu, ik vertrouw, dat hij morgen wel weer op zijne pony zal kunnen uitrijden, als hij mijn drank- jen inneemt." De dag van morgen kwam, maar Vernon was niet in een toestand, om op zijn pony te kunnen uitrijden. De koorts en de lusteloosheid waren er ger dan zij den vorigen avond geweest waren, en terwijl Brian in 't minst niet er van geleden scheen te hebben, dat hij den vorigen dag aan zoo'n vreeselijke onweersbui was blootge steld geweest, was het gestel van het jongsken er blijkbaar door geschokt, en wel in zulk eene mate, dat hij het, naar 't zich liet voorzien, niet spoedig zou te boven komen. Hoewel bezorgdheid voor dezen aan gebeden broeder Ida folterde, vergat zij toch niet zich van haar plicht je gens haar echtgenoot te kwijten. Zij deed wat zij zich vastelijk voorgeno men had te doen, in de uren van dien vreeselijken nacht, die zij wakende had doorgebracht, toen zij het had gezien, hoe Brian een slachtoffer was geworden van zijn gebrek aan zelf- beheersching, een krankzinnige in alle opzichten, maar die toch het mede lijden niet waard was, dat krankzin nigheid gewoonlijk inboezemt, omdat hij geheel door eigen schuld waanzin nig was gewordenZij telegrafeerde aan den Londenschen geneesheer wiens raadgevingen haar echtgenoot, naar hij voorwendde, op prijs stelde; en tegen vijf uur 's middags had zij de voldoening, een eenvoudig gekleed heer met grijze hairen vóór de por tiek uit een huurrijtuig van Peterfield te zien stijgen. 'tWas Dr Mallison uit Harleystreet, een erkende specia liteit voor alle zenuwongesteldheden een even geleerd en degelijk man, als Dr. Rylance oppervlakkig en schijn geleerd was, en toch een man, die, naar het oordeel van sommige van Dr. Rylance's meest winstgevende pa tiënten, een lomperd was. Dr. Mallison's eenvoudige en open hartige manieren lokten onwillekeurig vet trouwen uit, en Ida deelde hem zonder aarzelen mede, welke reden tot angst en bezorgdheid zij had, en zij gaf hem een getrouw verslag van al wat zij in haar echtgenoot's gedrag had opgemerkt vóór en na dien eenen ijselijken nacht, van welke zij huive rend eene beschrijving gaf. „Ja, ik herinner me zijn geval. Dit schijnt een bizonder hevige aanval te zijn geweest. In 't begin van de lente, heeft hij er ook een gehad, even voor dat hij mij n raad kwam inwinnen." „Een aanval als deze een aan val van Delirium tremens. Niet zoo erg als deze laatste, naar zijn eigen ver slag: maar men kan niet altijd aan op de eigen verklaringen van patiën ten. En, zooals ge zegt, is hij nu wat beter?" „Ja; hij is den geheelen dag in zijne kamer geweest, en heeft daar zitten schrijven en lezen. Hij schijnt wat sul en neêrslachtig te zijn, dal is alles." „En lijdt hij vandaag niet aan zins begoocheling?" „Neen, voor zooverre ik heb kun nen merken; maar ik ben slechts van lijd tot tijd bij hem geweest. Mijn broêrtjen is ziek, en ik heb het grootste gedeelte van mijn tijd in zijne kamer doorgebracht." „Arme ziel! Dat is wel een onge lukkige samenloop van omstandig heden," sprak Dr. Mallison, op vrien delijken toon. „Ge moet noodzakelijk een oppasser voor uw echtgenoot hebben. Kunt ge hier iemand krijgen, die daarvoor geschikt is? Anders zal ik u zoo'n persoon uit Londen zenden." „Gij zult mij er zeer meê verplichten, als gij mij zulk een oppasser wilt bezorgen, 't Zou bezwaarlijk zijn, er hier een te vinden." „Dat wil ik gaarne gelooven. In dien ik tijdig genoeg weêr thuis ben, zal ik u zoo'n man met den posttrein zenden. Uw echtgenoot mag volstrekt niet aan zich zeiven overgelaten wor den. Dat is een zaak van het hoogste belang. Toch zal het, zoolang hij bij zijn verstand is en geenerlei geweld pleegt, niet raadzaam zijn, hem te doen vermoedendat hij bewaakt wordt. Dat zou de zaken erger maken. Gij moet diplomatiesch te werk gaan. Laat de persoon, dien ik u zenden zaldoorgaan voor een tijdelijken knecht, niet voor een ziekenverpleger. Alle patiënten hebben een afkeer van ziekenverplegers." „Bestaat er kans, dat mijn echt genoot van deze ijselijke ziekte her stelt?" vroeg Ida stamelend. 't Viel haar onbeschrijfelijk moeilijk te spreken over de krankheid haars echtgenoots, en toch was zij er op gesteld, zoo goed mogelijk op de hoogte te dien aanzien gebracht te worden. „Ongetwijfeld. Neem de oorzaak weg, en het gevolg zal ophouden zich te openbaren. Maar gij moet meer doen dan dat. Gij moet al het mogelijke doen, om zijn gestel weder tot zijn normalen toestand terug te brengen de weefsels te vernieuwen, welke de onmatigheid verwoest heeft om kort tegaan, om het vergift te verwijderen, en dan zal dat on- betembare verlangen naar drank wel ophouden, en dan zal uw echtgenoot op nieuw beginnen te leven, evenals Naaman, nadat hij zich voor de ze vende maal in den Jordaan gedom peld had. Op Mr. Wendover's leeftijd behoeft zulk een gewoonte niet nood zakelijk een noodlottigen afloop te hebben. Er is nog overvloedig tijd om een ander mensch te worden; maar de oprechtheid gebied me u te waarschuwen, dat het eene kwaal is, die zich niet gemakkelijk genezen laat. Ik spreek nu niet zoozeer over het delirium tremens, dat meer een ziekteverschijnsel dan wel een ziekte is; maar ik spreek van alkohol-ver- giftiging. Wanneer een onweêrslaan- bare begeerte naar alkohol eenmaal iemand is gaan beheerschen, dan is dal een leelijk onkruid, dat zich niet gemakkelijk laat uitroeien." „Indien geduld en zorgvuldige ver pleging genezing kunnen aanbrengen, dan zal hij genezen worden," sprak Ida, en de uitdrukking van vastbe radenheid, waarmede zij dit zeide, zette nieuwen adel bij aan haar schoon gelaat, in hel opmerkzaam oog van den geneesheer een man, die door oefening elk peil van stoffelijk en gestelijk leven met scherpen blik wist te onderscheiden, en die om zoo te zeggen precies wist, waar de zinnelijke mensch ophield, en de ziel begon. Hier was zeer zeker eene vrouw, in wie de ziel den boven toon voerde boven den zinnelijken mensch. „Daarvan ben ik overtuigd, me vrouw," vezekerde hij welwillend; „en ik zal u steunen en helpen zoo veel in mijn vermogen isdaarop kunt gij staat maken." „Hoe kan toch een jong man zich zulk een ellende op den hals halen!" sprak Ida, „ons leven is zoo kort." „Och, waarde mevrouw, reeds in zeer oude tijden waren er mannen, die deden zooals uw echtgenoot ge daan heeft; en er zijn nog in Londen jongelieden bij dozijnen en daar onder hoogbegaafde jongelieden, die nog aanhoudend hetzelfde doen. Van de vroegtijdige sterfgevallen, waarvan men hoort, moet, als de eerste oorzaken opgespoord worden zeker de helft op rekening van de brandewijnflesch geschreven wor den. De een sterft aan kongestie naar de longen; zeker; maar hij had eerst zijn longen verbrand door een voortdurend ruim gebruik van alkohol. Een ander bezwijkt aan een lever ongesteldheid. Maar, mevrouw, een matig man kan dertig jaar leven en arbeiden onder een lndiesche zon, en nauwelijks weten, dal hij er een lever op nahoudt. Wordt vervolgd). Gedrukt bij DE ERVEN DOOSJES te Haarlem,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1889 | | pagina 6