en alle kasten in zijne kamer nage
snuffeld; en ik heb gekeken achter
de kachels, waar de patiënten in den
zomertijd heel licht flesschen verber
gen kunnenmaar er was zelfs geen
medicijnfleschjen te vinden. En Mr.
Wendover is nauwelijks een oogen-
blik uit mijn oog, behalve wanneer
hij een bad neemt, of even zijne bad
kamer binnenloopt, waar hij, gelijk
u bekend is, mevrouw, zijne pijpen
bewaart. Maar bovendien, al had hij
een plekjen, waar hij ongemerkt een
flesch brandewijn kon neêrzetten, wie
zou hem die bezorgen?"
„Neen, dat is waar; er is, hoop ik,
niemand hier in huis, die dat doen
zou," zeide Ida mijmerend „ik zou
het tenminste vreeselijk vinden, indien
iemand hier in huis zoozeer dalver
trouwen schond."
„Ik geloof niet, mevrouw, dat een
der dienstboden lot zoo iets in staal
zou zijn."
Zoo dacht Ida er ook over. De in
huis aanwezige dienstboden waren
oudgedienden, even trouw en gehoor
zaam aan de hoofden des huizes, als
een Schotsche clan aan haar opper
hoofd.
't Werd Zondag een rustige
zomersche Sabbath een dag van
zonneschijn en helderblauwe lucht,
en Ida, die, tengevolge van hare be
zorgdheid over Vernon, in geen drie
weken te kerk was geweest, kon nu
naar het dorp wandelen, met een vol
komen gerust gesteld hart wat het
jongsken betrof. Ook de moeder kon
geen verontschuldiging vinden om bij
haar jongsken thuis te blijven, en zij
besefte, dat zij aan zich zelf en aan
de gemeente verplicht was, de gods
dienstoefening in de dorpskerk bij te
wonen. Vernie was herstellende. Hij
kon, met een stapel kussens achter
zijn rug, overeind in zijn bed zitten,
en kasdruiven eten, en in ontelbare
jaargangen van Punch ombladeren,
soms lachend dat hij schudde, om de
aardigheden van Leech, en om de
zonderlinge toiletten van vroeger ja
ren.
„Hoe konden de mannen zulke
broeken dragen En hoe konden de
vrouwen zulke hoeden dragen vroeg
hij zijne moeder, terwijl hij met ver
bazing de jongeheeren en dames be
keek, zooals zij door den grooten hu
morist waren voorgesteld.
„Och, ik weet niet, waarom ze die
niet zouden gedragen hebben, Vernie,"
antwoordde zijne moeder, die zich
blijkbaar een weinig beleedigd voelde
door de opmerking van het jongs
ken „die schuitvormige hoeden ston
den heel mooi. Ik had er ook een
op, toen je pa me voor de eerste
maal zag."
„En droegt gij toen ook hoepels
onder uw japon, evenals die daar?"
vroeg Vernie op het plaatje wijzende;
„en van die potsierlijke laarsjens? Ge
zult wel wat op een vogelverschrik
ker geleken hebben."
Wanneer een knaap, die ziek is ge
weest, zoover in beterschap gevorderd
is, als met Vernon Palliser thans het
geval was, kan men hem gerust een
paar uur aan de zorg van dienstbo
den toevertrouwenen zoo doste Lady
Palliser zich uit in hare deftigste rouw
japon eene japon van zware ge
streepte zijde, met strooken van zwart
krip en zette zij haar Maria Stu-
art-hoed op, en liep zij het Park door,
de heuvels op en af want het was
daar een heuvelachtige streek,
naar de dorpskerk van Wimperfield,
een zeer oud gebouw, met massieve
kolomvormige beren, een Norman-
diesch kruisgewelf en muren, die met
een groot aantal gedenksteenen prijk
ten, welke de roemrijke daden en
voortreffelijke eigenschappen verkon
digden van landheeren, die al lang
geleden gestorven waren, en wier
vermolmend gebeente rustte in de
grafkelders onder de eikenhouten ban
ken, waarin de thans levende kerk
bezoekers zaten. In het koor zag men
het gewone deftige gedenkteeken van
een of ander voornaam heer uit de
middeneeuwen, die daarop was voor
gesteld, knielende met zijne vrouw
naast hem, en met eene rij zoons en
dochters, die achter hen geknield la
gen, alsof de geheele familie in eens
gestorven en versteend was, terwijl zij
de godsdienstoefeningen in de kerk
bijwoonden.
Ida had haar echtgenoot niet uit-
genoodigd, haar naar de kerk te ver
gezellen, daar zij er van verzekerd
was, dat hij zich wegens zijn onge
steldheid verontschuldigen zou. Hij
was maar zelden met zijne vrouw
naar de kerk geweest, bewerende dat
hij niets ophad met dergelijk open
baar vertoon van godsdienstigheid.
Hij bezat dat weinigjen oppervlak
kige kennis van de hedendaagsche
wetenschap, 't welk lichtzinnige jon
gelieden in staat stelt, er op te bluf
ten, dat zij in niets gelooven, waarvan
het bestaan niet langs raathematie-
schen weg kan bewezen worden. Hij
had wat omgebladerd in de werken
van Darwin, en sprak op luchtigen
toon over den mensch als de laatste
ontwikkeling van tijd en stof, en als
een wezen dat, uit een geestelijk
oogpunt bezien, niet hooger staat,
dan de eerste worm, die in den schep-
pingstijd bezig was zich uit een slijrn-
klomp te vormen. Hij had een oog
geworpen in de geschriften van Her-
bert Spencer, en sprak op hoogen
toon over God als den Onkenbare;
hoe kan men veronderstellen, dat de
Onkenbare een welgevallen zou heb
ben in de werktuigelijke gebeden van
een troep kinkels en kleitrappers,
saamgekomen in een duffe oude kerk,
die sedert onheugelijke jaren de tem
pel van bijgeloof en vormendienst
is geweest? De onmetelijke tempel
van het heelal was Brian Walford's
denkbeeld van een kerk; en dat is
ook ongetwijfeld een prachtige kerk,
als de mensch daarin maar getrou
welijk: den Allerhoogste aanbidt en
verheerlijkt; maar de man, die be
paalde gebeden en de voor de eere-
dienst vastgestelde tijden aan kant
zet, met het zwevende denkbeeld om
nu voortaan God te verheerlijken in
't woud ol op een heuveltop, geeft
zich maar zelden moeite om zijn ide
aal te verwezentlijken.
Brian's op ruwe wijze uilgespro
ken ongeloof was reeds lang voor
zijne vrouw eene grieve geweest. Zij
had gevoeld, dat dit alleen reeds
sympathie tusschen hen beiden on
mogelijk gemaakt zou hebben, al had
er ook geen andere reden van ver
schil bestaan. Eene biltere gewaar
wording werd in haar gewekt door
de gedachte aan het groote verschil,
dat er bestond tusschen hem en zijn
neef, die werkelijk een geleerde en
een wijsgeer was, en die zich toch
niet er voor schaamde, te gelooven
en zijne godsdienstige verplichtingen
na te komen als een kindeken, 't
Was voorzeker niet een teeken van
een zwak verstand voor een man, te
gelooven in iels beters en iets hoo-
gers dan hij zelf, wanneer toch So-
krates, Plato, Arisloteles, Homerus en
Virgilius aldus hadden kunnen geloo
ven. Brian Walford's denkbeeld van
verstandelijke voortreffelijkheid was,
zich zeiven te beschouwen als het
meest volkomen produkt van tijd en
stof, als de kroon van al 't gescha
pene.
De Litanie was bijna geëindigd,
toen Ida welbekende voetstappen
hoorde op den steenen vloer van het
schip der kerk. 't Waren Brian's
voetstappen; en hij stond thans stil
bij de deur van de hooge eikenhou
ten bank, opende die en nam plaats,
vlak tegenover de plek, waar zij en
hare stiefmoeder geknield lagen, 't
Was eene ruwe ouderwetsche bank,
waarin wel plaats was voor tien man.
Brian schopte het knielkussen uit den
weg en zette zich op zijn gejuak;
maar hij knielde niet en nam geen
deel aan de godsdienstoefening. Hij
zat, met zijne ellebogen op zijne knieën
en met zijn kin in zijn handen, op
den vloer te staren. Zijne tegen
woordigheid vervulde Ida met angst.
Toen zij van huis ging, was hij nog
niet van zijn bed opgestaan, en Tow-
ler had haar te verstaan gegeven, dat
het nog wel wat aanhouden zou, al
vorens hij opstond, daar hij een zeer
slechten nacht gehad had. Hij moest
spoedig opgestaan en zich in haast
gekleed hebben, om haar te kunnen
volgen. Zijn oogen hadden nu weder
de wilde uitdrukking, welke zij had
waargenomen in dien vreeselijken
nacht, toen hij die vizioenen had ge
had.
Vergeels poogde zij verder haar
aandacht aan de godsdienstoefening
te wijden, iedere beweging, elke
blik van Brian verontrustte haar. Zij
was dankbaar, dat de hooge bank
hem onttrok aan het gezicht der ge
meente en zij was, toen zij eenige
oogenblikken later opstonden om een
lolzang aan te heffen, blijde, dat Brian
bleef zitten, niettegenstaande zijn
houding gebrek aan eerbied verried.
Maar toen het laatste vers gezon
gen werd, stond hij op eens op en
zag hij de geheele kerk rond met
die wilde oogen van hem, nam een
boek in de hand en bladerde er ach
teloos wat in om, en bleef langer
dan een minuut staan als een slaap
wandelaar, nadat de gemeente weder
was nedergeknield voor de Kommu-
nie.
Toen het Evangelie was gelezen,
stond hij weder op, en ging hij met
den rug tegen den gepleisterden muur
staan leunen, met zijn hoofd vlak
onder een marmeren gevleugeld kop-
jen van een cherub, waarmee het
ondereinde van een daargeplaatsten
gedenksteen prijkte. Ditmaal bleef hij
staan, tot de godsdienstoefening was
afgeloopen, zoo geheel afgezonderd
van de overige gemeente, zoo geheel
zonder belangstelling in 't geen er
voorviel, dat Ida niet anders kon
meenen, of hij moest wel ieders
aandacht trekken, of al de in het
kerkgebouw aanwezigen moesten wel
ontdekken wat hem scheelde. Hij had
zich slordig gekleed; zijn boord zat
scheef, zijn das was los, zijn hair
was gekamd noch geborsteld. Zijn
geheele voorkomen was om zich er
over te schamen, en Lady Pallisser,
die er zich zoo bizonder op toelegde
hare waardigheid op te houden ten
aanschouwe van de voorname fami
lies uit het graafschap, moest het zich
wel in erge mate aantrekken.
Dat bleeke, verwilderde gelaat, die
met bloed beschoten, onrustige oogen
o, zeker, al de in de kerk aan
wezigen moesten wel weten, dat ze
van brandewijn getuigden!
De preek nam een aanvang een
dier rechtzinnige, ouderwetsche, ake
lig dorre preeken, zooals men ze
vaak in dorpskerken hoorteene rede,
die haar uitgangspunt in de Bijbelsche
geschiedenis heeft, zonder eenig punt
van aanraking te hebben met de
hedendaagsche levensbeschouwing, en
die een half uur lang de bijbelsche
stof verklaart en er over uitweidt,
en daarna in vijf minuten tracht aan
te toonen, hoe het gedrag van Achab,
of Joram, of Ahazia het beeld
vertoont van ons gedrag. Broeders en
Zusters, wanneer we, enz. enz.
De predikant was nog niet aan deze
toepassing toe, maar weidde nog
steeds uit over de grenzelooze god
deloosheid van Joram, toen Brian, die
na een onrustwekkende onrustigheid
van eenige oogenblikken, gedurende
de laatste minuut of wat stil gezeten
had als een beeld, plotseling overeind
sprong en woedend uitriep„ik kan
't geen oogenblik langer uitstaan
dien stank des bederfs de dooden
die daar liggen te rotten in hunne
graven die vreeselijke vvalgende
lucht van lijkgewaden dien vuilen
slank van aardwormen! Hoe kunt
ge 'l uitstaan Ge moet geen gevoel
hebbenGe moet van steen gemaakt
zijn!"
Ida en hare stiefmoeder waren
beide opgestaan, en trachtten elk op
hare wijze hem tot bedaren te bren
gen, en hem te bewegen om toch
weder te gaan zitten. De predikant,
verschrikt door die andere stem, had
opgehouden te sprekenmaar toen
Brian's luid geschreeuw overging in
een zacht gemompel, vatte hij den
draad van zijn betoog weêr op, en
zette hij zijne beschuldigingen tegen
Joram weêr voort.
„Brian, wees toch verstandig er is
hier werkelijk niets er is hier geen
akelige lucht."
„Ja, de stank des doods is hier,"
voerde hij daartegen aan, terwijl hij
de oogen op den grond gericht hield
en toen riep hij weder, met een stuip
achtige beweging zijner vermagerde
hand op iels wijzende: „ziet ge
ze dan niet, onder die bank daar,,
die wormen, die daar door den ver-
ganen vloer komen kruipen, daar!
daar! vijftig honderd hun
getal is legio! Om Gods wil, breng
me uit dit knekelhuis. Ik hoor de kale
beenderen rammelen, terwijl de wor
men in zwermen uit de vergane dood
kisten kruipen."
Zijn doodelijke bleekte, zijn ge
laat, stuiptrekkend van afgrijzen, de
den duidelijk genoeg zien, hoe vree
selijk ontsteld hij was. Ida stak haar
hand door zijn arm en voerde hem
zachtkens weg, de kille kerk uit, naar
builen in den middaggloed der zomer
zon.
Hij viel uitgeput neder op eene met
gras begroeide hoogte op het kerk
hof het graf van een kind van
een der dorpsbewoners, waarop een
half verwelkte rozenkrans prijkte, door
liefdevolle handen gevlochten.
„Hoe kunt ge in zulk een kelder
zitten?" vroeg hij; „hoe kunt ge in
zulk een bedorven lucht leven?"
„Waarlijk, Brian, 't is niets dan
verbeelding. Er is hier niets, dat reden
kan geven tot zulk een afgrijzen."
„Niets?" Alles. De dood is al
om we beginnen te sterven, zoodra
we geboren zijn het leven is eene
voortdurende ontbinding we ver
gaan en vergaan onophoudelijk, terwijl
we ons op deze aarde bewegen, en ons
aanstellen alsof we leven. Eerst ver
liest een mensch zijn tanden, en dan
zijn hair, en dan merkt hij, als hij in
den spiegel ziet, dat hij er vervallen
en verouderd uitziet, en dan weet
hij wel, dat de dood de magere hand
naar hem heeft uitgestrekt. Ik verze
ker je, dat we steeds stervende zijn.
Wat hebt ge er aan, in dien kelder
daarginder te gaan," vervolgde hij,
op de kerk wijzende„om den geur
des doods in te ademen
„'t Is goed voor ons, aan den dood
te denken, wanneer we samenkomen
om te aanbidden, Brian. God is de God
der dooden zoowel als der levenden.
Er is niets ijselijks in den dood, in
dien we maar gelooven."
„Indien we maar geloovenIndien!
De geheele toekomst is een „indien!"
De toekomstWat toekomst kan er
voor ons zijnWe zijn uit niets voort
gekomen, en we keeren terug tot
niets we worden weder opgelost
in de elementen, welke de aarde
vernieuwen voor nieuwe bewoners.
Het rad van den tijd wentelt onop
houdelijk voor het geheel is er
eeuwigheid, oneindigheid zonder
begin, zonder einde, maar voor het
individu begint en eindigt het korte
bestaan in verderf."
De klank van het orgel en de fris-
sche stemmen der landbewoners,
die een bekend loflied aanhieven,
zeiden aan Ida, dat de preek geëin
digd was.
Wordt vervolgd).
Gedrukt bij DE ERVEN LOOSJES te Haarlem.