HET GOUDEN KALF door M. E. Braddok. 70) Lady Palliser deed al het moge lijke om Brian toch weg te krij gen, voordat de gemeente het kerk gebouw verliet, 't Gelukte haar en Ida, hem ]mel een mooi praaljen het kerkhof te doen verlaten en hein op weg te krijgen naar Wimperfield Park, langs een weinig bezocht pad over de weide. Onder het naar huis wandelen begon hij weêr wat xerstan- diger te spreken, maar toch bleef hij druk praten, met eene zenuwachtige overspanning, die de beide vrouwen pijnlijk aandeed. Thuis komende, vonden zij Yernon in zijn bed zitten lezen. De knaap was zeer opgewonden. Er was iets zeer merkswaardigs gebeurd. De mars kramer was hem een bezoek komen brengen. Hij was omstreeks twaalf uur daar gekomen, vergezeld van Mr. Fosbroke. Hij had Mr. Fosbroke ont moet in het Park, en had verlof ge vraagd, om met hem het huis te mo gen binnengaan, om even een kijk- jen te nemen bij den jeugdigen patiënt. „Hij is maar een uur gebleven," zeide Vernie, „want oude Fos had haast; maar 't was zoo grappig hij heeft me den geheelen tijd doen la chen, en Fos lachte ook hij moest wel lachen; en hij moest verklaren, dat de grappige praatjens van den kramer thans beter voor me waren dan al de medicijnen uit zijn apo theek; en ik mag van middag een paar uur van 't bed komen; en ik mag zooveel kip en asperges eten, als ik maar op kan en 't zal geen week meer aanhouden of ik zal naar den Hanger kunnen gaan, om den kramer een bezoek te brengen." „Beste jongen, om dal te kunnen doen, zult ge eerst nog vrij wal in kracht moeten aanwinnen," zeide Ida. „O, maar ik ben nu al sterk. O daar is Brian," vervolgde hij, toen zijn zwager het hoofd binnen de deur stak en een blik in de kamer wierp. „Wat is 't een tijd geleden, dal ge naar mij zijt komen kijkenGe zijl ook ziek geweest, heelt mama me gezegd. Kom binnen, Brian! Trek het je niet aan, dat ik op dien dag een ziekte opgeloopen heb. 't Was je schuld niet." Brian kwam nu met een gezicht als een ter dood veroordeelde de kamer binnenen ging bij het bed van het jongsken zitten. „Ja, 't was mijne schuld, Vernie. Ik ben een rampzalig wezen. Alles wat ik onderneem, loopt slecht af. 't Is echter gebeurd, zonder dat ik iels kwaads tegen je in den zin had." „Natuuilijk niet. Gij beschouwdet het als een grap, en ik ook, totdat ik moê werd en honger kreeg. Maar die mannen, die je vervolgdenEr waren geen mannen, is 't wel? Ik heb er geen gezien," zeide het jongsken, en hij hield zijn helderblauwe oogen op Brian's vervallen gelaat gericht. „Ja, wel zeker waren zij er; zij verschuilden zich achter de hoo rnen. Ik heb hen duidelijk genoeg gezien," antwoordde Biian op som beren loon. 't Betrof die zaak, waar over ik je wel eens gesproken heb. Of neen ik kan er niet met je over praten, 't Was geen ding om er met een kind over te spreken eene schandelijke beschuldiging; maar- ik heb hen om den tuin geleid." „Brian," sprak Ida nu, haar hand op zijn schouder leggende, „waarom spreekt ge aldus? Ge weet zelf wel, dat het onzin is." „Is het onzin mompelde hij de oogen naar haar opslaande. „Nu, er- is evenveel vóór te zeggen als tegen. Nu, Vernie, ge zijt weêr zoo gezond als ge ooit geweest zijt. Voor mij moet eer dan voor u een doodkist besteld worden Hij verwijderde zich, al stommelend van zwakte, met een geheel anderen gang dan men van iemand op zijn leeftijd mocht verwachten. Ida volgde hem, met weemoed denkende aan de herfstmiddagen, toen hij daar aan den oever der rivier uit zijne boot placht te springen zoo jong en luchtig, en naar 't scheen, zoo vol leven en geestkracht, en toen zij half in 't ge loof had verkeerd, dat zij hem be minde. HOOFDSTUK XXVII. John Jardine lost het raadsel op. De Jardines kwamen den volgen den dag, zonder een uitnoodiging ontvangen te hebben. Ida had gedaan wat zij kon, om dergelijke bezoeken te voorkomen, omdat zij zoo gaarne den treurigen toestand haars echtge- nools voor zijne familie had verbor gen gehoudenmaar Bessie was niet zoo gemakkelijk te keeren. Zij had gehoord, dat Brian ziek was, en dat Vernon gevaarlijk ziek geweest was; en haar hart was innig bewogen ge weest met hare vriendin. Het had voor Mr. Jardine nog al wat bezwaar in, zijne gemeente te verlaten, maar hij zou liever nog bezwaarlijker din gen gedaan hebben, dan aan zijne vrouw iels te weigeren, waarop hare ziele gesteld was; en zoo ontving Ida 's Maandagsmorgens na dat too- neel in de dorpskerk te Wimperfield, een telegram, inhoudende het bericht, dat Mr. en Mrs. Jardine van plan waren haar te komen bezoeken en hare gastvrijheid voor een paar dagen inriepen. 't Was een rit van meer dan der tig mijlen, voor welken een man, die zijn paard niet afbeulen wilde, een vollen dag, van zonneopgang lot zonneondergang, noodig had. Mr. en Mrs. Jardine gingen 's morgens half vijf van huis, ontbeten en gebruikten hun luncheon onderweg; en toen zij omstreeks zeven uur des avonds stil hielden voor de portiek van Wimper field, had hun getrouw paard, Drum mer Boy, hoegenaamd niéts geleden van den tocht. „Maar, lieve Ida, wat ziel ge er bleek en afgetobd uit!" riep Bessie uit, terwijl zij haar vriendin omhels de; „O, waarom hebt ge mij niet eer laten overkomen?" „Gij hadt hier, toen mijn ramp spoed op zijn ergst was, geen hulp kunnen verleenen, lieve. Maar, Gode zij dank, het ergste is nu over; het gaat met Vernie flink vooruit, flij is vandaag al beneden geweest, en wat heeft hij stevig gegetenWe maakten ons waarlijk ongerust, dat hij zich zou overeten, en daardoor weêr instor ten. Hij heeft zich niet weinig ver heugd in hel vooruitzicht, dat gij en Mr Jardine hier kwaamt." „Is hij al naar bed gegaan?" Als ge 't mij veroorlooft, ga ik dadelijk naar boven, om te zien, hoe het met hem is," zeide John Jardine. „Hij is in zijne kamer. Hij heeft verzocht, tot zeven uur te mogen opblijven, om u nog te kunnen zien." „Dan ga ik er oogenblikkelijk heen.'' De bagage werd uit hel lichte rij tuig genomen, en Drummer Boy op stal gezet. Ida bracht Bessie naar eene kamer achter in het huis, verre van Brian's vertrekken gelegen. „Maar dit is niet onze gewone kamer," riep Bessie verbaasd uit. „Neen; ik dacht, dat dit een aan genamer vertrek zou zijn, in dit warme weêr. 't Ziet uil op het Oosten," antwoordde Ida, blijkbaar ietwat ver legen. „'t Is een heel lieve kamer, maar ik voelde me meer thuis in de andere. Ik heb in die andere zoo dikwijls gelogeerd, weet ge, dat ik haar bijna als mijn eigen beschouwde. O, wreed meisjen! Waarom hebt ge mij niet eer laten overkomen Ik wenschte zoo zeer bij je te zijn, toen de om standigheden hier zoo treurig waren, en ik heb dadelijk aangeboden over te komen, toen ik hoorde, dat Vernie gevaarlijk ziek was." „Dat weet ik, lieve; maar ge hadt hier geen goed kunnen doen. Wij waren in Gods handen. We konden niets doen dan bidden en wachten." „Liefdevolle deelneming kan altijd wat goeds uitwerken. Ik had je kun nen troosten." „Niets had me kunnen troosten, indien het jongsken gestorven ware." „En Brian die arme Brian is ook ziek geweest. Toen we de laatste maal hier waren, vond ik al, dat hij erg veranderd was zoo schraal, zoo zenuwachtig, zoo neêrslachtig." „Ja, hij was toen ongesteld hij is nu bedenkelijk ziek. We passen hem zoo goed op als we kunnen, maar er komt volstrekt geen beter schap." Die arme beste BrianEn hij was vroeger de vrolijkheid en grappigheid in eigen persoon en hij kon zoo onvergelijkelijk aardig van die komieke liedtjens zingenMe dunkt, een man moet zoo iets wel wat nullig en flauw vinden, maar 't was heel aardig, vooral op Kersttijd. Er zijn maar weinig lui, die er slag van hebben, om den Kerst avond en den Kerstdag wat op te vrolijken. Brian muntte in alles uil in charades, tableaux vivanls en al dergelijke vermakelijkheden. Err dat hij zoo lang ziek geweest isWat scheelt hem, Ida?" vroeg Bessie, plot seling ernstig wordende, na haar wel wat kinderachtigen uitval. ,,'t Is zenuwlijden," stamelde Ida; „hij zal het, geloof en hoop ik, spoe dig te boven zijn, als we hem goed oppassen. Hij is zeer prikkelbaar, een heel ander mensch dan hij vroeger placht te zijn; en ge moet je niet te zeer verbazen over 't geen hij zegt en doet." „Ge bedoelt toch niet, dat hij niet wel bij 't hoold is?" vroeg Bessie, ontsteld. „Neen, neenniets van dien aard tenminste niets van dien aard dal niet weêr zal overgaanmaar hij lijdt soms aan zinsbegoocheling een soort van zenuwachtige aandoening. 0, Bessie, ik had het voor je verborgen willen houden, en daarom wilde ik liever, dat ge niet overkwaarat." Bessie omhelsde met innige harte lijkheid haar oude vriendin, en Ida, wier kracht gebroken was door de in de laatste zes weken uitgestane schrik en angst, liet haar hoofd op Mrs. Jardine's schouder rusten en snikte luide, 't Was alsof op dit oogen- blik haar al de geestkracht ontzonk, die haar zoolang had staande gehou den, al de moed, welken zij zoo lang had betoond, en daarmeê de mogelijk heid om haar heldhaltige besluiten ten uitvoer te brengenmaar ongetwijfeld deed het haar goed haar hart aldus te kunnen uitstorten. „'tls erg zelfzuchtig van me, je te plagen met mijn rampspoed," sprak zij, toen Bessie haar gekust en getroost had met de innigste sympathie en in de hartelijkste bewoordingen; „maar ik wilde je zoo gaarne op het ergste voorbereiden. En laat me je nu helpen een andere japon aan te trekken, als ge, wat ik verwacht, je wilt gaan kleeden voor hel middagmaal. Over een klein hall uur zal de bel luiden." „0, die bellen maken mij altijd wanhopig!" riep Bessie uit. „Ik ben nooit klaar, wanneer de onze door het huis begint te galmen en te gonzen als een reusachtige, akelig droefgees tige hommel. Natuurlijk moet ik me kleeden, lieve, want ik zit haast onder het stof, en ik heb eene mooie japon ter eere van Wimperfield meêge- nomen." 'En dit gezegd hebbende, liep Bessie naar haar reiskoffertjen toe, en haalde den inhoud, een prachtige japon van Oostindiesch moeselien, rijk voorzien van kant en linten, daaruit te voor schijn, terwijl zij steeds voorlbabbelde met hare gastvrouw. „Zal ik Jane Denyson laten komen vroeg Ida. Jane Denyson was de onbevlekte maagd, die bij de vrouw van een aartsbisschop gewoond had. „Zij kan uw koffertjen leêg pakken." „0 neen! ik heb je nog oneindig veel rneê te deelen, en ik zou het ijselijk vinden, als dat opgeprikte schepsel hier alles afluisterde wat we spraken. Ik heb een allerbelangrijkst nieuwtjen, Ida: Urania is geënga geerd." „Eindelijk!" „Zoo sprak iedereen er over. 't Was haar zesde seizoen, en het begon er indedaad beklagenswaardig met haar uittezien, en zij was opweg een be daagde blauwkous te worden een wandelend hoofdstuk van Huxley of Darwin zoo noemen de jongens haar. En nu, na zoo menig knap jongmensch uil den ambtenaarsstand te hebben afgewezen, omdat ze niet rijk genoeg waren, gaat zij een schil lerend huwelijk doen, en gaat trouwen met een akelig oud man." »0, Bessie, akelig en oud!" „Dat klinkt wel wat bar, vindt ge niet? Maar de bedoelde heer is te Kingthorpe geweest, en er kan geen twijfel bestaan aangaande het feit. Dat hij bejaard is, kan nog zooveel kwaad niet, als hij maar een gentle man was; maar dat is hij niet." „Maar, hoe komt, in 's Hemels naam. Miss Bylance er bij, met zoo'n man te trouwen." „Zij neemt hem tot man, omdat hij Sir Tobias Vandilk is, een der rijkste mannen van de Effekten-Beurs. Hij is van Hollandsche afkomst, naar men zegt, en daarvan is, beweert men, het gevolg, dat hem ten eenen- male ontbreekt, wat men in een Engelschman gewoonlijk verlangt. Hij heeft een paleis in Park Lane en een park in Yorkshire; hij geelt gedurende het seizoen eiken Donderdag onbe schrijfelijk weelderige dinees en kolos sale jachtpartijen, waarbij zoo heeft men mij verteld hij en zijn vrienden ongeloofelijke massa's fezanten schie ten, waarmeê in elk herfstseizoen de Londensche markt overstroomd wordt ook fluistert men, dat hij aan leden der Koninklijke familie geld geleend heeft." „Voelt Urania zich gelukkig?" „Als zij zich niet gelukkig voelt, dan zou ik niet weten, wie zich wel gelukkig voelt. Dr. Rylance ziel er wel twintig jaar jonger uit, nadat dat engagement is tol stand gekomen. Urania begon voor hem een overlast te worden, onder welken hij haast bezweek. Ge herinnert je nog wel, met wat vaste hand hij haar in vroeger dagen wist te leiden, niet waar? Welnu, nadat zij begonnen was zich af te geven met Huxley en Darwin, en dergelijken, was dat alles voorbij. Zij wist hem altijd een vlieg af te vangen met een of ander proefjen van wetenschappelijk nieuws, door haar kersversch aan Tyndall ontleend, en altijd viel zij zijn ouderwelsche begrippen met een of andere nieuwe opvatting aan. Hij was zoo blijde als een jongen, die niet meer school hoeft te gaan, toen hij onlangs te Kingthorpe kwam. Hij nam deel aan een onzer picnics, en maakte zich ontzettend aangenaam. Wij namen Sir Tobias meê, om hem de Abdij te laten zien, en hadden daar een theepartijtjen. Wordt vervolgd). Gedrukt bij DE ERVEN DOOSJES te Haarlem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1889 | | pagina 6