HET GOUDEN KALF door M E. Braddon. 73; „Die arme beste Brian!" zuchtte Bessie. „Hij was vroeger altijd die mijner neven, met wien ik het meest ophad. Maar ik moet naar Ida terug- keeren. Ge behoeft niet te vreezen, dal ik Ida veronachtzamen zal. Ik zal haar den geheelen dag geen oogenblik alleen laten." Mr. Jardine begaf zich nu naar de kamer der huishoudster, om daar naar het een en ander een onderzoek in te stellen. Hij wilde weten, wat die kist uit Londen had ingehouden, een kist, die op dien en dien datum was ontvangen. De huishoudster kon weinig ol geen licht ontsteken betreffende deze aan gelegenheid. Twee vrouwelijke dienst boden en een wonderlijke knecht, die het toezicht had over de kolenbakken, werden ontboden, en legden eene getuigenis af, die zoo verward en vreemd was, dat men hen onwille keurig moest verdenken van knoeierij en trouweloosheid. Toen zij onder vraagd werden naar de ontvangst van zekere houten kist, was het soms of zij zich er wat van herinnerden, maar dan weder heerschte in hunne mededeelingen een hopeloze verwar ring van die kist met een korf van den vischkooper te Petersfield, en met een hoedendoos van Lady Pal- liser's modemaakster uit Brighton. „De vracht moet toch betaald zijn," zeide de huishoudster: „daar zit'em de kwestie. Moest er nog voor be taald worden, dan moet het in mijn boek opgeschreven staan; maar was de vracht door den alzender betaald, dan, ziet ge, mijnheer, is de zaak buiten me omgegaan, en dan kan het best wezen, dat ik er niets van gehoord heb." Doch nu scheen het, dat er plot seling een lichtstraal doordrong in hel verduisterde geheugen van den won derlijken knecht, en dat hij zich op eens iets herinnerde, dat drie weken geleden gebeurd was. Hel schoot hein op eens te binnen, dal er, ter wijl hij aan zijn middagmaal zat, de omstandigheid, dat het juist om streeks dien lijd gebeurd was, had blijkbaar indruk op hem gemaakt een zware houten kist bezorgd was, en dat hij die naar boven gebracht had, naar Mr. Wendover's kamer. De kist was erg zwaar geweest, en Mr. Wendover had gezegd, dal er boeken in waren. „En hebt ge toen de kist voor Mr. Wendover opengemaakt?" „Neen, mijnheer. Ik heb wel aan geboden haar te openen, maar Mr. Wendover zeide, dat hij zelf het noo- dige gereedschap bezat, en dat hij de kist zou openen, als hij daarvoor tijd had. Hij had op 'l oogenblik nog geen behoefte aan de boeken, zeide hij, en 't was dus nog niet noodig, dat de kist open gemaakt werd." „Ik begrijp het nu al: 't was een kist met boeken. Dank je, dal. is 't juist wat ik wilde weten." John Jardine begreep nu ook wel, wat er eigentlijk in de kist geweest was. Hij twijfelde geen oogenblik er aan, of Brian had, toen hem sterke drank geweigerd werd, waarnaar hij onophoudelijk mei een dronkaards verlangen smachtte, zich een voorraad uit Londen weten te verschaffen, en 't stond bij hem vast, dat, zoo er zich bij den lijder geen beterschap geopenbaard had, dit hieraan moest toegeschreven worden, dat de brand stof, welke het vuur brandende hield, hem niet ontbroken had. De eenige vraag, welke nu nog te beantwoorden overbleef, was, hoe Brian, niettegenstaande hij met zoo veel zorg was opgepast, over zijn ge heimen voorraad drank had kunnen beschikken, onder de oogen als 't ware van zijn bewaker. Maar Mr. Jardine wist wel, dat de lijder aan alliohol- vergiftiging niet minder geslepen is dan de volslagen krankzinnige, en dat misleiding en bedrog eigenaardige symptomen der ziekte zijn. Toen hij terugkwam in Brian's kamer, lag de patiënt op zijn bed, uitgeput door de opgewondenheid en de on rust der laatste uren. Maar hij sliep niet, doch was rustiger dan gewoon lijk, in een toestand van halve be wusteloosheid, terwijl hij nu en dan wat bij zich zelf mompelde. Towler zat aan eene kleine tafel bij het venster op zijn gemak te ontbijten, en de aanwezigheid van den lijder verhinderde hem niet de koffiekan te hanteeren en met smaak wat ham en eieren te nuttigen. „Ik heb hem met geen mogelijk heid er toe weten te krijgen, eenig voedsel te gebruiken," fluisterde Tow ler, toen Mr. Jardine zonder geraas te maken de kamer binnen kwam. 't Is buitengewoon min met hem gesteld." „Mr. Eosbroke komt spoedig, hoop ik." „Ik geloof niet, dat hij er iets aan zal kunnen doen," zeide Towler; „dokters weten weinig of geen raad voor zulk een geval. Indien hij niet langzamerhand in een rustigen slaap geraakt, vrees ik, dat het niet lang meer duren zal." Mr. Jardine gaf geen antwoord op deze ontmoedigende opmerking. Er zijn oogenblikken, dat spreken meer kwaad dan goed kan doen. Hij stond bij het venster, en wierp een blik op die ineengeschrompelde gestalte, daar op het groote ouderwetsche ledikant, met zijn ruim donkerbruin damasten gordijnen, zijn koorden, franjes, kwas ten en andere noodelooze sieraden die ontzenuwde, onbeholpen gestalte, het treurig overblijfsel van een ver woeste jeugd, het akelig wrak van een misbruikt leven, 't Verwilderde gelaat, waarop het angstzweet parelde, loodkleurig bleek, deed denken aan het aangezicht des doods. Wat kon de kunst des medicijnmeesters anders voor dezen man doen, dan den aard zijner ziekte omschrijven, en een oor deel er over uitspreken, om de naast- bestaanden tevreden te stellen? John Jardine was er van overtuigd, dat al de dokters der christenwereld te zamen niet in staat zouden zijn, deze ineengestorte gestalte weder op de been te brengen, en haar weder de plaats te doen innemenwelke zij vroeger onder de menschen inge nomen had. Nog altijd zoekende naar de op lossing van het raadsel van den in houd der wijnkist, liet Mr. Jardine zijn oogen over de kamer gaan, en trachtte hij een of andere verborgen bergplaats te ontdekken, welke de zorgvuldige bewaker over 't hoofd had gezien. Maar, hoe hij ook rondzag, hij ontdekte niets. Daar was het hooge ledikant met zijn vier stijlen en zijn vierkante kroonlijst, een zwaar ma honiehouten gevaarte met ruime da masten gordijnen omhangenkon wellicht Brian zijn brandewijn daar ginderachter die mahoniehouten kroonlijst verborgen hebben Zeker niet. Vooreerst zou de zwaarte der flesschen het damast hebben doen uitzakken, en verder was ook de plaats niet genoeg onder het bereik. Hij moest zijn vergift verbergen op eene plaats, van waar hij het heime lijk, in der haast, twintig-, vijftig-, honderdmaal op een dag of gedurende een nacht kon tot zich nemen. Thans viel Mr. Jardine's blik op de openstaande deur der badkamer, 't Was een strook, afgenomen van de studeerkamer, een verlrekjen, dat in de laatste twintig jaar moest zijn ge maakt. 'l Was het eenige vertrek, dal Mr. Jardine niet onderzocht had, alvorens hij zich naar beneden had begeven om te ontbijten. Hij stiet de deur open en liep hel kaïnertjen binnen, gevolgd door Tow ler, die onder 't loopen de sporen van de eieren en ham van zijn mond wischte. „Ge hebt, vermoed ik, je oog even zeer over dit vertrek laten gaan, als over de andere kamers?" vroeg Mr. Jardine, naar hem omziende. „Ja, mijnheer, ik heb mijn oog over alles laten gaan." 't Was maar een klein vertrek. Eene groote koperen badkuipmet een keurig bewerkt mahoniehouten om hulsel; eene- rij geelkoperen haken, waaraan badhanddoeken hingen, die aan de in eene sakristie hangende koorkleeden deden denkeneene waschtafel in een hoek, eene toilet tafel met spiegel en verder toebehooren bij het venster, en een teenen armstoel maakten het geheele ameublement uil. Hier zou men denken kon onmogelijk eene geheime bergplaats wezen. Mr. Jardine nam het vertrekjen nauwkeurig in oogenschouw. 't Was het eenige vertrek, waar de patiënt bezwaarlijk kon worden lastig geval len door zijn oppasser. Ilier kon hij er zeker van zijn, dal men hem alleen zou laten. „Hebt ge de houten kast onder zochtwaarin de badkuip staat?" vroeg hij thans, en zijn scherp oog viel op de ruimte, die daar was lus- schen de koperen kuip en het ma honiehouten omhulsel. „Neen, mijnheer," haastte Towler zich te antwoorden, „is daar ruimte tusschen „Natuurlijk is er ruimte tusschen. Dat kunt ge, dunkt me, zoo wel zien." „Dal is waar, mijnheer; maar daar binnen zijn de heetwater-pijpen, en daar kan alleen een loodgieter bij komen." „Onzin," zeide Mr. Jardine, en hij ging bij het eene einde van hel bad op de knieën liggen, waar een ma honiehouten deurtjen was aangebracht ten gerieve van den loodgieter, een deurtjen, dat wat in de schaduw zat, en daardoor aan Towler's aandacht ontgaan was. „Breng me eene kaars," zeide Mr. Jardine, onbewust het voetspoor vol gende van de broederschap der lood gieters, wier verbruik van kaarsen een schrik in een huishouding is. Towler ging eene kaars halen, ter wijl Mr. Jardine met omzichtige hand de schuilhoeken tusschen de badkuip en haar houten omhulsel doorzocht, schuilhoeken, waarin heet- en koud- vvaterpijpen zich slangsgewijze kron kelden. 't Was een lastig gesnuffel, maar toch had hij, voordal nog Towler met de kaars terug kon zijn, het geheim ontdekt. Drie of vier volle flesschen en een groot aantal ledige waren in deze stoffige ruimte wegge stopt. Hij haalde een der volle fles schen voor den dag. „Hennesey:'s beste oude Cognac" stond op de etikette. Dit was dus de bron van koorts en delirium geweest bier had zich het kwaad verborgen, dat alle dooi de geneeskundigen aangewende mid delen verijdeld had. Mr. Fosbroke werd aangemeld, terwijl John Jadine zich het stof en de vlekken ijzerroest van de handen wiesch. Brian was op dit oogenblik te zwak, om den platlelandsgeneesheer ruw te bejegenen, hoezeer hij zich ook tegen diens bemoeiing verzet had. HÜ duldde nu, zonder eenige tegen spraak, dat Mr. Fosbroke bij zijn ledikant ging zitten en hem den pols voelde. „Hoe vindt ge hem?" vroeg Mr. Jardine, toen de geneesheer zich van het bed verwijderd had. „Heel min; de pols is heel zwak en jaagt zeer snel honderd veer tig slagen in eene minuut; een ge weldig kloppen in de slagaderen van hoofdslapen en hals; overdadig zwe ten alle ongunstige teekenen. Wat voor medicijnen heeft hij ingenomen?" De recepten werden hem getoond. „Hum hum digitalis broom- zuur potassium. Ik zou voor een inspuiting van chloraal zijn; doch daar Dr. Mallison over den patiënt praktizeert „Indien ge meent, dat de toestand gevaarlijk is, zal ik om Dr. Mallison telegrafeeren." „De ziekte is, als zij deze hoogte bereikt heeft, altijd gevaarlijk, inzon derheid bij een patiënt van Mr. Wend over's leeftijd. Ook het seizoen is ongunstig de sterfte van lijders aan deze ziekte is in den zomer ééns zoo groot als anders. Kunnen we hem gedurende eenige uren in een rustigen, gezonden slaap krijgen, dan zal er zich mogelijk eenige neiging loi beterschap openbaren zal wel licht het delirium bedwongen zijn maar in zijn zwakken toestand kan de slaap zelfs noodlottig wezen; de levenskracht is zoo gering. Ja, gij moet bepaald om Dr. Mallison tele grafeeren, en inlusschen zal ik met chloraal trachten te doen wat mo gelijk is." „Ge moet aan hem doen wat ge kunt; Mrs. Wendover stelt een onvoor waardelijk vertrouwen in u." „Ik zal naar huis rijden en chlo raal halen." Toen de dorpsgeneesheer zich ver wijderd had, was 'teerste wat Mr. Jardine deed, te telegrafeeren naai den Londenschen geneesheer, en hel volgende, de ongebruikte flesschen cog nac achter slot te brengen, en, ge holpen door Towler, de ledige fles schen weg te bergen, zonder dat de dienstboden er iets van merkten. Ongetwijfeld waren allen die lot de huishouding behoorden bekend met den aard van Mr. Wendovers onge steldheid; maar 'twas beter hemde openbaarwording dezer vernederende bizonderheden te besparen. HOOFDSTUK XXVIII. Eens Engelsciiman's huis is zijN kasteel. In weerwil van de volslagen duis ternis van haar huiselijken horizon, haalde Ida toch wat ruimer adem, toen het rijtuig van Wimperfield wegreed. Zij had in den laatsten tijd maar zeer zelden hare woning ver laten, daar zij zich door plichtgevoel gekluisterd voelde aan tiaar vreug deloos huiselijk levenen 't was of haar een pak van 't hart viel, toen zij den rug toekeerde aan dat deitige witte gebouw, waarin alle de ellende van haar lot rampspoed gedoemd leven belichaamd was. Geen knekel huis kon meer spookachtige, onbe schrijfelijke ijselijkheden bevatten, dan Wimperiield voor haar bevat had sedert dien langen, nooit te vergeten nacht, toen zij hel waanzinnig ge raaskal baars echtgenoots had moe ten aanhooren, en toen al de afgrijse lijke voorwerpen, welke zijn ontstelde verbeelding had in 't aanzijn geroe pen, en die zijn geen oogenblik rus tende tong beschreven had, voor haar geest maar weinig minder werkelijkheid geweest waren dan voor den zijne. Kon zij ooit weer het genot van vrede en rust smaken in die vertrekkenooit weder die gangen betreden, zonder te huive-, ren van angst? Kon zij zich daar ooit weder, alware het ook maar voor een dag, gelukkig gevoelen Zij ging achterover zitten in hel rijtuig, terwijl zij door de groote laan reden, en hield de oogen gesloten; hare ziel was verslagen, en onder den last, die hare ziel drukte, ging ook haar lichaam gebogen. Wordt vervolgd). Gedrukt bij DE ERVEN LOOSJES te Haarlem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1889 | | pagina 12