HET GOUDEN KALF door M. E. Bbaddon. 75) Zij stonden allen bijeen voor de boekenkast. Bessie en Ida bezagen de boeken, terwijl Lady Palliser en haar jongsken hun gesprek voort zetten, toen de deur werd openge smeten, en de heer des huizes plot seling tusschen hen in stond eene rijzige breedgeschouderde gestalte, gedost in een grof jachtbuis van bom bazijn en leder, evenals een bosch wachter met een donker, zwaar gebaard gelaat onder een hoed met breeden slappen rand. Doch de bin nendringers hadden maar even tijd, om te zien, hoe de man er uitzag. Nauwlijks toch had de marskramer het groepjen voor zijne boekenkast zien staan, of hij trok zich zijn vilten hoed verder over de oogen, en liep met haastige schreden de kamer door, naar den hoek, van waar een smal wenteltrapjen naar boven voerde. Hij vloog in drie of vier sprongen die trap op, liep het bovenkamertjen binnen en grendelde de deur dicht, terwijl zijn ongenoode gasten elkander ontsteld aanzagen, zonder in 'teerst een woord te durven spreken. Lady Palliser was de eerste, die het waagde iets te zeggen. „Hebt ge ooit meer zulke manieren gezien?" riep zij uit. „Wat een lompe vlegel! Vernie, ge moet me nooit weêr over dien afgrijselijken kerel spreken. Ik wensch nooit meer iets uittestaan te hebben met gestudeerde lui, als dit een staalljen is van hunne manieren! Hij nam waarachtig niet eens zijn hoed voor ons af!" „We hadden het recht niet, zijne kaïner binnen te dringen," liet Bessie zich hooren, die het maar zelden over haar hart kon krijgen, boos op iemand te zijn. „Ik houd het er stellig voor, dat de arme man hel diep gevoelt, hoezeer zijne pozitie veranderd is. Wanneer Brian van de Abdij weêr thuis komt als hij ooit weêr thuis komtzal ik hem verzoeken dezen armen man op te sporen, en hem op een of andere wijze te helpen. De eene kweekeling van Ballion Kol lege behoort den ander bij te staan." „Laat ons dadelijk naar ons rijtuig terugkeeren," hernam Lady Palliser en zij riep dat zoo luide mogelijk, opdat de marskramer het mocht hoo ren, wat voor soort van menschen hel waren, die hij door zijne buffel achtige bejegening beleedigd had." Ik gevoel, dat ik me zou onteeren door langer in dit huis te blijven." Zij spoedden zich den zandigen heuvel af, naar den weg, waar zij het rijtuig hadden achtergelaten, en Lady Palliser duwde hen er in, buiten adem, deels tengevolge van de haas tige gejaagdheid, waarmede zij den heuvel afgedaald was, deels tenge volge van hare verontwaardiging. „Maar Ida, wat ziel ge doodelijk bleek!" riep Bessie uit. „Ge voelt je toch niet ziek, hoop ik Hebben we te hard geloopen voor je?" „Neen, lieve maar het ge laat van dien man herinnerde mij „Brian's gelaat toen hij pas uit Noorwegen terugkwam en zoo vree- selijk door de zon verbrand was, niet waar?" viel Bessy haar in de rede; „ook mij deed hij aan Brian denken. Hij hield zijn hoofd op de zelfde wijze, en ook de vorm zijner schouders was dergelijk maar daar bij bepaalde het zich ook. Wezentlijk gelijken op Brian deed de marskra mer niet." „Natuurlijk niet."' HOOFDSTUK XXIX. EEN DOODE GELIJK. Dr. Mallison kwam te Wimperfield aan op hetzelfde uur, als bij gelegen heid van zijn eerste bezoek. Hij ver toefde bijna een half uur bij den pa tiënt, en gedurende voor het minst nog een half uur onderhield hij zich met Mr. Fosbroke, zoodat van hem niet gezegd kon worden, dat hij zich van zijn plicht als geneesheer op lucht hartige of oppervlakkige wijze kweet. Maar hij gaf weinig hoopen er was in zijne manieren, toen hij met Ida en hare stiefmoeder sprak, een zekere ernst, welke blijkbaar ten doel had haar op het ergste voor te bereiden. Hij eischte bepaald, dat er een tweede persoon moest komen eene krach tige, ervaren vrouw om Towler bij te staan in de verpleging, daar laatstgenoemde tegenwoordig eene zware taak te vervullen had, vooral omdat in den laatsten tijd het deliri- um. vani'den lijder zich uitte in een geweldigen haal tegen zijn oppasser, die, meende hij, er op uit was, hem een of andere beleediging aan te doen. Dr. Mallison raadde ook aan, dat Mrs. Wendover niet langer den nacht zou doorbrengen in de slaapkamer, welke aan die haars echtgenoots grensde. Hij bleef daar krachtig op aandringen, toen Ida te kennen gaf, geen plicht te willen verzuimen, welks volbren ging zij aan haar echtgenoot ver schuldigd was. „Ik ben zoo met hem begaan," zeide zij. „Ik zou alles ter wereld willen doen, om hem te helpen, om zijn lijden te verzachten." „Ongelukkigerwijze kunt ge noch het een, noch het ander doen, beste mevrouw. Wanneer hij van die aan vallen heeft, zal hij in zijn beste vrien den zijn ergste vijanden zien zoo op 't oogenblik nog ging hij woedend tegen Towler te keer. Ge kunt be paald niets voor hem doen, en zells zal uwe tegenwoordigheid hem waar schijnlijk verbitteren. Hij moet ge heel overgegeven worden aan zijne verplegers. Towler zal onvoorwaar delijk gehoorzamen aan mijne voor- schrillen, en de vrouwelijke verpleeg ster Mr. Fosbroke heeft me ver zekerd, dat hij een persoon weet, die geheel voor die taak berekend is zal hem daarbij behulpzaam zijn. Mocht het ons gelukken de le venskracht van den patiënt, welke thans zoo flauw is als zij maar wezen kan, wat aan te wakkeren, en hem in een natuurlijken slaap te krijgen, nu, dan zou de zaak mogelijk nog een gunstigen loop kunnen nemen. Maar ik wil het niet voor u verber gen, dat Mr. Wendover's toestand bedenkelijk, hoogst bedenkelijk is. Lady Palliser, gij zult er, hoop ik, wel op aandringen, dat uwe dochter voor 's hands eene kamer betrekke, op eenigen afstand van die haars echtgenoots. Na verloop van een dag of wat, wanneer het delirium be dwongen zal zijn, wat, naar ik Ver trouw gebeuren zal, door hum! door het wegnemen van de ver derfelijke oorzaak, zal Mrs. Wendover zich weder met de verzorging haars echtgenoots kunnen belasten. Voor 't oogenblik is 't voor beiden het best, dat zij hem zoo weinig mogelijk zie." Ida kon niet nalaten aan dit voor schrift te gehoorzamen, vooral toen Lady Palliser en Mrs. Jardine de zaak in handen namen. Jane Dyson kreeg last om al Mrs. Wendovers toebe- hooren over te brengen naar eene kamer op de tweede verdieping, boven die, welke haar nu tot slaapkamer diende een mooi luchtig vertrek, met een prachtig uitzicht, doch min der rijk gemeubeld dan de vertrekken op de eerste verdieping. Bessie be weerde, dat deze bovenkamer met haar alkoof, lichte sitsen gordijnen en mahoniehouten ameublement een veel mooier kamer was dan die be neden. Zij liep de trappen op en neer, belast met bloemen, Japansche waai ers, theetafeltjens en andere kleinig heden, totdat het vertrek tot eene model-slaapkamer was ingericht, en toen geleidde zij Ida zegevierend naar boven, om haar haar nieuw verblijf in oogenschouw te laten nemen. „Is het niet verrukkelijk?" vroeg zij; „vindt ge niet, dat de verande ring in je voordeel is? Laten we onze thee hier boven laten brengen, indien het voor onze goede Jane Dyson niet te veel moeite is. 't Is bij zessen en we hebben nog geen kopjen thee gehadIk heb altijd veel op met eene nieuwe omgeving. We zullen de tafel hier vlak tegenover het venster plaat sen. Wat een uitmuntend archilekl is dat geweesl, die deze kamer van lage ramen en zoo'n lief balkon voor zien heeft! Ge moet een paargroote Japansche vazen op het balkon laten zetten, Ida mooie donkerroode, of oranjegele. Maar ach, mijn arme lie veling, wat ziet ge er treurig uit!" „Ik heb zoo juist gesproken met de nieuwe verpleegster, Bessie. Zij is, naar 't me voorkomt, een goed, eerlijk schepsel. Zij heeft anderen verpleegd, die aan dezelfde ziekte leden, en en ze houdt het er voor, dat Brian's toestand wanhopig is!!" ,,0, maar hij zal het misschien nog wel te boven komen, lieveDe Lon- densche dokter heeft hem nog niet opgegeven, en het baat in geen geval iets, als ge je zelve ziek maakt van angst. Als ge dat doet, dan zult ge niet in staat zijn, Brian op te passen, wanneer hij begint te herstellenen, ge weet wel, herstellenden vereischen zulk eene nauwlettende zorg." De thee werd binnengebracht, en Bessie wist hare vriendin te bewegen iels te gebruiken, terwijl zij door babbelde in de hoop, dat dit eenige afleiding mocht geven aan Ida, die daar zonder een woord te spreken zat te mijmeren over haar rampspoed. Maar 't ijselijke van het geval had Ida al te zeer in de macht. De ge dachte daaraan had bij haar den bo ventoon, even als bij den slaapwan delaar, wiens gewaarwording dood is voor elk ander onderwerp, behalve voor die ééne gedachtedie hem ge heel in beslag neemt, terwijl alle bij komende denkbeelden zich daaraan onwillekeurig vastknoopen; en Ida glimlachte droevig en deed alsof zij belangstelde in 't geen Bessie verhaalde van personen en gebeurtenissen in de gemeente haars echtgenoots van de eigenaardigheden van den nieuwen hulppreeker, en van de on- noozelheid van al die jonge meisjens uit de gemeente die hem naliepen. „Hij is zoo stijf als een hark; inaar ik moet er bij zeggen, dat er in de geheele gemeente geen enkel ander ongehuwd manspersoon onder de veertig is. Hij doet onwillekeurig den ken aan Robinson Crusoe. De pozitie, welke hij inneemt, is van dien aard, dat een jong man licht tot dwaze inbeelding vervalt. Ik ben er van overtuigd, dat hij zichzelf voor een mooi man begint te houden, niette genstaande zijn gezicht vol puisten zit." Ida ging dien avond niet naar be neden om te dineeren. Zij gevoelde zich niet in staat, zich opgeruimd voor te doen, en zij wilde niet, dat hare tegenwoordigheid Mr. en Mrs. Jardine ontstemde, of het genot be dierf van Vernie, die voor de eerste maal na zijne ziekte mede aan den maaltijd zou aanzitten. Zoo zat zij daar op hare bovenkamer en wierp een blik over het boschrijk landschap, waarover de schemeravond een grijs waas wierp, en zij las Victor Cousin's „Geschiedenis der wijsbegeerte," welke lekluur haar vrij wat meer opbeurde dan een roman of poëzie had kunnen doen, daar zij haar verplaatste in de gewesten van het afgetrokken denken, waar menschelijke zorg en onrust niet binnen dringen. Gedurende de volgende drie dagen ging het nog al rustig toe. Brian verliet zijne vertrekken niet, welke thans eene groole ruimte innamen, daar Ida's slaapkamer er nu ook een deel van uitmaakte, zoodat hij ruimte in overvloed had om zich te bewegen, wanneer hij weer zoo'n aanval van onrustige gejaagdheid kreeg. Hij kreeg nu bijna niemand te zien en te spre ken dan de met zijn oppassing be laste personen en Mr. Fosbroke, die hem driemaal daags kwam bezoeken en met de meest nauwgezette zorg vuldigheid over zijn patiënt prakti- zeerde. Ida had eerst hare bezoeken bij den kranke gestaakt, toen het maar al te blijkbaar werd, dat hare tegen woordigheid hem verbitterde. Hij her innerde zich dan de pijnlijkste too- neelen, welke zij beleefd hadden, raaskalde over zijn huwelijk, en be schuldigde zijne vrouw van wreedheid en geldzucht, schreide, barstte in woede uit, sprak godslasterlijke taal, totdat Ida huiverend de kamer ont week. Voor de twee verplegers was deze wilde taal slechts een onderdeel van de hallucinaties des patiënts; voor Ida was zij maar al te treurige werkelijkheid. Mr. Jardine en zijne vrouw bleven tot het einde der week, maar toen hel Zalerdag geworden was, moest de predikant noodzakelijk naar zijne gemeente terugkeeren; en ofschoon Bessie op Wimperfield wilde blijven, al moest zij dan ook voor de eerste maal gedurende haar huwelijksleven van haar man gescheiden zijn, Ida wilde hare toestemming niet geven tot zulk een opoffering. Vernon, die nu geheel genezen verklaard was, zou met de Jardines naar Salisbury Plain terugkeeren, daar allen van oordeel waren, dat in de gegeven omstan digheden Wimperfield Park geen ge schikte plaats voor hem was. Mocht Brian's ziekte een noodlottig einde nemen, dan was het wenschelijk, dat de knaap vertrokken was voordat de gevreesde gast den drempel over schreed. Ida zag hare vrienden vertrekken met een gevoel van wanhoop, te ver scheurend om onder woorden te brengen. Zij omhelsde Vernie zoo hartstochtelijk, als dacht zij hem nooit weêr te zien. 't Was haar te moede, alsof zij hel ware, wier dagen geteld waren, wier levensdraad weldra zou worden afgesneden. De lucht zelfs, die zij inademde scheen doortrokken te zijn met den geur des doods. Hel licht was verduisterd door de som berheid des grafs. Telkens en telkens weêr had in benauwende droomen het vreeselijke tooneel, dat zij daar in de kerk met Brian had beleefd, haar voor den geest gestaan, en zij had de wormen door de vermolmde planken van den vloer der kerk zien kruipen zij had als 't ware den walgelijken geur der besmetting in geademd. Zij stond daar in den vroegen zo mermorgen in de portiek, Mr. Jardine's faëton na te staren, die daar in de verte in de laan zich allengskens aan haar gezicht onttrok, en toen liep zij met langzame schreden naar binnen, zich gevoelende, als werd zij geheel alleen in haar ellende achtergelaten. Niet omdat Fanny Palliser te weinig vriendelijke welwillendheid en deel neming liet blijken, maar zij begreep te weinig wat er in Ida omging, en de sterkere kon raoeielijk steun vin den in de zwakkere; en bovendien zou hoogstwaarschijnlijk de moeder geheel vervuld zijn van het gemis van haar jongsken, dat haar na zijne ziekte dubbel dierbaar geworden was. Neen, Ida gevoelde, dat zij, nu John Jardine was heengegaan, haar last alleen moest dragen. Hulp voor haar, andere steun, dan dien zij vond in haar eigen moedige natuur was er niet. Wordt vervolgd). Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES te Haarlem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1889 | | pagina 6