HET GOUDEN KALF door M. E. Braddon 76) Zij zou gaarne op dezen heerlij ken morgen zijn gaan ronddolen in het park en in de bosschen, of een grooten toer te paard hebben gedaan maar het stond bij haar vast, dat het, zoolang haar echtgenoot in zijn tegen- woordigen bedenkelijken toestand bleef, baar plicht was, in zijne nabij heid te blijven, zoodat men haar elk oogenblik, wanneer het maar noodig was, roepen kon, en zij, zoodra hij maar weêr wat bij zijn verstand kwam, hem kon kalmeeren en helpen, gelijk zij zoo vaak gedaan had gedurende hel lange beloop zijner treurige en steeds verergerende ziekte. Met dit doel bracht zij het grootste gedeelte van haar dag in de slaap kamer door, welke Bessie zoo aardig en geriefelijk voor haar ingericht had. Hier was zij onder het dadelijk bereik van de verpleegster in de beneden kamer, en kon men haar elk oogen blik bij haar echtgenoot roepen. Hier had zij haar lievelingsboeken en hel uitzicht op het park en de bosschen, schitterend in hun zomerdos. Zij kon op haar balkon zitten lezen, ol al mijmerend zitten turen op hel uitge strekte landschap met zijn heuvels en dalen, verdiept in treurig gepeins over de dagen van weleer, vol ang stige bezorgdheid voor het heden, zonder zelfs te durven denken aan de gevreesde toekomst. „Verwijt me mijn ongezelligheid niet," zeide zij tegen Lady Palliser, voordat zij zich, na haastig ontbeten te hebben, weder naar hare kamer begaf; „maar ik gevoel me te ramp zalig, om me ook maar eenigszins opgeruimd te kunnen aanstellen, en ik zou u maar in eene treurige stem ming brengen, als ik bij u was. Ga gij wat rijden, mama, en leg eenige bezoeken af. Ge hebt een akeligen tijd beleefd, en eenige verandering van looneel zal u goed doen." „Ik zal, geloof ik, doen wat ge mij aanraadt, Ida," antwoordde Lady Pal liser op ernstigen toon. „Ik gevoel me uitgeput, en heb, meen ik, wer kelijk behoefte aan zeelucht. Wal zoudt ge er van denken, als we on middellijk na de begrafenis naar Bour nemouth gingen?" „De begrafenis!" stamelde Ida, zoo bleek als een doode. „Ja, lieve; Mr. Fosbroke heeft alle hoop opgegeven, meen ik te weten; en na de begrafenis zult ge niet min der dan ik behoefte hebben aan verandering. Me dunkt, het zou wel goed wezen, als ik naar den agent te Bournemouth schreef, dat hij ons nette aparlementen moet bezorgen, want ik zou niet gaarne mijn intrek in een hotel nemen." „O, mama, ge moest niet zoolang vooruit plannen maken. Wacht totdat hij dood is," zeide Ida op bitteren toon. Er was voor haar iets akelig hard vochtigs in dit vooruitloopen op het oordeel, dat aanstaande was, in dit nemen van maatregelen om zichzelf een goed en aangenaam leven te be zorgen tegen den tijd, dat de lijder daarboven den worstelstrijd met 's menschen laatsten vijand zou hebben ten einde gebracht. Lady Palliser trachtte zich te be helpen zonder het gezelschap harer stieldochter. Zij had Jane Dyson, met wie men heel goed spreken kon, en die in haar herinneringen betreffende de laatste slepende ziekte van de vrouw des Aartsbisschops een onuit puttelijke bron van belangwekkende gesprekken bezat. De meesleresse en de dienstmaagd brachten den morgen op niet onaangename wijze door met gesprekken van het knekelhuis-genre, en met het nazien van Lady Palliser's garderobe, met het doel om te bera men, welke nieuwe rouwkleederen zij zou noodig hebben voor 't geval dat Brian kwam te sterven. Zij had hem gaarne mogen lijden, en zij had hem gedurende zijn leven vriendelijk en welwillend bejegend, en zij wilde hem na zijn dood ook niet te kort doen, door een hatelijke zuinigheid ten opzichte van krip en gitten. HOOFDSTUK XXX. EENE WONDERBARE REDDING. Er waren drie dagen na het ver trek der Jardine's verloopen, en er was nog geenerlei verandering geko men in Brian's toestand. Mr. Fosbroke verklaarde, dat de patiënt zoo ziek was als hij met eenige mogelijkheid zijn kon, en dat de ziekte een gun- stigen keer moest nemen, daar anders binnen één of twee dagen een nood lottige afloop te wachten was. De dienstboden praatten allen over de ophanden zijnde begrafenis-plechtig heid met soortgelijke belangstelling, als waarmede Lady Palliser er over gesproken had. 't Moest toch gebeuren, en het beste wat men doen kon, was alles zoo goed mogelijk in te richten. Zij waren nog altijd in den rouw over Sir Beginalden nu was er weder een sterfgeval ophanden, dat hun weder een nieuw pak zwarte kleeren zou verschaffen. Dit was een der voorrechten, verbonden aan de dienst bij eene werkelijk goede familie, waai de Koning der Verschrikking met de vereischte onderscheiding werd be jegend. 't Was elf uur 's avonds, en alles was stil in huis behalve in de vertrekken, waar de zieke en zijn verplegers nauwlijks ooit tot rust kwamen. Een der mannelijke dienst boden sliep in zijne kleeren op een laag rolbed op den gang, en kon steeds geroepen worden, wanneer men zijne diensten noodig had. Al de overige bewoners des buizes waren naar bed gegaan, behalve Ida, die bij haar venster zat te staren op de onstuimige lucht en op de boomen, die door den hevigen wind heen en weder gezweept werden. 't Was een regenachtige en onstui mige dag geweest, en het woei nog hevig. Onwillekeurig kwam Ida die vreeselijke storm op Bessie's verjaar dag voor den geest, die zooveel men schen had doen omkomen, en tenge volge van welken Reginald Palliser heer en meester van Wimperfield geworden was. Troosteloos en afgemat zat zij te turen op de aan het uitspansel drij vende wolken. Hare stichtelijke boeken, waaruit zij in deze donkere dagen en nachten zoo vaak troost geput had, lagen ongeopend op hare tafel. In de laatste een of twee dagen had zij niet meer gepoogd aan haar geest afleiding te verschaffen door ander soort van lektuur. De woorden welke haar oogen op werktuigelijke wijze onderscheidden, kon zij niet begrijpen. Zij kon geen andere boeken lezen dan die spraken van troost voor een afgetobde ziel, van een hoop, die verder reikte dan eene zondige wereld. Zij had in de laatste dagen nauw lijks iets gegetenzij had geleefd van kopjens thee en half doorschijnende sneeljens geboterd brood. Hare nach ten had zij bijna slapeloos doorge bracht, en wanneer zij nog even was ingesluimerd, hadden akelige droomen haar verontrust. Zij was volslagen uitgeput naar lichaam en geest, en terwijl zij daar zal voor het geopende venster, in eene morgenjapon, met een krippen sjaal om hare schouders gewikkeld, oefende het eentonige ge loei van den wind op haar den in vloed uit van een wiegelied, dat haar in slaap suste. Zij lag achterover in haar lagen gemakkelijken stoel, met het hootd half begraven in het zachte donzen kussen, en sliep zooals zij in geen maanden geslapen had. 't Was de vaste, verkwikkende slaap der uit putting, en lang, zeer lang bleef zij aldus in slaap; want toen zij de oogen opende en om .zich heen zag, ont wakende tengevolge van eene won derlijke benauwdheid op de borst, drong het blauwige licht van den dageraad de kamer binnen een licht, dat opeens in een hellen rooden gloed veranderde, schitterend rood, zooals de horizon kan zijn bij het ondergaan der zon. De benauwdheid op hare borst nam toe; 't was of zij slikken zou. Het blauwige licht van den aanbrekenden dag, de roode gloed veranderden in een akelig grijsde oogen deden haar pijn, en 't was ol haar de keel dichl- gesnoerd werd. Werktuigelijk, niet wetende wat zij deed, begon zij al tastende naar de deur te loopen; maar de atmosfeer was nu zoo zwaai en dik geworden, dat zij de deur niet vinden kon; de armen uitstrek kende, tastte zij op een groot meu belstuk de garderobe. Zij ging legen het meubelstuk aanslaan, uil- geput, hulpeloos, half van haar be wustzijn beroofd door dien ijselijken rook; en terwijl zij daar zoo stond, klonk daar omlaag een schrille kreet „Brand 1 Brand 1" Zij hoorde een aantal onderscheiden stemmen aldus gillen en schreeuwen binnen 's huis en daar buiten waar, en hoe nabij, of hoever, kon zij niet zeg gen maar 't was in haar oor, of alle stemmen uit de verte klonken. Zij kon nog maar even het open staande venster onderscheiden, voor 't welk zij eenige minuten geleden had zitten te slapen; zij kon hel onderscheiden bij hel roode licht daar buiten, dat nog maar juist zichtbaar was door den dichter, steeds dichter wordenden rook daar binnen. Zij snelde naar het venster om zoo mogelijk te ontkomen uit dien verstikkenden dampkring; doch op het oogenblik dat zij die roode licht streep naderde, die daar te midden van de zwarte duisternis schitterde, schoot er plotseling eene vuurvlam van beneden naar boven, die zich mededeelde aan het sitsen gordijn, en in een oogwenk was het venster als omlijst met vuur. Dc vlam deelde zich van het eene gordijn aan hel andere mede, aangeblazen door den nog steeds woedenden wind en terstond stonden de draperieën, de franjes, en al de versiering van de drie vensters in lichte laaie vlam. Ida stond daar hulpeloos, roerloos als de vrouw van Loth, op de zich aan houdend verder verbreidende vlam men te staren. Er doorheen te vliegen, uit het openstaande venster tespiin- gen, ofschoon haar zoo doende een zekere dood wachtte, 't was het eerste voornemen, dat bij haar opkwam. Elk ander soort van dood moest verkie selijk zijn boven deze: half ge smoord op den grond te vallen en levend te verbranden. Toen kwam de gedachte aan haar echtgenoot bij haar op den zwak ken hulpeloozen krankzinnige en dacht zij aan hare stiefmoeder. Ver keerden ook zij in dreigend doods gevaar? Of was zij, omdat zij zich op de bovenverdieping bevond, hel. eenige slachtoffer. De dunne sitsen gordijnen brandden geheel op, terwijl zij er op staarde. De houten vensterkozijnen kraakten en blakerden, maar de vlam versmoor de in asch. Alleen de ondragelijke rook bleef, alsmede de steeds toene mende gloed van het vuur beneden. Wanhopig van angst snelde zij naar het balkon. Groote Hemel, welk een schouwspel vertoonde zich aan haar oogen, toen zij een blik naar bene den wieip! Eene vlammen-massa, vermengd met zwarte rookwolken, baande zich een weg door de bene den vensters. Een troepjen mannen stond daar beneden tuinknechts en stalknechts, die in de onmiddellijke nabijheid woonden. Sommigen dezer wendden zwakke pogingen aan met tuinspuiten, welker kleine waterstra len slechts de vlammen schenen te voeden, als ware het water olie ge weest, terwijl anderen een brandlad der trachtten op te richten, die jaren geleden, ten tijde van Sir Reginald's vader, in den stal was geplaatst, doch die door het lange stilstaan nagenoeg onbruikbaar was geworden. Drie ol vier stalknechts liepen af en aan met emmers, en wierpen water tegen de steenen muren, zonder dal het even wel iets baatte. Ida stond op het balkon, leunend legen het ijzeren hek, redding of den dood afwachtend. De lucht was hier wat minder benauwend, maar van tijd tot tijd dreef er een dikke rook wolk over haar heen, en deed haar bijna stikken. De hemel was geheel verlicht door de weêrkaatsing van den vuurgloed. De brandstapel van Dido of Sardanapalus had nauwlijks grooter uitwerking kunnen hebben en heel in de verte, in 't Oosten, tegen de donkere golvende lijnen dei- met bosschen begroeide heuvels, ver toonde zich een ander licht de leedere rooskleurige tinten van den zomerdageraad, die rust en vrede ver kondigden en beloofden. Ida stond daar met gevouwen han den, en hare lippen bewogen zich tot een stil gebed. Zij gaf hare ziel over aan haar Schepper en smeekte om vergiffenis voor hare zondenzij sloot de oogen en wachtte stil den dood af. Plotseling, terwijl zij met berusting en onderworpenheid bad, kraakte het balkon onder een voetstap een krachtige arm werd om haar middel geslagen zij werd over het ijzeren hek getild, en met de meest mogelijke behoedzaamheid, maar tevens ook met vastberadenheid langs een ladder naar beneden gedragen, terwijl de kleine schare, die daar beneden stond, met een kreet van bewondering de kloeke daad begroette. Niet ieder Engelschman is een held, maar 't ligt in 't Engelsch karakter, elke openbaring van heldhaftigheid hoogelijk te waardeeren. Voordat de kloekmoedige redder met zijn last de onderste trede be reikt had, had Ida haar bewustzijn verloren. Zij lag weerloos en hulpeloos in de armen haars redders. Toen zij op den vasten grond stonden, boog hij zijn ongedekt hoofd over het hare heen, dat op zijn schouder rustte, en kuste hij haar op het voorhoofd. De omstanders zagen het en ver oordeelden zijne daad niet. ,,'t Is misschien wel wat vrijmoedig van hem," sprak de tuinbaas„maar hij had er aanspraak op, dat te doen. Niemand onzer had kunnen doen wat hij gedaan heeft." Toen Ida weder tol bewustzijn kwam, lag zij in de kleine slaapkamer van de portiers-woning bij het hek van het Park, en zat hare stiefmoeder naast haar bed, gereed om haar het gewone remedie voor alle vrouwelijk lijden aan te bieden, namenllijk een kopjen thee. „Gode zij dank, dat ge behouden zijlsprak Ida, die zich terstond de vreeselijke dingen herinnerde, die er gebeurd waren, en in 't eerste oogen blik ietwat versteld stond over hare vreemde omgeving. „Waar is Brian Fanny Palliser barstte in tranen uit. „0 Ida, Brian is het geweest, die het huis in brand gestoken heeft, in een zijner aanvallen van waanzin nadat hij achter zijne bedgordijnen op iets ijselijks had liggen broeden; en de arme Towler en de verpleegster sliepen beiden, toen het gebeurde tenminste, Towler, die bij hem opzat, was in den dut geraakt. Wordt vervolgd). Gedrukt bij DE ERVEN LOOSJES te Haarlem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1889 | | pagina 6