HET GOUDEN KALF door M. E. Braddon 77) Hij hoorde Brian er over praten, dat hij aan 't zoeken was'naar slangen in de gordijnen, en even daarna hoorde hij hem zeggen, dat alles in vuur en vlam stond maar hij had er geen notitie van genomen en er zelfs de oogen niet om geopend want hij had hem al zoo vaak over vlammen en vuur hooren praten die arme stumper! en toen hij wakker werd, stond de geheele kamer in liehtlaaie vlam, en was de brand reeds door de open staande deur in het aangrenzende vertrek doorgedrongen, en had het vuur zich ook daar reeds aan de venstergordijnen medegedeeld. Tow- ler en.de verpleegster, en Rogers, allen hebben hun uiterste best gedaan en hun leven gewaagd, om Brian weg te krijgendoch hij wilde de brandende vertrekken niet verlaten. Hij werd al wilder en wilder; en op hetzelfde oogenblik, dat zij een paar stalknechts te hulp riepen, om hem met geweld weg te voeren, is hij naar het venster gevlogen en er uit gesprongen." „En was hij dood?" gilde Ida. „Ja; de schok had hem gedood. Maar ge weet wel, lieve, het baat niets, of we er al over jammeren. Mr. Fosbroke zegt, dat hij toch het einde dezer week niet zou gehaald hebben; zijn gestel was geheel ge sloopt. 't Mag waarlijk eene gezegende verlossing heeten." „O neen," mompelde Ida, en de tranen stroomden haar langs de wan gen. „0 neen, zulk een uiteinde mag geen gezegende verlossing heeten!" Lady Palliser schudde het hoofd, en slaakte eene droevige verzuchting. Waarschijnlijk had zij bij hare be schouwing van het geval alleen het oog gehad op de belangen der over blijvende betrekkingen. Een gelukkig uileinde beteekende voor Fanny Pal liser een dood, door welken de fa milie des overledenen ontheven werd van den last eener langdurige ziekte. „Hij heeft hoegenaamd niet ge leden, beste Ida," hernam zij, met het doel om hare stiefdochter tot be daren te brengen. „Fosbroke zeide, dat de schok hem gedood heeft. Er was geen been van hem gebroken. Hij is terecht gekomen op hel gras voor de ramen der bibliotheek. En o, Ida, wat een zegen, dat alles op Wimperfield tegen brand verzekerd was! Het huis is geheel uitgebrand Ida kon geen leedwezen gevoelen over het lot, dat Wimperfield weder varen was. Het huis was voor haar in den laalsten tijd een afgrijselijk verblijf geweest. Indien iets haar in haar oogenblikkelijken gemoedstoe stand had kunnen verheugen, het zou dit geweest zijn, dal het heerenhuis van Wimperfield geheel tegen den grond lag. „De portiek en de muren staan nog," vervolgde Lady Palliser, ,,en ongetwijfeld zal een bekwaam archi- tekt wel in staat zijn het huis weder in denzelfden stijl op te bouwen." „Maar, mama, 't was een huis, waaraan niets moois, niets belangrijks te zien was, en 't was nauwlijks honderd jaar oud." „Ja, zoo is het juist. Ware het werkelijk een oud huis geweest, men zou blijde geweest zijn, dat men er afkwam; maar 't was zoo goed als nieuw, en nog een stevig gebouw; en hoe ge het leelijk kunt noemen, met zulk een portiek, dat kan ik me niet verbeelden, 't Verwondert me, dat ge niet meer klassieken smaak hebt. Ik houd van alles wat Grieksch is. Het eenige te La Fontaines, waarop ik trotsch was, waren de gipsen vazen met de scharlakenroode geraniump- jens er in." „Maar, mama, hoe ben ik gered? Wie is 't geweest, die mij gered heeft?" vroeg Ida thans, toen zij haar kopjen thee had leeggedronken, en het zwitsersche klokjen op den schoor steenmantel negen uur had geslagen. De zonnestralen baanden zich een weg door het openstaande venster en beschenen de rozen en lelieën in den kleinen tuin der portierswoning. De zomermorgen wierp over alles een vrolijk en lieflijk waas. „0, lieve Ida, dat is eene geschie denis!" riep Lady Palliser uit, en op bedenkelijke en veelbeteekenende wijze knikte zij met het hoofd, en het ver heugde haar blijkbaar Ida's gedachten te kunnen afleiden van het rampzalig uiteinde haars echtgenools. „Ge zult je er over verbazen als ge 't hoort! 0, beste meid, ik meende waarlijk, dat ge reddeloos verloren waartAl de tuinknechts en de stalknechts wa ren daar en Rogers en John en William en Henry half gekleed en op pantoffels, die arme schepselsEn ik smeekte hen drin gend, dat ze je toch redden zouden dat ze op een of andere manier van de buitenzijde, of van de binnenzijde zouden trachien je kamer binnen te dringen. Maar de trap naar de tweede verdieping was ongenaakbaar gewor den door den ïook en de vlammen, en door de brandende balken, die naar beneden stortteneen der knechts waagde een poging om naar boven te gaan, maar hij kwam terug, en zeide, dat hij moest wachten op de spuitgasten niemand dan een spuit gast kon het doen. En toen haalden zij ladders, maar de eerste ladder was niet lang genoeg, en allen waren ten einde raad. Thomas was naar Petersfield gereden om de brandspuit, dadelijk nadat de brand was uitge barsten; maar Petersfield ligt acht mijlen van hier, zooals ge weet, en de toestand scheen hopeloos te zijn. Ik liep als eene waanzinnige onder hen rond, in mijne morgenjapon en op pantoffels, en wat Jane Dyson be treft, zij zat op de onderste trede van de portiek, en kreeg hel eene zenuw toeval vóór het andere na, precies zooals zij gedaan had bij gelegenheid van het overlijden van de vrouw des Aar tsbisschopsen ik dacht, dal er op geen uitkomst meer te hopen viel, toen er een man kwam aansnellen, die de langste ladder aan de man nen die er meê kwamen aandragen ontrukte, en haar tegen het balkon opzette. Hij klom er, vlug als een zeeman, bij op, en voor dat ik eenigs- zins op mijn verhaal gekomen was, kwam hij weer naar beneden klim men, met u in zijn armen, en gij waart behouden. En wie denkt ge, dat die man was?" „De aanvoerder der spuitgasten, vermoed ik." „'t Lijkt er niet naar. De man die u gered heelt, was niemand anders dan Vernie's vriend, de marskramer." HOOFDSTUK XXXI. VERZOEND. Meer dan een jaar was voorbijge gaan sedert dien ijselijken nacht, en een nieuw Wimperfield House verrees langzaam uit de asch van het duif- steenen heerenhuis met de Grieksche portiek. Alleen de muren en de por tiek waren ongeschonden gebleven na den brand, maar ook deze waren omvergehaald, om plaats te maken voor een ruim gebouw in oud-Engel- schen stijl. Het oude gebouw toch was tot eene zoo hooge som verze kerd geweest, dat daarvan een nieuwer en schooner Wimperfield kon worden opgetrokken. Maar Ida was er geen getuige van, hoe langzamerhand dit nieuwe Wimperfield verrees. Zij had het grootste gedeelte van het jaar doorgebracht op de Hoeve bij Miss Wendover, en het overige gedeelte bij hare stiefmoeder te Bournemouth, waar Lady Palliser een der fraaie villas op het landgoed Boscombe ge huurd en betrokken had, een aange naam verblijf voor haar in haar we duwstaat, en dat ook een aardig tehuis voor Yernon in zijne vakantie zou geweest zijn, indien hij er zich mede tevreden had willen stellen, wal echter niet het geval was, daar hij verreweg de voorkeur gaf aan het meer landelijke leven te Kingthorpe. Hier was hij een welkome gast, zoo wel op De Heuvel als op de Hoeve, terwijl er op een kleinen afstand van het dorp nog een derde huis voor hein openstond, daar Mr. Wendover van zijne verre zwerftochten was teruggekeerd, en hij en Vernie op zeer vriendschappelijken voet met elk ander verkeerden. Ida had nog maar weinig van den eigenaar der Abdij gezien, hoewel zij bijna dagelijks den een of den ander van de familie op de Heuvel over hem hoorde spreken. Hij was omstreeks Paschen teruggekomen, on verwachts, gelijk men dat van hem gewoon was, en tot groote verbazing van den omtrek, waar men zich gewend had aan het denkbeeld, dat hij nooit weer zou terugkeeren. Maar, hoewel hij zich nu op de Abdij ge vestigd, en verklaard had, dal er nu een einde gekomen was aan zijn reizen en trekken, daar hij alles wat hij verlangde te zien gezien had, en niet meer van plan was zoover van huis te gaan, had hij toch geen deel genomen aan de picnics en de lan delijke festiviteiten, met welke de fa milie op de Heuvel haar hulde brach ten aan den grooten god Pan waarna Blanche openhartig aan haar neef had te kennen gegeven, dat hij niet half zoo aardig meer was als hij zeven jaar geleden geweest was, toen hij deelgenomen had aan hunne botani sche wandelingen en aan het opspo ren van oude grafheuvels, en toen hij meegedaan had aan het zoeken van braambessen, precies als ware hij een hunner geweest. „Zeven jaar geleden was ik zeven jaar jonger, Blanche. Wij waren toen allen nog kinderen." Blanche zuchtte en schudde droevig het hoofd. „Wat mij betreft, ik gevoel me als ware ik eeuwen oud," zeide zij„doch dat is niet meer dan natuurlijk in zoo'n levend-dood gat als Kingthorpe." Welke woorden, overgezet zijnde, beteekenden, dat Miss Wendover in de laatste veertien dagen geen nieuwe japon gekregen, en geen uilnoodiging voor eene buitenpartij ontvangen had. „Maar," zoo redeneerde zij verder, „men moet zich toch het leven zoo aangenaam mogelijk trachten te ma ken, zelfs te Kingthorpe, en picnics en uitstapjens moeten iemand het leven dragelijk maken. Ge placht zulk een prettige kameraad te zijn, en nu schijnt ge voor niemand eenige aar digheid meer ten beste te hebben, behalve voor den kleinen Vernie. Hij praat altijd van de pret, welke hij op de Abdij heeft." „Sir Vernon is goed genoeg, om de geringste afleiding pret te noemen," antwoordde Brian Wendover, terwijl hij haar met een glimlach aaüzag. „Kom, ik wil een verdrag met je sluiten," zeide Blanche. „John Jar- dine en Bessy komen in de volgende week over, om Bessie's verjaardag met ons te vieren, wat, zooais je be kend is, een familiefeest is, 't welk we niet toelaten dat elders gevierd wordt. Bessie en John en de kleintjens komen bij ons, en Vernon Palliser gaat naar De Hoeve, en zijne moeder komt van Bournemouth over, om een dag of wat bij tante Betsy te blijven logeeren. Zoo zal er, gelijk ge ziet, eene schitterende familie-bijeenkomst van Wendovers en Pallisers tot stand komen. Indien er nu nog iets in je is overgebleven van den man, die ge zeven jaar geleden waart, bewijs dat dan, door je bij deze gelegenheid bij ons aan te sluiten." „Ik kan niet weigeren, en wil mijn uiterste best doen, om te vergeten, dat ik na dien gelukkigen zomer zeven jaren in eenzaamheid heb doorge bracht." „Ja, wel was dat een gelukkige zomer!" zuchtte Blanche, zich aan stellend, alsof zij onder den last van den volwassen leeftijd gebogen ging. „Ik was toen de kinderschoenen nog niet ontwassen, en kende geen zorg." „Wat vorm zal je feestviering dit jaar aannemen, en waarzijtgevanplan haar te vieren „0, het wordt natuurlijk een pic nic, als tenminste het weêr, dal thans zoo bekoorlijk is, zich zoolang wil goedhouden." „Maar vindt ge niet, dat de zevende September wel wat laat is voor een al fresco feest? Wat zoudt ge wel zeggen als wij er een luncheon van maakten, en dan 's namiddags thee dronken in de Abdij, waaraan dan een algemeene kaatspartij kon wor den vastgeknoopt?" „Dat zou in één woord allerheer lijkst zijn," antwoordde Blanche, die de gevolgtrekking maakte, dat Mr. Wendover voornemens was, een uil noodiging te zenden aan al de jeug dige heeren van zijn kennis, die er in een omtrek van twintig mijlen te vinden waren, en die voor zulk een onderscheiding in aanmerking kwa men. „Dan is de zaak afgesproken. Ge behoeft je verder geen moeite legeven. Ge hebt slechts te zorgen, dat je volkjen het gezelschap van De Heuvel en dat van De Hoeve, de Abdij met hunne tegenwoordigheid komen vereeren." „Juist. Natuurlijk kunt gij er zoo veel andere gasten bij vragen als je goeddunkt." Hel jaar, dat voorbij gegaan was, was voor Ida een jaar van ongestoor- den vrede geweest, waarover alleen de herinneringen aan smart en al- grijzen schaduw had kunnen werpen; maar hel smartelijke van die herin neringen was verminderd, en hare ziel was tot kalmte gebracht en op gebeurd door het liefelijke bijzijn van tante Betsy, die, door haar gezond verstand en haar ruimen blik, in dagen van zorg en onrust als 't ware een rots was, waarop men steunen en bouwen kon. Toch was maanden lang na dien vreeselijken tijd op Wim perfield Ida's nachtrust gestoord ge worden door ijselijke drooraen, of door te levendige herinneringen aan het noodlottig bestaan haars echtge- r.oots aan dat treurige verval van ziel en lichaam, aan dal steeds met meer kracht werkende vernietigingsproces van zijn energie, van zijn mannelijke kracht, waarvan zij helaas getuige had moeten zijn. Tante Betsy zorgde er voor, dat de jeugdige weduwe te veel bezigheid had, om te zeer door akelige gedach ten gekweld te worden. Zij had aan houdend wat voor haar te doen. Zij stuurde haar naar de afgelegenste hoeken der gemeente, om daar het lijden van anderen te lenigenzij liet haar de kranken verplegen en de ouden en zwakken verzorgen, en aan kinderen onderricht geven, zoodat zij van 's morgens vroeg tot 's avonds laat, geen tijd over had, om zich af te geven met ijdel geweeklaag over het onherroepelijk verleden. Maar in de stilte des nachts kwamen die akelige herinneringen uit hare schuilhoeken kruipen, gelijk ander ongedierte in het duister uit zijn holen komt ge kropen, en het duurde lang, eer ze minder levendig en minder ijzingwek kend begonnen te worden. Wordt vervolgd). Gedrukt bij DE ERVEN LüOSJES te Haarlem,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1889 | | pagina 6