mm maraaaiHOS 4 fch •sarsooi Nam aa -waiHWH laaa aisaaa "nassnu huvio m KVA H0S139K3 A3H HVVM 'NHAaiaaz xhh xm tvyhhha Naa joq tifiz qo'ep 003 4 zelschap van zeelieden was, die met de pijp in de hand, om mij heen waren gezeten en toeluisterden. De vertelling zal op die wijze beter dan op eene andere in den wind opschieten; en aangezien een journaal al een van die boeken is, die het allerminst verheven stijl doen verwachten, en de zeemanstaal den naam van fijnbeschaafd of zoetklinkend te zijn, nog altijd verdienen moet, kan ik mij troosten met de gedachte, dat ik door dezen vorm te kiezen, vrij ben van het vooraf doorsnuffelen der dichters om sierlijke beelden, van het woordenboek om mooie- uitdrukkingen op te doen. Mijn naam is Jack Seymour, en in dat en dat jaar had ik den vijf-en-twintigjarigen leeftijd be reikt. Waren vertellingen van deze soort geïllustreerd, ik zou de moeite der beschrijving van eigen persoon kunnen uitwinnen, door aan de drukkers mijn portret te zenden, zooals ik er in die dagen uitzag. Ik was vijf voet, tien duim lang, en ofschoon ik na zeven en-een-half jaar gevaren te hebben, in 18reeds de zee had afgezworen, was de oceaan zoo vrij ge weest mij zoodanig zijnen stempel op het voorkomen te drukken, dat ik drie jaren later zelfs nog even veel op een zeeman geleek, als vroeger in het buis van den leerling, ouder het neêrglijden langs een bramstag, of in den duffelschen pijjakker van den stuurman van de wacht. Het valt een zeeman niet zoo gemakkelijk dien krommen rug en dien zwaaienden gang weer af te leggen. Doch er is meer. Niet straffeloos ondervindt hij zoo lang achtereen het scheepskost dieet; op den duur werkt hem het zoutvleeschnat en het bruine boonenwater de poriën uit en dankt hij daaraan die uo 'poA uop do pram ap apSjoA rapaozaq ulïj\r •SaojA .mourfag accu atp sbaa aaaq uaa aa pip ïqairaq ;aq pra uaAinp uauutq ftra ftq pram ap :pnop do.iBBp pfippBQ -uapnoqips iubbi ultra aapuo ua uaraopjB jump ap qua uaa pi atz 'uaaqjBB.u SqpqasraAuo 'ubb§ aj do pup ap ua uappud aj sai[BA ufim mo 'uadlia uapap lira m pnjsaq pq pfqaSnnpraAi s[b ua uatuBAtp paa§ nap aooA (tra azap ijtAua; ua 'tradatpraA a; uaSuipaprooA apfqaSrap ut ftra UBp uljz rapfijaSBqaq pqquéloOO pp do uop spijyj •uapnoq a^ Suiqia; ut 'pqra^qoB uasioa ap uaqossn; qa ap atp 'uassejd ap mo 'pzaq SaouaS ^qocap ua ptaaqos rapm 8A\nBjq ;aq .taAO aip 'satiq apuapopraA auaa pm 'irapl'qSjt! .xaaAv ua uapnp 'uaparq puBZ autmtq ;aq do atp 'safj[o8 apuajaddnqBu JBBpja 'auiajp do iqotz -aS apuaraoq pfipB pq pra 'puBipaaz pq uba 'Sou rapraa 'jo puo.t pq ut .maSuaraaojq a^qoBz uaa ua uapnq raap ufrqosauuoz uap ui suoSaSuafiq 'uoorp -rapsjq apuaqosin.1 pra 'a^raooqaS pfuA\nptïqos rapuo safqajd apop uba 'uaraooip a; uaAaprapnq pq uba mo Sep uaa pmf sbm p>q ubb§ a; pop mg mamop -pn azfiAt amBuaSuBBuo do 'pfqq tiaSuBq uazinqpop aqosuapuop apaaiu ap ut atp 'ppippoop aStpiBBuaSia ap paap apiq ap ua 'uaStraq paq uap pn Suoj iubba j[Bq uaa ja At paq ftq jo pBBjp ap jbao puoq uaa§ dap .ra §Bp ara.tBAV raaz uaa sbav pjj 'uamau aj do sraSuBSfiq.tooA ap na uapoo.i aj .ibbSis uaa paa.pg jua§ -ap ftq 'rauiBp autjm uba raBB.t pq .iooa puop pj •jtiouiAeg moo nftjj II NfluISCMOOH 8 5 tint van mahoniehout, die men, zeer ten onrechte dikwijls, aan den rum en aan weer en wind toeschrijft. Wat beweegt toch de moeders om hun kleine jon gens naar zee te laten gaan? Niet alleen is het 't hardste leven, dat er wezen kanmaar ééns zeeman, altijd zeeman; het beroep kleeft dikwijls tot zijn na deel even hardnekkig iemand aan, als soms de arm banden en ringen, die aan pols en vingers zijn ge schoven. Ik nam van de zee afscheid, toen mijn vader stierf. Op mijn laatste reis was ik tweede stuurman, had het diploma voor hoogeren rang reeds verworven, en zou zeker een volgende maal als opperstuurman zijn aangemonsterd. Doch toen ik in Londen uit China was aangekomen, na een reis, die mij den aardbol tweemaal had rondgevoerd, vernam ik, dat mijn goede vader dood was, en mij al wat hij bezat had nagelaten. Hij stierf betrekkelijk onbemiddeld, doordien hij van een procureurs inkomen had moeten leven. Mijn erfdeel was om en bij de twee honderd en vijftig pond 's jaars, wat voor mij, die thans alleen op de wereld stond, daar ik eenig kind was en mijne moe der reeds verscheidene jaren vóór het uitgangspunt van dit verhaal verloren had, toch een klein fortuin was. Althans ik schatte het inkomen het kapitaal was goed belegd ruim genoeg om gerechtigd te zijn mijn baantje over boord te werpen en mij als een heer aan den wal te vestigen. Dus huurde ik in het West-Einde van Londen eene gemeubileerde slaap- en zitkamer, en betaalde eene matige entree, om lid te worden eener kleine Club, waardoor ik met een aantal goede lui in kennis kwam en een aangenamen omgang kreeg. Een jaar of twee lang beviel mij dit soort van leven heel best.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1889 | | pagina 7