JOHN TREVERTON'S KRUIS.
door Miss M. E. Braddon.
1)
HOOFDSTUK I.
DE VERMOEDELIJKE ERFGENAAM.
Het sneeuwde, en het landschap
vertoonde zich als eene vormlooze,
koude, witte massa, toen John Tre-
verton met den spoortrein van den
Zuid-Wester spoorweg reisde. Het
aantal reizigers was niet groot in dien
donkeren nacht, en Mr. Treverton
had een koepee van de tweede klasse
voor zich alleen.
Hij had gepoogd wat te slapen,
maar, te vergeefs; nauwlijks had hij
vijf minuten gesluimerd, of hij was
op eens weêr wakker geworden, om
een uur achtereen wakker te blijven,
en gedurende dien tijd te zitten mij
meren over zijn rampspoedig leven,
en over de dwaasheden, die het ge
maakt hadden lot hetgeen het was,
en om welke hij zich zeiven haatte,
'l Was in den laatsten tijd een leven
vol moeite en onrust geweest, want
het was John Treverton tegengeloo-
pen in de wereld. Hij was zijne loop
baan begonnen met een klein vermo
gen en een aanstelling als officier bij
een uitmuntend regiment, en nadat
hij zijn vaderlijk erfgoed doorgebracht
en zijn officiersplaats verkocht had,
was hij tegenwoordig een vrij man,
die er zoo goed van leefde als hij
kon, terwijl niemand dan hij zelf
wist hoe.
Hij was op reis naar een stil dorp-
jen in Devonshire, een afgelegen oord
in de nabijheid van Dartmoor, en hij
had deze reis ondernomen na de ont
vangst van een telegram, waarin hem
was bericht, dat een rijke bloedver
want op sterven lag en hem voor
zijn dood wenschte te zien. Er was
een tijd geweest, dat hij hoopte de
bezittingen van dezen bloedverwant
te zullen ervenniet omdat de oude
man zich ooit om hem bekommerd
had, maar omdat hij, John, de eenige
familie was die Jasper Treverton in
deze wereld bezat; doch die hoop
was verdwenen, toen de alleen le
vende oude vrijer een ouderloos
meisjen als kind had aangenomen,
aan 't welk hij, naar men zeide, zeer
gehecht was. De ci-devant kapitein
had dit jonge meisjen nooit gezien, en
het laat zich niet veronderstellen, dat
hij zeer vriendschappelijke gevoelens
ten haren opzichte koesterde. Hij
stelde zich haar voor als een listig
en geslepen schepsel, dat natuurlijk
haar spel wel zoo zou weten te spe
en, dat zij den ouden Jasper Trever
ton zou bewegen, haar al wat hij bezat
te vermaken.
„Hij heeft zich nooit bizonder gun
stig getoond jegens mij of de mijnen,"
sprak John Treverton bij zich zeiven
maar hij zou mij misschien zijn geld
vermaakt hebben, bij ontstentenis
van iemand anders, aan wien hij het
vermaken kon, ware dat meisjen maat
niet tusschen beiden gekomen." Ge
durende bijna die geheele vervelende
nachtelijke reis mijmerde hij over
dit onderwerp, half boos op zichzel-
ven, dat hij zich zooveel nuttelooze
moeite gaf ter wille van een man,
die hem waarschijnlijk geen sixpence
zou vermaken.
Hij was niet ten eenenmale een
slechte kerel, deze John Treverton,
alhoewel zijne betere en reinere ge
voelens vrij wat verstompt waren
door ruwe aanraking met de wereld.
Hij had iets openhartigs en innemends
over zich, en een knap voorkomen,
een voorkomen, dat meer dan ééne
vrouw verliefd op hem had doen
worden, zonder dat hij er echter veel
zijde bij gesponnen had. Hij was niet
een man van krachtige beginselen,
maar zwak tegenover zich zeiven, en
dal had hem gedurende de laatste
tien jaren zijns levens zeer vaak zich
aan verkeerde handelingen doen
schuldig maken. Hij was luchtig van
aard, iemand, die gewoon was de
dingen van hunne gunstige zijde te be
schouwen, zoolang deze nog maar
iets gunstigs te aanschouwen gaven,
terwijl hij zich geregeld onthield van
alle ernstige gedachten, eigenschap
pen, die niet bevorderlijk zijn aan
het vormen van een krachtig karakter.
Maar de innemendheid zijner manieren
was er niet minder om, en, in weer
wil van deze verborgen zwakheid van
karakter, mocht men hem liever lijden
dan vele mannen, die beter waren
dan hij.
De trein stopte bij een klein lan
delijk station, veertig mijlen ten Wes
ten van Exeter gelegen, omstreeks
een uur na middernacht, 't Was een
naar gebouw, met een niet overdekt
perron, waar de wind gierde en de
sneeuwvlokken neêrvielen, toen John
Treverton de eenige passagier, die
op deze afgelegen plaats het station
moest verlaten uit zijn koepee
sprong. Hij wist, dat het huis, dat
het doel zijner reis was, op eenige
mijlen afstands van het station gele
gen was, en hij klampte dadelijk den
slaperigen stationschef aan, om te vra
gen, of er ook mogelijkheid bestond,
om hem op dit uur van den nacht
een rijtuig te bezorgen.
„Er slaat een sjees te wachten op
een heer uit Londen," antwoordde
de man geeuwend; „ik vermoed, sir,
dat die voor u bestemd zal zijn."
„Is het een sjees van Treverton
Manor?"
„Ja, sir."
„Dank u; ja, ik ben de verwachte
persoon. 't Is in allen gevallen
beleefd," liet John Treverton er bij
zichzelven op volgen, terwijl hij zich
op weg begaf om de sjees op te spo
ren, lot aan de oogen in zijn groole
overjas gehuld en met een reisdeken
over zijn schouder.
Al spoedig ontdekte hij een sjees,
met een persoon, wiens uiterlijk
voorkomen aan een tuinmansknecht
deed denken, die daar op hem stond te
wachten in de sneeuw.
„Hier ben ik, vriend," riep hij den
man vriendelijk toe; hebt ge lang op
me slaan wachten?"
„Neen, sirmiss Malcoln had ge
zegd, dat ge met dezen trein komen
zoudt."
„Heeft miss Malcoln u gezonden, om
me af te halen?"
„Ja, sir."
„En hoe is het van avond met Mr.
Treverton gesteld?"
„Heel slecht, sir. De dokters zeg
gen, dat de oude heer het niet lang
meer maken zal. En miss Malcolm
zeide legen me „Jacob, ge moet zoo
vlug rijden als je paard maar loopen
kan, want papa wenscht zeer, voordat
hij sterft, Mr. John nog te zien en te
spreken." Zij noemt den ouden heer
altijd papa, sir; ge moet welen, dat
hij haar tien jaar geleden tot zich
genomen heeft, en dat hij haar sedert
dien tijd als zijn eigen dochter heeft
grootgebracht."
Ze hadden gehotst over de oneffen
steenen eener nauwe straat, de hoofd
straat eener kleine plaats, die zich
blijkbaar eene stad noemde, want
hier, op het punt, waar twee nauwe
straten in de hoofdstraat uitkwamen,
verrees een vervallen oud gebouw,
dat blijkbaar het stadhuis was, bene
vens een overdekte marktplaats met
een ijzeren hek er om heen. John
Treverton zag daar ook nog in de
duisternis van den winternacht de
flauwe omtrekken eener oude kerk,,
en ten minste drie kapellen van Me
thodisten.Een oogenblik daarna was
er van de stad niets meer te zien,
en rolde de sjees al rammelend door
eene Devonshire'sche laan, tusschen
hooge bermen en nog hooger heggen,
boven welke een heuvelige heide zich
verhief, waarvan de omtrekken op
eenigen afstand samensmolten met
den nachtelijken hemel.
„En houdt je heer veel van deze
jonge dame, miss Malcolm?" vroeg
John Treverton nu, toen het paard
nadat net ongeveer anderhalve mijl
in vluggen draf had afgelegd, lang
zaam een heuvel besteeg, die nergens
heen scheen te voeren, want men kon
zich ternauwernood een eind of doel
voorstellen voor dezen weg, die als
een slang tusschen een chaos van
heuvelen kronkelde.
„Buitengewoon, sir. Ge moet weten,
zij is om zoo te zeggen het eenige
schepsel, waarvoor hij ooit genegen
heid heeft gevoeld."
„Hebben andere menschen ook zoo
veel met haar op
„0 ja, sir; over't algemeen mogen
de menschen miss Malcolm gaarne
lijden; maar sommigen houden haar
voor trotsch meenen, dat zij, zoo
als men zegt, een weinig over 't paard
getild is, doordat zij bij Mr. Trever
ton zoo hoog aangeschreven staat.
Zij is niet iemand, die zich zeer ge
makkelijk vrienden maakt; daar hebt
ge de jonge dames van het dorp,
de dochters van Squire Carew en
dergelijke, zij hebben niet zooveel
vriendschap voor haar opgevat, als
wel het geval had kunnen wezen.
Mijne vrouw die gedurende de
laatste twintig jaar als kamermeid
op de Manor gediend heeft heb
ik dal menigmaal hooren zeggen.
Maar miss Malcolm is met dat al eene
jonge dame, die heel aardig is voor
de lui, waarraeê zij opheeft, en mijne
Susan kan hel altijd opperbest met
haar vinden. Och, ziet u, we hebben
allen onze eigenaardigheden, en 't is
niet te veronderstellen, dal miss Mal
colm de hare niet zou hebben," merkte
de man op.
„Ja wel," mompelde John Trever
ton, „eene jonge dame, die over 't
paard getild is, als ik hel goed be
grijp en bovendien iemand, die
wel weet, wat zij doen en laten moet
in haar eigen belang. „Hebt ge
ooit," vervolgde hij, zich weder tot
den voerman wendend, gehoord, wie
zij was in wat omstandigheden
zij verkeerde en zoo voort toen
mijn neef Jasper haar tot zich nam?"
„Neen, sir. Mr. Treverton heeft
zich daarover nooit uitgelaten. Hij
was omstreeks een jaar afwezig ge
weest, toen hij met haar op de Manor
kwam, zonder aan iemand in huis
eenige opheldering te geven, en alleen
maar tegen zijn oude huishoudster
zeide,dat hij dit kleine meisjen tot
zich genomen had, en dat het een
weesjen was het dochterljen van
een oud vriend van hem. Zie, meer
heeft hij er nooit van gezegd. Miss
Malcolm was toen zoowat zeven of
acht jaar, het aanvalligste kind, dat
ge u voorstellen kunt, en zij is opge
groeid tot eene schoone jonge dame."
Schoon0 zoo, dit listige schepsel
was dus schoon! John Treverton nam
zich vast voor, dat haar goed voor
komen niet den minsten invloed zou
uitoefenen op zijne meening.
De voerman wilde wel praten,
maar zijn reisgenoot vroeg hem niets
meer. John Treverton gevoelde inde
daad, dat hij reeds meer gevraagd
had dan hij had mogen vragen, en
hij schaamde zich er een weinig over,
dat hij het gedaan had. Het overige
van den tocht werd dientengevolge
grootendeels zwijgend afgelegd. John
Treverton had de reis lang gevonden,
deels doordat hij zoo ongeduldig was,
deels door het onophoudelijk rijzen
en dalen van dien eindeloozen weg;
maar het was niet meer dan een groot
half uur Dadat zij van het slation
waren weggereden, toen zij eene dorps
straat inreden, waar te dezer ure
geen spoor van licht zich vertoonde,
uitgezonderd één enkele lantaren, die
flauw brandde voor de deur van den
voornaamsten winkel, waar tevens het
postkantoor was.
Dit was het dorp Hazlehurst, in
welks nabijheid Hazlehurst Manor
House gelegen was. Zij reden deze
stille straat ten einde, en verder langs
een breeden, aan weêrszijde met
hooge olmen begroeiden weg, welke
laatste zwart afstaken tegen den nach
telijken hemel, totdat zij eindelijk aan
een groot ijzeren hek kwamen.
De voerman gaf de teugels aan
zijn reisgenoot over, sprong vervol
gens uil de sjees en opende het hek.
John Treverton reed nu stapvoets
eene laan in, die naar hel huis voerde,
een groot, van rooden baksteen op
getrokken heerenhuis, met een groot
aantal lange, smalle vensters, en een
massief hardsteenen balkon boven de
deur, naar welke eene breede, dubbele
stoep voerde.
liet licht der sterren stelde John
Treverton in staal, dit alles te zien,
terwijl hij stapvoets de groote voor
deur naderde. Blijkbaar had men met
angstige bezorgdheid zijne komst ver
wacht, daar de deur werd geopend,
voordat hij nog uit de sjees gespron
gen was, en een bejaarde huisknecht
naar buiten tuurde. Hij deed de deur
wijd open, toen hij John Treverton
zag. De tuinmansknecht of stal
knecht, wat hij ook geweest-moge
zijn bracht de sjees langzaam naar
een hek bezijden het huis, dal toe
gang verleende lot het slalplein. John
Treverton ging in huis en werd bin
nengelaten in eene zaal, die een zeer
aangenamen indruk op hem maakte
na den vervelenden tocht, dien
hij algelegd had't was een groole
vierkante zaal, behangen met familie
portretten en oude wapens, en op den
vloer van wit en zwart marmer lagen
hier en daar geverfde schapenhuiden,'
en geelachtige huiden van wilde die
ren gespreid. Aan de eene zijde dezer
zaal was een ouderwelsche vuurhaard,
waarin een groot vuur brandde, een
vuur, dal den reiziger in dezen kou
den nacht welkom was als spijs en
drank. Er stonden zware stoelen van
gebeeldhouwd eikenhout met donker-
roode ftuweelen zittingen, die er ge
makkelijker en meer geschikt om rust
ie verschaffen aan eene inenschelijke
gestalte uitzagen, dan gewoonlijk met
zulke stoelen het geval is, en achter
in de zaal zag men een groot antiek
buffet, prijkende met vreemdsoortige
bekers en fleschvormige pullen.
John Treverton had den lijd om
deze dingen op te merken, terwijl
hij daar voor het vuur zat, inet zijne
lange beenen op de haardplaat uit
gestrekt, terwijl de oude huisknecht
zich verwijderde, om zijn aankomst
aan miss Malcolm te berichten.
„Dat is hier, naar 't me voorkomt,
een aardig oud landgoed," sprak hij
bij zich zeiven. „En dan te denken,
dat ik het nooit te voren gezien heb,
doordat mijn vader zoo dwaas ge
weest is van ruzie te krijgen met
den ouden Jasper Treverton, en dat
hij nooit eene poging aangewend
heeft, om de zaak weêr in 't effen
te brengen, wat hem waarschijnlijk
wel gelukt zou zijn, als hij daarbij
maar een beetjen diplomatiesch te
werk had willen gaan! Ik zou wel
eens willen weten, of die oude snui
ter erg rijk is. Zoo'n gelegenheid als
deze zou men er op kunnen nahou
den met een inkomen van een paar
duizend pond, maar ik vermoed, dat
Jasper Treverlon's jaarlijksch inkomen
wel zes maal zoo groot is."
De oude hofmeester kwam na ver
loop van een minuut ol vijf beneden,
om te zeggen, dal het miss Malcolm
aangenaam zou zijn Mr. Treverton
te ontvangen, als hij het goed vond.
Zijn heer was in slaap gevallen, en
sliep rustiger dan hij in den laatsten
tijd gedaan had.
Wordt vervolgd).
Gedrukt bij DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.