JOHN TREVERTON'S KRUIS.
door Miss M. E. Braddon.
2)
John Treverton volgde den ouden
man, eene breede trap op met kolos
sale eikenhouten leuningen. Hier hin
gen, evenals in de groote zaal, familie
portretten aan de wanden, en prijkte
ieder daarvoor maar eenigszins ge
schikt hoekjen met antieke wapens
en ouderwelsch porselein. Deze trap
voerde naar een korridor, die door
een hanglamp verlicht was, en waarop
tal van deuren uitkwamen. De hol
meester opende een dezer deuren en
liet John Treverton binnen in eene
gezellige, helder verlichte zitkamer,
welker wanden met paneelwerk be
schoten waren. De schoorsteenmantel
was hoog en vertoonde keurig ge
beeldhouwde kupidootjens en bloemen,
terwijl een stel kopjens en schoteltjens
van het allerfijnste porselein benevens
een paar allerkeurigste ouderwetsche
trekpotten er boven op prijkten. Het
vertrek zag er heel prettig en gezellig
uit, dacht John Treverton bij zich-
zelven, en dat maakte te meet indruk
op hem, omdat hij zelf er geen eigen
lijk tehuis op nahield, en sedert zijn
jongensjaren nooit zich in dat voor
recht had mogen verheugen.
Eene dame was daar bij het vuur
gezeten; zij had eene donkerblauwe
japon aan, die zonderling afstak bij
de kastanjebruine kleur van haar hair
en bij de doorschijnend witte lint
van haar gelaat. Toen zij opstond en
haar gelaat naar John Treverton toe
wendde, zag hij, dat zij indedaad een
zeer schoon meisjen was, en in hare
schoonheid was iets dat hem verraste,
in weêrwil van 't geen hij vernomen
had van zijn reismakker op de sjees.
„Gode zij dank, dat gij nog bijtijds
gekomen zijt, Mr. Treverton," sprak
zij op ernstigen toon een ernst,
dien Treverton geneigd was als vein
zerij te beschouwen. Wat belang kon
zij hebben bij zijn aankomst? Wal
ander gevoelen dan wangunst kon er
bestaan tusschen haar en hem?
„Zij is zoo zeker ten aanzien van
het testament des ouden mans, ver
moed ik, dat zij mij zonder moeite
beleefd bejegenen kan," dacht hij bij
zich zeiven, terwijl hij bij het vuur
plaats nam, na een paar onbeleeke-
nende mededeelingen betreffende zijne
reis gedaan te hebben.
„Is de toestand van mijn neet
hopeloos waagde hij het nu te
vragen.
„Ten eenenmale," antwoordde
Laura Malcolm op zeer droeven toon.
„De Londensche geneesheer is hier
vandaag voor de laatste maal geweest.
Gedurende de laatste twee maanden
kwam hij hier elke week. Hij zeide
vandaag, dat hij vrij zeker niet weêr
zou behoeven te komen; hij dacht
niet, dat papa ik heb uw neef al
tijd zoo genoemd den nacht zou
doorkomen. Hij is na dien tijd minder
onrustig geweest, en hii slaapt nu zeer
kalm. Mogelijk is het, dat hij nog
eenige uren langer in leven blijft, dan
de geneesheer waarschijnlijk achtte;
maar dat is de eenige hoop, die ik nog
kan koesteren."
Dit werd gezegd met eene bedaard
heid, die haar blijkbaar inspanning
kostte, en waarin zich meer wezent-
lijke droefheid openbaarde, dan het
geval zou geweest zijn, indien zij in
een luidruchtig gejammer ware uitge
barsten. Er was iets in het uiterlijk
voorkomen van het meisjen en
in haar toon van spreken, dat aan
wanhoop deed denken een droe
vige hopeloosheid als bleef haar
niets over in het leven, wanneer de
vriend en beschermer harer kinder
jaren van haar weggenomen werd
John Treverton sloeg haar met aan
dacht gade, terwijl zij daar in 't vuur
zat te staren, met hare donkere, door
lange wimpers bedekte oogen. Ja, zij
was zeer schoon. Dat was iets, dat bo
ven allen twijfel verheven was.Die groo
te bruine oogen alleen zouden reeds
bekoorlijkheid bijgezet hebben aan
het gewoonste gelaat, en de lijnen van
dat gelaat beantwoordden alle aan de
eischen der schoonheid.
„Ge schijnt zeer gehecht te zijn aan
mijn neef, miss Malcolm," sprak Mr.
Treverton thans.
„ïk heb hem innig lief," antwoord
de zij, terwijl zij de donkere oogen,
die dezen avond eene droefgeestige
uitdrukking hadden, naar hem opsloeg.
„Van mijn vroegste jaren af heb ik
niemand gehad om lief te hebben
en hij is zeer goed voor mij geweest
Het zou erger dan ondankbaar van
me zijn, zoo ik hem niet liefhad zoo
als ik doe."
„En toch moet ge een moeilijk
leven gehad hebben, als de eenige
gezellin van een oud man, met een
zoo vreemd karakter als Jasper Tre
verton. Ik spreek over hem, naar ik
hem door mijn vader heb hooren
beschrijven. Me dunkt, ge moet nu en
dan een erg onaangenaam leven bij
hem gehad hebben."
„Zeer spoedig heb ik geleerd hem
te begrijpen, en me te schikken naar
al dé kleine wisselingen van zijn hu
meur. Ik wist, dat hij een edel hart
had."
„Ja," dacht John Treverton bij zich
zeiven, „vrouwen kunnen zich beter
in zuike omstandigheden schikken
dan mannen. Ik zou het geen week
kunnen uithouden bij zoo'n knorrigen
ouden vent."
En na deze overweging dacht hij,
dat miss Malcolm ongetwijfeld be
hoorde tot het gewone soort van mooi-
praalsters en indringsters, die voor
iiet tegenwoordige alles kunnen ver
dragen, om kans te krijgen op ont
zaggelijk groote voordeelen in de
toekomst, en die met een wezenloos,
kruipend geduld de verwezenlijking
barer hoop kunnen afwachten.
„Die bedroefdheid is natuurlijk ten
eenenmale gekunsteld," sprak hij bij
zichzelven. „Ik kan niet gunstiger
over haat denken, omdat zij er een
paar mooie oogen op nahoudt."
Zij zaten een tijdlang zwijgend
tegenover elkander, en Laura Malcolm
scheen geheel en al verdiept te zijn
in haar eigen gedachten, en daarbij
volstrekt niet gestoord te worden door
de tegenwoordigheid van John Tre
verton. 't Was een fier gelaat, waar
naar hij niet kon nalaten telkens de
oogen op te slaan, maar volstrekt niet
wal men noemt een lief gezichtjen,
in weêrwil zijner schoonheid. Er was
iels koels in de uitdrukking van miss
Malcolms gelaat, iets stijfs in hare ma
nieren, dat op haar nieuwen kennis
een bijna onaangenamen indruk maak
te. Hij was met ongunstige vermoedens
ten haren opzichte deze woning bin
nengetreden; hij was tegen haar in
genomen geweest, toen hij daar kwam.
„Naar ik meen, ben ik u dank
schuldig voor het telegram, dat mij
herwaarts opontbood?" sprak hij ein
delijk.
„0 neen, niet rechtstreeks aan mij.
Uw neef verlangde, dat gij opont
boden zoudt worden een verlangen,
dat hij eerst Maandag heeft uitge
sproken, ofschoon ik hem herhaalde
malen gevraagd had, of hij niet ver
langde, u, zijn eenig nog overgebleven
bloedverwant, te zien. Ware mij uw
adres bekend geweest, of had ik ge
weten, waar een brief u bereiken
zou, dan zou ik, geloof ik, hel ge
waagd hebben, zonder zijn verlof, u
te verzoeken, of ge wildet overkomen
maar ik wist niet, aan welk adres ik
schrijven moest."
„En heeft mijn neef eerst eergis
teren voor de eerste maal over mij
gesproken?"
„Eerst eergisteren. Bij elke vorige
gelegenheid gaf hij mij een kort, on
geduldig antwoord, en zeide hij mij,
dat ik hem niet aan 't hoofd moest
malen, en dat er niemand was, dien
hij verlangde te zienmaar Maandag
noemde hij uw naam, en gaf hij mij
te kennen, dat hij u gaarne nog eens
zien zou. Ook hem was het ten eenen
male onbekend, waar men u moest
zoeken, maar hij dacht, dat een tele
gram, geadresseerd aan den ouden
notaris uws vaders, u wel in handen
zou komen. Ik heb hel bericht aan u
afgezonden, zooals hij het verlangde."
„Het heelt den notaris eenige moeite
gekost, mij op 't spoor te komen,
maar na de ontvangst van uw bericht
heb ik geen tijd laten verloren gaan.
Ik kan natuurlijk geen bizondere ge
negenheid voorwenden voor een man,
dien ik nooit van mijn leven gezien
heb, maar het doet me toch genoe
gen, dat Jasper Treverton nog aan
me gedacht heeft. Ik ben hier geko
men, om blijk te geven van mijn
hoogachting voor hem, maar ik doe
dat als een heel onafhankelijk per
soon, daar ik niet de flauwste ver
wachting koester, ook maar een shil
ling van zijn rijkdom te zullen erven."
„Ik weel niet, waarom ge niet ver
wachten zoudt zijn landgoed en zijn
vermogen te erven, Mr. Treverton,"
antwoordde Laura Malcolm doodbe
daard. Aan wien anders zou hij het
vermaken, zoo niet aan u?"
John Treverton beschouwde deze
vraag als een slaaltjen van voorbe
dachte geveinsdheid.
„Wel aan u, natuurlijk," hernam
hij, „als zijn aangenomen dochter,
die, door u jaren lang geduldig te
onderwerpen aan al zijn nukken en
grillen, zijne gunsteling zijt geworden.
Och wat, miss Malcolm! Ge moet vol
komen verzekerd zijn ten dezen op
zichte, en deze voorgewende onwe
tendheid moet dienen om mij een rad
voor de oogen te draaien."
„Het doet me leed, dat ge zoo on
gunstig over me denkt, Mr. Treverton.
't Is me onbekend, hoe uw neef over
zijn vermogen beschikt heeft, maar
één ding weet ik, en dat is, dat niets
er van aan mij vermaakt is."
„Hoe weet ge dal?"
„Hij heelt het zeil gezegd, en dat
niet ééns, maar herhaaldelijk. Toen
hij mij tot zich nam, heeft hij eene
gelofte afgelegd, dat hij mij geen deel
zijner schatten vermaken zou. Hij
was valsch en ondankbaar behandeld
geworden door menschen, die hij had
liefgehad, en hij was er achter ge
komen, dat zij gehechtheid aan hem
veinsden, om van hem te kunnen
profiteeren. Dat had hem zeer ver
bitterd, en hem doen besluiten
toen hij mij uit louter barmhartig
heid lot zich nam dat hij één
persoon bij zich wilde hebben, die
iiem zou liefhebben, alleen om zijns
zelfs wil, of in't geheel niet zou voor
wenden hem lief te hebben. Hij deed
daarom den eersten avond, toen hij
mij bij zich in huis genomen had,
een eed met deze bedoeling, en hij
verklaarde mij duidelijk de beteekenis
van dezen eed, niettegenstaande ik
toen nog maar een kind was."
„Ik ben omringd geweest van klap-
loopers en pluimstrijkers, Laura,"
zeide hij, „zóó lang, dat ik elk glim
lachend gelaat wantrouw. Uw glim
lach moet oprecht zijn, lief kind, want
ik zal zorgen, dat ge geen reden hebt,
om te veinzen." Op mijn achttienden
verjaardag zette hij duizend pond op
mij vast, opdat ik bij zijn overlijden
niet onverzorgd mocht achterblijven,
maar tegelijkertijd maakte hij van de
gelegenheid gebruik om mij te her
inneren, dal deze schenking alles was
wat ik ooit van hem te wachten had."
John Treverton hoorde dit aan met
eene gejaagde ademhaling en met een
uitdrukking van vernieuwd leven en
gespannen verwachting op zijn gelaat.
De zaken hadden een geheel ander
uitzicht gekregen door de omstandig
heid van dezen lang geleden door den
wonderlijken ouden man gezworen
eed. Hij moest toch zijn geld aan
iemand vermaakt hebben. En verbeeld
u eens, dat hij het vermaakt had aan
hem, aan John Treverton!
Gedurende eenige minuten deed
eene vernieuwde hoop hem het hart
tegen de keel kloppen, maar plotse
ling nam dat weer een einde. Was
het niet veel waarschijnlijker, dat
Jasper Treverton er wel wal op ge
vonden zou hebben, om zich los te
maken van de letter van zijn eed,
ten bate van eene beminde aangeno
men dochter, dan dat hij zijn ver
mogen zou vermaken aan een bloed
verwant, die een vreemde voor hem
was?
„Laat me geen dwaas zijn," sprak
John Treverton bij zichzelven„er
beslaat niet de geringste kans voor
mij op zulk een lorluintjen, en ik
houd het er stellig voor, dat dit meis
jen dat ook wel weet, ofschoon zij
geslepen genoeg is om zich aan te
stellen, alsof ze hoegenaamd niets af
weet van de plannen des ouden mans."
De hofmeester kwam thans binnen,
om te zeggen, dal de avondmaaltijd
voor Mr. Treverton gereed stond in
de eetzaal beneden. Hij ging toen naar
beneden, nadat hij miss Malcolm ver
zocht had hem te laien roepen, zoodra
de kranke mocht wakker worden.
De eetzaal was keurig gemeubeld
met een kolossaal buffel en stoelen
van gebeeldhouwd eikenhout, en voor
de hooge, smalle vensters hingen don-
kerroode lluweelen overgordijnen.
Boven het buffet hing een prachtige
ouderwetsche Veneliaansche spiegel,
en een kleinere ronde spiegel boven
de ouderwetsche ingelegde buroo, die
de ruimte innam tusschen de ven
sters aan de ovet zijde. De beschoten
wanden prijkten met eenige goede
kabinetstukken van de Hollandsche
school, en op den hoogen schoorsteen
mantel van gebeeldhouwd eikenhout
stonden een paar prachtige blauwe
en witte Delflsche pullen. Een koeste
rend houtvuur brandde op den bree-
den haard, en de kleine ronde tafel,
waarop het avondmaal voor den rei
ziger was aangerecht, was tot vlak
bij den rand van het Turksche haard
kleed geschoven, en maakte een aller-
prettigslen indruk op Mr. John Tre
verton, toen hij zich had nedergezet
in een der ruime eikenhouten stoelen.
Zijn overspannen gemoedstoestand
maakte, dat hij maar weinig trek had
om te eten, niettegenstaande de keu
kenmeid een keurig soepeeljen bereid
had, dat een anachoreet in verzoeking
had kunnen brengen; maar hij deed
gerechtigheid wedervaren aan een
flesch uitmuntenden Bordeaux, en zat
een lijd lang al peinzend zijn glas
wijn leeg te slurpen en om zich heen
te zien, nu eens een blik werpend
op de zeldzame ouderwetsche zilveren
drinkkannen en de oude porseleinen
schotels op hel buffet, dan weder
starend op de Cuyps en Ostades, die
aan de met donker eikenhout be
schoten wanden prijkten. Wiens eigen
dom zou dit alles wezen, als Jasper
Treverton er niet meer was? liet
geheele huis vertoonde sporen van
rijkdom, die in niet geringe mate de
begeerlijkheid wekten in de ziel van
dezen man. Welk eene verandering
zou zijn leven ondergaan, indien hij
maar de helft van de bezittingen zijns
neefs mocht ervenMet eene droeve
zucht dacht hij aan het akelige schrale
leven, dal hij in de laatste jaren ge
leid had, en dan dacht hij aan 't geen
hij doen zou, wanneer een grooter
of kleiner gedeelte van het geld des
ouden mans het zijne mocht worden.
Hij zat zoo te mijmeren, tol de huis
knecht hem kwam berichten, dat Mr.
Treverton wakker was geworden, en
zijn verlangen had te kennen gegeven
om hem te zien. Hij volgde den knecht
naar het vertrek, waar hij miss Mal
colm had aangetroffen.
Wordt vervolgd
Gedrukt bij DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.