JOHN TREVERTON'S KRUIS. door Miss M. E. Braddon. 3) De kamer was nu ledig, maar het gordijn voor de deur, die toegang verleende tot Jasper Treverton's slaap kamer, was weggeschoven, en dit vertrek trad hij thans binnen. Laura Malcolm was daar bij het ledikant gezeten, maar toen John bin nentrad, stond zij op en verliet met nauwlijks hoorbare schreden door een andere deur het vertrek, waar zij hem alleen met zijn neef achterliet. „Ga zitten, John," sprak de oude man met zwakke stem, terwijl hij op een ledigen stoel wees, die naast het ledikant stond. ,,'t Is wel wat laat op den dag," vervolgde hij na eene korte pauze, „maar misschien is het beter, dat we elkander eens zien en spreken, voor dal ik sterf. Ik wensch niet te spreken over uws vaders oneenigheid met mij. Ik twijfel er niet aan, of wat dat be treft is u alles bekend. We hebben zeer waarschijnlijk beiden ongelijk gehadmaar 't is al lang te laat ge weest, om die dingen ongedaan te maken. Ik heb vroeger God weet het! veel van hem gehouden; ja er is een tijd geweest, dal ik Richard Treverlon innig lie! had." „Dat heb ik hem ook wel hooren zeggen, sir," antwoordde John met zachte stem. „Ik betreur het zeer, dat hij onaangenaamheden met u gehad heeft, en nog meer betreur ik het, dat hij geene pogingen tot verzoe ning heeft aangewend." „Je vader was altijd een hooghar tig man, John. 't Kan wel wezen, dat ik hem juist daarom liever mocht lijden. De meeste lui in zijn omstan digheden zouden me geflikflooid heb ben, met het oog op mijn geld. Dat heeft hij nooit gedaan." ,,'t Lag niet in zijn aard, dat te doen, sir. Hij had daar twijfel ik niet aan zijne gebreken, maar heb zuchtig was hij niet." „Dat weet ik," antwoordde Jasper Treverton; „en ook gij, John, hebt me nooit lastig gevallen, of je best gedaan, om bij me in de gunst te komen. Toch is het je bekend, naar ik veronderstel, dat gij de eenige bloedverwant zijt, die mij is overge bleven." „Ja, sir, dat weet ik zeer goed." „En desniettemin hebt ge mij met vrede gelaten, en hebt ge alles aan het lot overgelaten. Nu, ge zult onder vinden, dat ge je niet benadeeld hebt door den eerbied voor je zeiven te bewaren en het mij niet lastig te maken." Een blos vertoonde zich op John Treverton's gelaat, en zijn hart begon weêr sneller te kloppen, evenals toen Laura Malcolm hem medegedeeld had, welk een eed zijn neef gezwo ren had. „Mijn dood zal je tot een rijk man maken," hernam Jasper, met inspan ning sprekende, en met eene zoo zachte stem, dat John zich over zijn kussen moest heenbuigen, om hem te kunnen verstaan„doch op ééne voorwaarde, eene voorwaarde, welke het je, dunkt me, niet moeilijk zal vallen te vervullen." „Ge zijt wel goed, sir," stamelde de jonge man, bijna te ontroerd om te kunnen spreken. „Geloof me, ik verwachtte niets daarvan." „Dat zal wel zoo wezen," ant woordde de ander. „Ik heb eenige jaren geleden een dwazen eed gezwo ren, en mij zeiven de verplichting opgelegd, om mijn vermogen niet te vermaken aan het eenige schepsel, waarvoor ik werkelijk genegenheid gevoel. Aan wien anders zou ik het vermaken dan aan u mijn naasten bloedverwant Ik weet niets, waarom ik iets tegen je zou hebben. Ik heb al te afgezonderd van de wereld ge leefd, om iets te vernemen van hare schandalen, en 't is me onbekend, of ge een goeden dan wel een kwa den naam hebt onder je raedemen- schen; maar ik weet, dat ge de zoon zijt van een man, dien ik eenmaal heb liefgehad, en dat ge 't in je macht zult hebben mijne wenschen te ver vullen naar den geest, zoo niet naar de letter. liet overige laat ik aan de Voorzienigheid over." Na aldus gesproken te hebben, zakte de stervende man achterover op zijn kussen en bewaarde gedu rende eenige minuten het stilzwijgen, als om uilterusten van de inspanning, welke het hem gekost had, zóólang achtereen te spreken. John Treverton wachtte af, of de oude man weder mocht beginnen te sprekenhij wacht te met eene blijde opgewondenheid in zijn binnenste, terwijl hij nu en dan in de kamer rondkeek, 't Was een ruim vertrek met een fraai antiek ameublement, aan welks met hout beschoten wanden oude schilderijen prijkten, evenals in de eetzaal bene den. Gordijnen van donkergroen flu weel hingen voor de drie hooge ven sters, en de ruimte tusschen deze vensters werd ingenomen door zeld zaam schoone kabinetjens van ge beeldhouwd ebbenhout, ingelegd met zilver. John Treverton bekeek al deze dingen, die reeds zijn eigendom sche nen te zijn, na hetgeen de stervende man hem gezegd had. Wat een ver schil met het huis dat hij verlaten had, de kaal-fatsoenlijke Londensche woning, met haar bonten opschik en versleten stoelen en tafels! „Wat dunkt je van mijn aangeno men dochter, John Treverton vroeg de oude man thans, en hij sloeg zijne doffe oogen naar zijn neef op. John Treverton aarzelde een oogen- blik, alvorens te antwoorden. De vraag had hem verrastzijne gedach ten waren verre van Laura Malcolm geweest. „Ik vind haar een heel mooimeisjen, sir," zeide hij, „en aanvallig ook; maar ik heb werkelijk maar zeer weinig gelegenheid gehad, om een opinie over de jonge dame te vor men." „Neen, ge hebt nog zoo goed als niets van haar gezien. Ge zult meer met haar opkrijgen, wanneer ge haar leert kennen daaraan twijfel ik geen oogenblik. Haar vader en ik waren beiden boezemvrienden. We waren samen te Oxford, en hebben samen vrijwal in Spanje en Italië ge reisd, en we hielden indedaad zeer veel van elkander, geloof ik, totdat omstandigheden ons uiteen deden gaan. Wij beminden dezelfde vrouw, en Stephen Malcolm won haar hart. Ik meende terecht of te onrecht dat men in deze zaak niet eerlijk ten mijnen opzichte gehandeld had, en Stephen en ik scheidden van elkander, om elkaar niet weer als vrienden te ontmoeten, voordat Ste phen op zijn sterfbed lag. De dame had hem bij slot van rekening den zak gegeven, en Stephen was eerst eenige jaren later getrouwd. Toen ik het eerst weêr van hem hoorde, verkeerde hij in kommerlijke omstan digheden. Ik zocht hem op, trof hem in een deerniswaardigen toestand aan en adopteerde zijne dochter een eenig kind die weldra geheel ouderloos was. Ik kan je niet zeggen, hoe dierbaar zij mij al spoedig ge worden ismaar ik had een eed gedaan, dat ik haar niel.a vermaken zou, en ik heb dien eed niet ge schonden, niettegenstaande ik haar zoo innig liefheb." „Maar ge hebt toch op eenigerlei wijze voor hare toekomst gezorgd, sir I" „Ja, ik heb getracht voor hare toe komst Ie zorgen. God geve, dat die toekomst gelukkig moge zijn I En nu, wees zoo goed mijn knecht te roepen, John. Ik heb veel te veel gesproken voor iemand in mijn toestand." „Vergun me nog één woord te zeggen, voordat ik uw knecht roep. Laat me u verzekeren sir, dat ik u oprecht dankbaar ben," sprak John Treverlon, terwijl hij naast het ledi kant nederknielde, en de vermagerde hand van den ouden man in de zijne drukte. „Toon dat na mijn heengaan, John, door mijne wenschen te vervullen. En nu wensch ik je goeden nacht. Ik raad je aan, nu naar bed te gaan I" „Wilt ge mij vergunnen het ove rige gedeelte van den nacht bij u op te zitten, sir? Ik gevoel niet de minste neiging tot slaap." „Neen, neen, het zou tol niets nut zijn, dat ge opbleeft. Als ik morgen ochtend wel genoeg ben, om je te zien en te spreken, zal ik je bij me laten roepen. Tot zoolang vaarwel!" De oude man had deze laatste woor den op beslisten toon gesproken. John Treverton verliet de kamer door eene deijf, die op de gang uitkwam. Hier vo|fd hij Jasper Treverton's knecht, een man met een ernstig voorkomen en grijze hairen, die daar op een vensterbank zat te dutten. Hij zeide aan dezen man, dal men hem in de ziekekamer noodig had, en begaf zich toen naar de studeerkamer. Miss Malcolm was daar nog en zal in eene peinzende houding in het vuur te staren. „Hoe denkt ge over hem?" vroeg zij, plotseling de oogen opslaande, toen John Treverton het vertrek bin nentrad. „Hij komt me niet zoo ziek voor als ik, afgaande op uwe mededeeling, verwacht had hem te zullen zien. Hij heeft volkomen helder met me ge sproken." „T Verheugt me zeer dat te hooren. Die langdurige slaap heeft hem vrij wat goed gedaan, naar het scheen. Ik zal om Trimmer schellen, dan kan hij u uwe kamer wijzen, Mi'. Treverton." „Gaat ge zelve niet naar bed, Miss Malcolm? 't Is bij drieën." „Neen, ik kan niet slapen, zoolang deze spanning duurt. Bovendien kan hij elk oogenblik verlangen mij bij zich te zien. Ik zal misschien tegen den ochtend daar wat op die kanapee gaan liggen." „Hebt ge al vele nachten aldus gewaakt?" „Langer dan eene week; maar ik ben niet vermoeid. Ik houd het er voor, dat het lichaam, wanneer de ziel zoo gedrukt is door zorg, het vermogen mist om vermoeidheid te gevoelen." „Ik vrees, dat ge '1 later erg zult moeten bezuren," antwoordde Mr. Treverton; en toen Trimmer, de oude hofmeester, nu met eene kaars bin nen gekomen was, wenschte hij miss Malcolm goeden nacht. - De kamer, waarheen John Trever ton door Trimmer geleid werd, was aan de andere zijde van hel huis een groot vertrek, waar een koeste rend vuur op den haard brandde, weerkaatst in een rand van oude Dellische tegels. Niettegenstaande het al zoo laat was, zat Mr. Treverton nog lang bij het vuur, voordat hij te bed ging, en zelfs toen hij was gaan liggen onder de schaduw der damas ten gordijnen, waarmede het sombere vierkante ledikant omhangen was, kon hij den slaap maar niet vatten. Zijn geest had het druk met gedach ten, waarvan zegepraal en genot de onderwerpen waren. Tallooze plannen voor de toekomst zelfzuchtig voor het ineerendeel verdrongen elkan der in zijn hoofd, 't Was geheel en al een koortsachtige nacht een nacht, die hem in het minst niet verkwikt had, toen het koude winter licht zich een weg baande tusschen de opening der venstergordijnen door, en de groote klok boven den stal acht slagen deed hooren. Een jong mensch met een boersch voorkomen, een knecht, die onder de orders van den hofmeester stond, bracht den gast 'zijn scheerwater, en berichtte,"toen hem er naar gevraagd werd, dat de oude Mr. Treverton een onrustigen nacht had doorgebracht, en dat zijn toestand erger was dan gisteren. John Treverton kleedde zich haas tig aan, en begaf zich rechtstreeks naar de aan de ziekekamer grenzende studeerkamer. Hij trof daar Laura Malcolm aan, die den nacht wakende had doorgebracht, en er dientenge volge zeer fletsch en bleek uitzag. Zij bevestigde hetgeen de jeugdige bediende gezegd had. Jasper Trever ton's toestand was zeer verergerd. Hij had tot aan hel aanbreken van den dag liggen te ijlen, en scheen nu niemand te herkennen. Zijn oude vriend, de predikant, was bij hem geweest en had de gebeden voor de zieken gelezen, maar de stervende had er blijkbaar niets van verstaan. Laura vreesde, dat hij het niet lang meer maken zou. Mr. Treverton hield zich eenige oogenblikken bij miss Malcolm op, en ging toen naar beneden, naar de eetzaal, waar een uitmuntend ontbijt voor hem gereed stond. Hij verbeeldde zich, dat de oude hofmeester hem met meer dan gewonen eerbied bejegende, als gevoelde hij, dat hij met den nieuwen heer van Treverton Manor te doen had. Na ontbeten te hebben, liep hij naar buiten, den tuin in, die zeer groot was, en aangelegd in ou der wetschen stijl rechte paden, vierkante grasperken en bloemperken in geomelriesche vormen. John Tre verton wandelde hier een tijd lang, onder het rooken van een sigaar, met een peinzenden blik op het groote gebouw van rooden baksteen, met zijn talrijke in den kouden Januari-zonne- schijn glinsterende ramen, en zijn rustig ouderwelsch voorkomen. „'t Zal het begin van een nieuw leven zijn," sprak hij bij zich zeiven; „ik voel me tien jaar jonger na het onderhoud, dal ik gisteren avond met den ouden man gehad heb. Laat me eens zien op mijn volgenden ver jaardag word ik dertig jong ge noeg, om met nieuwen moed een nieuw leven te beginnen oud ge noeg om een verstandig gebruik van mijn rijkdom te maken. HOOFDSTUK II. JASPER TREVERTON'S TESTAMENT. Jasper Treverton worstelde nog bijna gedurende eene week na de overkomst zijns bloedverwants met den dood eene week, waaraan geen einde scheen te komen in de oogen van den erfgenaam in hope, die, zonder dat hij 't kon helpen, wenschte, dat het einde van den ouden man nu maar spoedig volgen mocht. Wat nutte die laatste levenstijd hem, die daar hulpeloos en zonder rust op zijn bed lag, gedurende het grootste gedeelte van den tijd ten prooi aan een ijlende koorts? John Treverton kwam dagelijks één of tweemaal ge durende een minuut of wat in de ziekekamer om naar hem te zien er vertoonde zich dan een uitdrukking van medelijden op zijn gelaat, en hij gevoelde ook werkelijk deernis met den ouden man, wiens laatste strijd zoo lang aanhieldmaar onwillekeurig dacht hij aan den tijd, die aanstaande was, als hij het bestuur zou krijgen over de schatten van dezen ouden lijder, en die gedachte was als een vizioen van een zich voor hem ope nend paradijs. Wordt vervolgd). Gedrukt hij DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1889 | | pagina 6