soort van godsdienst ware!" „De aanbidding van hetschooneis de godsdienst der kunst," antwoordde Gerard op ernstigen toon. „Ik koester aangaande haar geen enkele onwaar dige gedachte." Latimer wees met twee vingers naar zijn voorhoofd en zag zijn vriend Brown aan. „Hij is verloren!" zeide Latimer. „Verloren zoo erg als 't maar kan," antwoordde Brown. „Kom, Gerard, laat ons gaan proe ven, hoe de oesters smaken, en laten we er verder een prettigen avond van maken," hernam nu Latimer, op overredenden toon. „Dank je; ik moet naar huis, naar mijn hokjen, om te studeeren." En zoo gingen zij uiteen, de leeg- loopers, om er hun pleizier van te nemen, de blokkende student de man, die zijne studie lief had om haars zelfs wil naar zijne boeken. HOOFDSTUK V. Een teleurgesteld minnaar. Laura Malcolm bleef op het Manor House. Mr. Clare, de predikant, had haar overreed, het plan, om kamers te huren in het doip, te laten varen, 't Zou jammer zijn, zoo beweerde hij, het goede oude huis aan zijn lot over te laten. Een huis, overgelaten aan de zorg van dienstboden, moet altijd eenigszins in venal komen; en deze woning was vol kunstschatten, belang rijke kostbare voorwetpen, waarover tot nu toe Lauta een wakend oog had gehouden. Waarom zou zij niet blij ven in de woning, die van hare jeugd af haar thuis geweest was, totdat het beslist zou zijn, of zij daar als mees- teiesse zou heerschen, dan wel het huis voor altijd verlaten? „De Omstandigheid, dat ge hier blijlt, zal de vrijheid uwer keuze niet belemmeren," sprak Mr. Clare op minzamen loon, „indien ge voor het einde des jaars bevindt, dat ge er niet toe besluiten kunt, John Ti everion tol man te nemen." „'lis ook mogelijk, dat hij niet eens aanzoek om me doet," merkte Laura met een wonderlijken glimlach op. „O dal zal hij zeker doen. Hij zal bij tiids tot u komen, om uzijnhait en hand te bieden, daar kunt ge van verzekerd zijn, beste Lauia. Voor geen jong man kan het een gioot bezwaar opleveren, verliefd te wor den op een roeisjen als gij zijt, en het komt me voor, dat deze John Ti ever- ton wel waard is, dat eene vrouw acht op hem slaat. Ik zie niet in, waarom uw huwelijk van weêiszijden niet een huwelijk uit lielde zou kun nen worden, in weêiwil van de vreem de bepalingen in den uitersten wil mijns overleden vriends." „Ik vrees, dat het dat nooit zal kunnen worden," antwoordde Laura, met eene zucht; „Mr. Treveiton zal nooit over mij kunnen denken, zoo als hij dat over andere vrouwen zou kunnen doen. Hij zal mij altijd moe ten beschouwen als een hinderpaal, die aan zijne vrijheid en zijn geluk in den weg staat. Hij moet een van beiden óf helde voor mij voor wenden, óf alsland doen van een schit terend fortuin. Is hij geldzuchtig, dan zal hij niet aarzelen. Hij zal het fortuin en mij nemen, en ik zal hem verach ten, omdat hij zich zoo bereid toont eene vrouw te nemen, die een andei voor hem gekozen heelt. Neen, waarde Mr. Clare, er bestaat geen kans op geluk voor John Treverlon en mjj." „Kindlief, als gij er van overtuigd zijt, dat dit huwelijk u geen geluk kan aanbrengen, dan behoudt gij uwer zijds de vrijheid om zijn aanzoek van de hand te wijzen," zeide de predikant. Een donkere blos bedekte Laura's bleek gelaal. „Daardoor zou ik hem tot armoede doemen, en den wensch van zijn neef verijdelen," antwoordde zij stamelend. „Ik zou me zelve haten, als ik zoo zelfzuchtig kon zijn." „Dan, lief meisjen, zal er u geen andere keuze overblijven dan om hem tot man te nemenen mocht al gij en John Treverlon niet zoo hartstochte lijk op elkander verliefd zijn als jon gelui, die zich aan den wil hunner ouders niet storen en wegloopen naar Gretna Green, om zich daar te laten trouwen of niet zoo verliefd als ik in mijn jeugdigen tijd was wellicht zal toch een kalm soort van geluk uw deel zijn, en zult gij evengoed met elkander overweg kunnen, als de vor sten en vorstinnen, wier huwelijken tot stand gebracht worden door mi nisters en buitenlandsche regeringen." „Is u iets bekend aangaande Mr. Treverton?" vioeg Laura, op pein- zenden toon. „Zeer weinig. Hij is een eenige zoon een eenig kind, geloof ik; zijn vader en moeder zijn overleden, toen hij nog een jongen was, en hij is toen pupil van de Kanselarij ge worden. Toen hij meerderjarig werd, was hij in 't bezit van een aardig klein vermogen, en hij heeft dat door gebracht, zooals dat te verwachten is van jongelui, die niets te doen hebben, en die geen bloedverw anten of vrien den hebben om hen te raden en te leiden. Hij is zijne loopbaan begonnen' als officier bij hel leger, tnaar heeft zijn oflicieisplaats vei kocht, nadat hij zijn geld had opgemaakt. Wat hij na dien lijd uitgevoerd heeft, dat is me ten eencnmale onbekendhij zal het leven \an een chevallier d'indus- trie geleid hebben, vrees ik Zoo werd het bepaald, dat Laura het Manor House zou blijven bewonen, met zoovelen van de oude dienstboden, als noodig waren om alles goed in otde te houden; de dienstboden zou den ten laste van de nalatenschap komen, terwijl Laura leven zou van haar eigen bescheiden inkomen. De zucht naar onalhankelijkheid was bij deze jonge dame zeer kiachiig ontwik keld, en zii stond zeer vast op dit punt. „Het geld is thans niemands geld," zeide zij. „Ik wil er geen penning van aanraken." Niettegenstaande voor haar aan hel huis treuiige het inneiingen vei bonden waien, en de haar zoo welbekendever- tiekken eene treuiige verlatenheid te aanschouwen gaven, nu de geëeibie- digde gestalte haars weldoeners zich daar niet vei toonde, en zijne slem nooit weder de daar heerschende som bere stilte kon albieken, was het Lauia bij nader inzien toch beter voorge komen, in de oude woning te blijven, die zoo lang haar thuis geweest was, dan eigens andeis haar intrek te ne men. Ook aan de levenlooze voorwer pen, onder welke zij zoolang veikeeid had. was haar hart gehecht. Zij zou zich niet thuis gevoeld hebben in de w o ning eens vieemden.Spookte al de geest des overledenen in de kamers om, 'l was een viiendelijke geest, die haar met lielderijke oogen gade sloeg. Zij had nooit haar pleegvader verdriet aange- fcdaan, ol de verschuldigde achting voor hem uit het oog verloren. Hare droef heid was niet met wroeging vermengd. Zij dacht aan den overledene met de diepste droefheid, maar zonder kwel ling. De predikant was er op gesteld, dat Miss Malcolm iemand lol gezelschap bij zich zou nemen. Er waren dames in overvloed, Jie geen eigen thuis hadden vrouwen, waarop niets viel aan te merken en van fatsoenlijke fa milie die zonder twijfel gaarne als onbezoldigde julfer van gezelschap bij haar zouden willen wonen, om een aangenaam thuis te hebben. Maar Lau ra verklaarde, dat zij geen behoefte had aan zulk eene juffer van gezel schap. „Ge moet geen hooge gedachte van me hebben, als ge meent, dat helle ven mij ondragelijk zou wezen, als ik niet eene jonge dame van mijn leef tijd tegenover me had zitten, om me wat naar den mond te praten, oforn met me uit wandelen te gaan en mij het landschap te helpen bewonderen, of om mij aan te raden, wat ik voor het middagmaal moet laten gereedma ken," sprak zij. „Neen, beste Mr. Cla re, ik heb geen behoefte aan eene juffer van gezelschap, behalve Celia nu en dan. Gij zult haar wel veroor loven, heel dikwijls hierheen te gaan, niet waar?" „Zoo dikwijls het je behaagt, of zoo dikwijls hare bezigheden het haar ver gunnen," antwoordde de predikant. „O, gij allen daar in de pastorie zijt ook zoo ijverig!" riep Laura uit. „En zijn er onder ons, die ijverig mogen heeten," antwoordde Mr. Clare met eene zucht. „Ik wenschte wel, dat mjjn zoon een weinig meer ijver mocht gaan betoonen. Ik hoop het hartelijk, maar soms bekruipt mij de vrees, of hij wel ooit zich zal aan grijpen." „Ilij is vlug, en niet van kunstzin ontbloot," merkte Laura op. „Hij is zoo vlug, dat hij de hooge- school zonder graad heeft moeten ver laten, en zijn kunstzin zal hem nooit in staat stellen, in zijn eigen onder houd Ie voorzien," antwoordde de predikant op bitteren toon. Deze eenige zoon was een doorn op zijn pad. Edwaid Clare stond bij ieder in de gunst, en was niemands vijand dan zijn eigen. Zoo werd er in het dorp over hem gesproken. Hij had een goed uiteilijk voorkomen, was vlug, aardig in den omgang, maar hel ontbrak hem aan degelijkheid. Hij was als de vederen, die bij elke windvlaag gevaar loopen van weg geblazen te worden. Hij scheen nooit de taak te hebben kunnen ontdekken, om welke te verlichten bij in de w ereld gezonden was, maar spoedig had hij het weik ontdekt, voor 't welk hij niet geschikt was. Aan de Hoogeschool kwam hjj tot de ontdekking, dal de gang van een Engelsche klassieke opleiding niet geschikt was voor den bizonderen aan leg zijns geestes. Hoeveel beter zou bij te Bonn of te Heidelberg op zijne plaats geweest zijn Maat toen hij deze ontdekking deed, had hij drie jaren nutteloos te Oxford doorgebracht, en had hij zijn vader tennaastenbij dui zend pond gehost. De predikant wilde gaarne, dat zin eenige zoon voor de keik werd opgeleid, en met dat doel voor oogen had Edwaid zijn opvoeding ontvangen maar nadat hel hem mislukt was, een giaad meester te worden, was Edwaid lot de ontdekking gekomen, dat hij gewelensbezwaien had tegen eene ker kelijke betrekkingzijne gevoelens wa ren te liberaal. „Iemand, die Ernest Renan zoo vuiig bewondert als ik, mist het recht om predikant te worden," zeide Ed ward, met eene beminnelijke openhar tigheid en zoo had de aime Mr. Clare moeten afzien van zijn vurigsten wensch, omdat zijn zoon Benan be wonderde. Nadat zijne ziel op dit punt gerust gesteld was, bleef Edward thuis, waar hij met vluchtige oppervlakkigheid veel las, een weinig schreef, als het mooi weer was een weinig teekende, vischte, op de jacht ging en zijn leven op de prettigste manier verbeuzelde; en de genotrijkste dagen waren die, welke Iiij in het Manor House doorbracht. Jasper Treverton had veel opgehad met den predikant, en hij w as jegens den zoon vriendelijk gezind geweest om des vaders wil. Edward was bij het leven van den ouden man altijd welkom geweest op het Manor House, en daar Edward's zuster Laura Mal colm's beste vriendin was, spreekt het vanzelf, dat de gewezen Oxfordsche student zeer vaak in Laura's gezelschap was. Maar nu waren plotseling zijne be zoeken aan het goede oude huis, waar hij |zich zoo volkomen op zijn gemak gevoeld had, aan de bibliotheek, waarin hij had zitten lezen, aan den tuin, waar hij met zooveel genot zijn sigaren placht te rooken, op eens tot enkele gelegenheden beperkt gewor den. Miss Malcolm had hem te kennen gegeven door tusschenkomst van zijne zuster, dal zij meende hem niet lan ger te mogen ontvangen. Hare vriend schappelijke gezindheid ten zijnen opzichte was volstrekt niet verminderd, maar het zou geen pas geven, dat hij ter aller ure op het Manor House kwam aanloopen, of de helft zijner middagen doorbracht in de bibliotheek, zooals hij dat vroeger placht te doen. „Ik zie niet in, waartoe zulk eene beperking noodig is bij oude vrienden," zeide Edward, blijkbaar een beeljen op de toonen getrapt. „Laura en ik zijn als zuster en broeder." „Dat kan wel wezen, Ned, maar ieder weet, ziet ge, heel goed, dat gij en Laura geen broeder en zuster zijt, en niet weinigen te Hazlehurst hou den het er, geloof ik, voor, dat ge nog vrij wat anders voor haar gevoelt dan de genegenheid eens broeders. Wanneer zij en ik op het punt wa ren van te verdrinken, dan weet ik wel, wie van ons beiden gij het eerst zoudt pogen te redden." „Gij kunt zwemmen," pruttelde Edward, zinspelend op Talleyrand's befaamd antwoord. „Nu, er zal voor mij wel niets overschieten dan me aan mijn lot te onderwerpen. Miss Malcolm beschouwt zich ongetwijfeld als ver loofd met den geheimzinnigen erfge naam, die geen haast schijnt temaken om met zijne vrijerij te beginnen. Als de oude Treveiton aan mij zulk een kans vermaakt had, dan zou ik zon der een oogenblik te aarzelen mijn kans waargenomen hebben." „Ik bewonder de kieschheid, die Mr. Treverton beweegt, zich in den eersten tijd op den achtergrond te houder," merkte Celia op. „Hoe weet ge, dal het kieschheid is, die hem daartoe beweegt?" riep Ed ward uit. „Hoe weet ge, dal het niet een of andere vei wikkeling iseen of andere onteerende omstandigheid misschien of in allen gevalle een vroeger aangegaan engagement wat hem de handen bindt, en hem ver hindert vooralsnog van Laura werk te maken? Niemand, tenzij iels der gelijks hem weêrhield, zou dwaas ge noeg zijn, om zulk eene gelegenheid te laten voorbijgaan, om zijne kans te wagen. Als hij Laura mishaagt, dan is zij er juist het soort van meisjen voor, om hem af te wijzen, met tor- tuin en al." „Ik houd het er niet voor, dat zij dat zou doen, tenzij zeer ernstige re denen haar daartoe bewogen,"zeide Celia. „Laura heelt een zeer krachtig plichtbesef, en zij acht het haar plicht tegenover haar ovei leden pleegvader, het hare te doen, om zijne wenschen ten uitvoer te brengen. Ik geloof, dat zij haar eigen neiging ten offer zou brengen aan dien plicht." „Dat is zeer sterk," sprak Edward op ontevreden toon; „ik begin te ge- looven, dat ze veiliefd geraakt is op dien snaak, niettegenstaande zijne ver schijning alhier aan een luchtverschijn sel deed denken." „Hij is hier gedurende bijna veertien dagen geweest," merkte Celia op, „en Laura heeft hem verscheiden malen gezien en gesproken. Ik wil niet be weren, dat zij liefde voor hem gevoelt. Zij heeft te veel gezond versland, om op zulk een overhaaste wijze verliefd te raken maai ik meen zeker te welen, dat zij geen afkeer van hem heeft." Wordt vervolgd) (■redrukt bij DE ERVEN DOOSJES te Haarlem

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1889 | | pagina 6