ander meisjen, waarvan ik ooit ge
hoord heb uitgezonderd deScnoone
Slaapster in het Bosch."
„Waarom zou ik te benijden zijn?"
„Omdat je een schitterend fortuin
te wachten staat, en ge John Tre-
verlon tot echtgenoot krijgt."
„Gelia, ge zult me verplichten, als
ge geen woord over dat onderwerp
spreekt altijd in de veronderstel
ling, dat ge over iets zwijgen kunt."
„l)at kan ik niet," erkende Gelia
openhartig.
„Het staat volstrekt niet vast, dat ik
met Mr. Treverton zal gaan trouwen."
„Zoudt ge werkelijk zoo onbeschrij
felijk onzinnig kunnen zijn van zijn
aanzoek van de hand te wijzen?"
„Ik zou hem nooit het ja-woord
willen geven, tenzij ik de overtuiging
bezat, dat hij mij werkelijk beminde
meer dan eenige andere vrouw, die
hij ontmoet had."
„En natuurlijk is dal met hem het
geval," riep Gelia uit. „Ge weet, dat
ik voor mij ontzaggelijk gaarne gezien
zou hebben, dat ge de vrouw van
den armen Edward waart geworden,
die den grond waarop ge loopt aanbidt,
en u natuurlijk nog meer dan dien
grond aanbidt. Maar Ted's karakter
onderscheidt zich door een zekere
zwakheid, die me doet vreezen, dat
hij 'l nooit ver in de wereld zal
brengen. Hij is een vlug jongmensch,
en hij schijnt te meenen, dat hij niets
behoeft te doen dan vlug te zijn, en
verzen voor de tijdschriften te schrijven
die, gelijk zelfs ik, zijne zuster,
moet erkennen, een allerslapst afkook
sel van Swinburne zijn en dat
de faam zal komen, om hem bij de
hand te vatten, en hem de trappen
van haar tempel op te voeren, ter
wijl Fortuna hem in den voorhof
zal te gemoel komen met een grooten
zak met goud. Neen, hoe liel Ted
mij ook is, 'tzou me leed doen, als
ik je een schitterend lortuin zag op-
ofleren, en je hel aanzoek van een
man als John Treverton van de hand
zag wijzen."
„'t Zal tijdig genoeg zijn die zaak te
bespreken, wanneer Mr. Treverton mij
ten huwelijk vraagt," sprak Laura op
ernstigen toon.
„0, daarmeê kan hij je in een
oogenblik overvallen," hernam Gelia,
„wanneer gij niet wilt, dat ik je helpe.
Mij dacht beter, dal ge vooraf een be
sluit naamt."
„Ik zou Mr. Treverton verachten,
indien hij aanzoek bij me deed, voor
dat hij me beter had leeren kennen,
dan hem tol nu toe mogelijk geweest
is. Maar ik wil er niet meer van
hooren, Gelia. En nu moesten we
maar liever een halluurljen in den
boomgaard gaan wandelen, anders
mocht je al het geboterd gebak, dat
ge gegeten hebt, bezwaren."
„Wat jammer, da', men daarvan
last kan hebben, terwijl toch het
eten zoo gemakkelijk gaat", zeide Gelia.
En toen liep zij dansende het
tuinpad langs, met de luchtige vlug
heid eener nymf, die er nooit van
gehoord had, dat iemand zich de maag
overladen kan.
Nog eens reed John Treverton hel
landgoed van zijn overleden bloed
verwant rond, en deze tweede maal,
in hel zachte lenteweder, vertoonden
zich aan hem de landhoeven en boe-
ren-erven, de weilanden, waar de
boterbloemen haar geel begonnen te
laten zien tusschen het groene gras,
de uitgestrekte akkers bouwland, waar
het jonge koren lang begon te worden,
honderdmaal schooner, dan toen hij
dat alles in den winter gezien had.
Vuriger dan ooit begeerde hij, de heer
en meester van dit alles te worden.
Het kwam hem voor, dat geen leven
zoo heerlijk kon zijn als hel leven,
dat hij zou kunnen leiden op Hazlehurst
Manor, met Laura Malcolm als zijn
vrouw.
Hel leven dat hij zou kunnen lei
den indien
Wat was dat voor een „indien",
dat hem den weg tot volmaakt geluk
versperde
Er was meer dan één hinderpaal,
sprak hij somber bij zich zeiven,
toen hij zekeren avond tegen zonne-
ondergang, nadat hij langer dan eene
week te Hazlehurst vertoefd had,
gedurende welke week hij Laura zeer
vaak gezien had, in de olmenlaan
van den Londenschen straatweg wan
delde.
Onder vele bezwaren was ook de
twijfel, ol Laura met hem op had.
Misschien zou zij zich verplicht achten
hem het ja-woord te geven, wanneer
hij aanzoek bij haar deed, uit eerbied
voor de begeerte haarsoverleden pleeg
vaders; maar zou hij ooit zekerheid
kunnen hebben, dat zij werkelijk hem
liefhad, dat hij de eenige man ter
wereld was, dien zij tot echtgenoot
begeerde?
Een vleiend gelluister, dal in 't
oor zijner ziel binnendrong, evenals
een verkwikkend zomerkoelljen, dat
zachtkens langs zijn gelaat streek,
zeide hem, dal hij voor dit bekoor
lijke meisjen reeds iets naders er.
dierbaardere was dan de overige mas
sa des menschdoms; dat hare lieve
bruine oogen fonkelden met onge-
wonen gloed bij zijne komst, dat
een waas van treurigheid zich over
hare schoonheid uitbreidde op het
oogenblik, dat zij afscheid van hem
moest nemendat er teedere klan
ken, vluchtige blosjens, halve glira-
lachjens en tal van andere nauwlijks
merkbare teekenen waren, die van
iets meers dan gewone vriendschap
getuigden. Als hij dit werkelijk gelooi
de, wat bleef hem anders te doen
dan zich den prijs toe te eigenen?
Helaas, tusschen hem en het licht
en de heerlijkheid des levens verrees
eene sombere gestalte, die hem ver
bood toe te tasten, een gesluierd
gelaat, een arm, met ernstige gestreng
heid uitgestoken, om hem het voort
gaan te verhinderen.
„Er valt niet aan te denken,"
sprak hij bij zich zeiven. „Ik acht
haar te hoog ja, ik bemin
haar te innig. We moeten van de
nalatenschap afzien, en zij en ik moe
ten onze verschillende wegen door
de woestijn des levens gaan om
misschien na verloop van een halve
eeuw elkander bij toeval eens weêr
te ontmoeten, wanneer we oud ge
worden zijn, en ons ternauwernood
elkander herinneren."
liet zou zijn laatste avond te Haz
lehurst zijn, en hij was op weg naar
hel Manor-house om van Laura en
hare vriendin afscheid te nemen,
't Was zeer zeker eene zeer eenvou
dige beleeldheid, maar toch zag hij
er legen op, en langzaam wandelde
hij op en neder onder de olmboo-
men, zijne sigaar rookend, en ver
diept in een gepeins, dat grootendeels
bitter was.
Eindelijk, op het oogenblik dat de
bovenste rand der ondergaande zon
achter gmdsche verafgelegen bosschen
verdween, hield John Treverton zich
zeiven voor, dat hij geen tijd meer
mocht laten verloren gaan, indien
hij dien avond nog een bezoek op
het Manor-house wilde afleggen.
Hij verhaastte zijne schreden, in de
hoop, dat hij Laura in den tuin zou
aantreden, waar zij in dit heer
lijke lenteweder het grootste gedeelte
haars levens doorbracht. Hij gevoel
de zich meer met haar op zijn gemak
in den tuin, dan wanneer hij van
aangezicht tot aangezicht tegenover
haar stond tusschen vier wanden.
Buiten, in de open lucht, was er
altijd hel een ol ander, dat de aan
dacht kon afleiden, dat ploseling
eene wending aan het gesprek kon
geven, indien hel een van hen beiden
in verlegenheid mocht brengen. Ook
was het hier gemakkelijker te ont
komen aan Gelia's vorschend oog,
dat binnenshuis, waar zeer weinig
was, waaraan zij haar aandacht kon
wijden, zoo vaak op hen gevestigd
was.
llij ging het hek binnen, als ge
woonlijk zonder dat hem gevraagd
werd, wat hij daar doen kwam. Al
de oude dienstboden beschouwden
hem eenstemmig als den aanstaanden
eigenaar van het landgoed. Zij ver
wonderden zich er over, dat hij zich
zoo weinig op den voorgrond stelde,
er in- en uitging, als had hij niets
te beteekenen. Met den weg naar
den ouderwetschen Hollandschen
tuin was hij zeer gemeenzaam gewor
den. llij was daar op bijna ieder uur
van den dag geweest, van de gouden
middagure tot den grijzen avond
tijd.
Toen hij om het huis heen liep,
hoor-de hij stemmendaaronder was
de stem van een man, en de klank
van die mannelijke slem was niet
welkom aan zijn oor. Gelia's schelle
lach klonk vrolijk boven allen uit,
en de dashond kelte mede. Zij hadden
blijkbaar veel pleizier daar in den
ouderwetschen Hollandschen tuin, en
John Treverton was zich te moede,
alsof die vrolijkheid hem beleedigde.
llij liep om den hoek van het huis
heen, en zag hel groepjen daar zit
ten op een klein grasperk vóór de
vensters der boekenkamer, Laura
en Gelia, gezeten in landelijke stoelen,
en een jong man op het gras aan
hare voelen, terwijl de hond om hem
heen sprong. John Treverton ver
moedde dadelijk, dat de jonge man de
Edward ofTed was, over wien hij Celia
Glare zoo dikwijls had hooren spreken
de Edward Glare, die, volgens Miss
Sampson verliefd was op Laura Mal
colm.
Laura rees hall overeind om een
handdruk te wisselen met haar bezoe
ker. Haar gelaat tenminste had een
ernstige uitdrukking. Zij had niet
gelachen om den nonsens, die Gelia's
uitgelatenheid had uitgelokt. John
Treverton verheugde zich daarover.
„Mr. Clare, Mr. Treverton."
Edward Glare sloeg de oogen op
en groette eene zeer laatdunken
de begroeting, dacht John, maar hij
verwachtte niet veel vriendelijkheid
van den zoon des predikants. Hij
maakte een ernstige buiging voor
den jonkman, en bleef bij Laura's
stoel staan.
„Ge zult me niet ten kwade dui
den, hoop ik, miss Malcolm, dat ik
u zoo laat nog een bezoek kom bren
gen," sprak hij. Ik kom afscheid
van u nemen."
Zij sloeg de oogen op, en zag hem
ietwat verschrikt aan, en hij verbeeld
de zich ja, bij waagde 't zich dat te
verbeelden dat zij hem met leed
wezen had hooren zeggen, dat hij
afscheid kwam nemen.
„Ge hebt niet lang te Hazlehurst
vertoefd," zeide zij, na eene pijnlijke
pauze.
„Wat trouwens niemand doen zou,
die niet bepaald verplicht was het te
doen," riep Gelia uit. „Ik kan me
niet verbeelden, hoe Mr. Treverton
hel gedurende eene geheele week te
Hazlehurst heeft kunnen uithouden."
„Ik kan u verzekeren, dat het le
ven me niet tot last geweest is in
dien lijd," sprak John, zich tot Gelia
richtend. „Ik zal Hazlehurst met in
nig leedwezen verlaten."
Hij had, gestemd als hij thans was,
onmogelijk hetzelfde tot Laura kun
nen zeggen.
„Dan moet ge een van twee din
gen zijn," zeide Gelia,
„Wat voor dingen?"
„Ge moet dan óf een poëet, óf
door en door verliefd zijn. Daar hebt
ge mijn broêr hier. Hij wordt het,
naar het schijnt, nooit moede, in den
omtrek van Hazlehurst rond te zwer
ven. Maar hij is ook een poëet, en
hij schrijft verzen over de vioolljens
in Maart, en over de eerste bladknop
pen aan de wilgen, en over het we
der verschijnen van den meikever,
of over den terugkeer der zwaluwen.
En hij rookt altijd door, en hij leest
zoo ontzaggelijk veel romans, dat het
bepaald ongunstig op zijn zedelijk
gevoel werken moet. Een man, die
om door 't leven te kunnen komen,
geheel afhankelijk is van Mudie, den
grooten leesbibliotheekhouder, is een
vreeselijk schouwspel," riep Gelia uit,
en zij zette daarbij een gezicht, dat
de uiterste verachting moest uitdruk
ken.
„Ik ben geen poëet, miss Clare,"
zeide John Treverton op kaimen toon;
„toch moet ik erkennen, dat ik me
te Hazlehurst zeer gelukkig gevoeld
heb."
Hij wierp van terzijde een blik op
Laura, om te zien, of zijne woorden
doel getroffen hadden. Zij tuurde naar
den grond, en haar lief, ernstig ge
laat was rein en bleek als ivoor in
het heldere avondlicht.
i't Is zeer beleefd van u, dat ge u
zoo gunstig uitlaat over het dorp,"
zeide Edward, op bedekt hatelijken
loon, „en 't is vriendefijk van u, dat
ge er voor terugdeinst iets te zeggen,
dat ons, die hier geboren zijn, on
aangenaam zou kunnen aandoen, maai'
ik houd me er toch van verzekerd,
dal ge u hier onuitsprekelijk moet
hebben verveeld. Er is hier te Hazle
hurst totaliter niets te doen."
„Is dat misschien de reden, waarom
de plaats zoo in uw smaak valt, Ted
vroeg Miss Glare op onschuldigen toon.
Het gesprek had een onaangenamen
loon, die volstrekt niet in harmonie
was met den zachten avondhemel en
den met de schaduw van den avond
oversluierden tuin, waar de bloemen
hare kleur verloren, al naarmate hel
licht zijn kracht verloor. John Trever
ton wierp een nieuwsgierigen blik op
den man, van wien hij wist, dat hij
zijn mededinger zijn zou.
Hij zag daar een man van omstreeks
zes en twintig jaar, van middelbare
hoogte, slank, bijna al te slank van
gestalte, maar toch met flink gevormde
ledematen, die vlugheid, en mogelijk
ook kracht deden vermoeden. Grijze,
naar blauw overhellende oogen, lan
ge oogwimpers, fijn geteekende wenk
brauwen, eene fraaie gelaatstint, een
laag smal voorhoofd en regelmatige
gelaatstrekken, een lichtblonde knevel,
meer zijdeachtig dan forech, vormden
samen een gelaat, dat naar 't gevoe
len van sommigen zeer schoon was,
maar dat ongetwijfeld wel wat ver
wijld mocht heeten. 'l Was een gelaat,
dat gepast zou hebben bij het fluweel
en de met goud en zilver geborduurde
zijde van een der Mignons van den
Franschen koning Hendrik III, of bij
hel met juweelen bezette wambuis van
een van Jacobus Stuart's glinsterende
gunstelingen.
't Zou moeite ingehad hebben zich
te verbeelden, dat de eigenaar van dat
gelaat eenig goed of groot werk ver
richtte in de wereld, of dat hij op
een of andere wijze een stempel druk-
op zijn lijd, uitgenomen wellicht eene
kleine epizode van ijdelheid, losban
digheid en zelfzucht in de gedenk
schriften van een hedendaagschen St.
Simon.
„Is er wat nieuws in de avondbla
den vroeg Mr. Glare, half geeuwend.
Deze op onverschilligen toon tot
hem gerichte vraag volgde op een
stilzwijgen, dat al te lang geduurd
had, om aangenaam te kunnen zijn.
„Sampson had zijn Globe nog niet
ontvangen, toen ik hein verliet," luid
de het antwoord; maar bij den tegen-
woordigen stilstand van alles, zoowel
hier te lande als in 't buitenland,
erken ik gaarne, dat ik maar zeer
weinig belangstel in de avondbla
den."
„Ik zou gaarne vernomen hebben,
of die ongelukkige danseres overleden
is," zeida Celia.
Wordt vervolgd.)
Gedrukt bij DE EEVEN LOOSJES te Haarlem.