maar een oogenblik toevend, om nog
een langen onderzoekenden blik te
werpen op het bleeke, wezenlooze ge
laat daar op het kussen. „Mrs. Mason
weet alles wat zij heeft te doen ik
zal zorgen, dat ik morgenochtend te
gen zes uur weêr hier ben."
„Tegen zes uur! Gij staat dan wel
vroeg op."
„Ik werk ijverig, "t Een is onmo
gelijk zonder het ander. Goeden nacht,
Mr. Chicot; ik wensch u geluk, dal
ge zooveel zeltbeheersching bezit, en
u onder zulk eene ramp zoo goed
houden kunt. Er is geen beter bewijs
voor het bezit van een krachtig ze
nuwgestel."
Jack verbeeldde zich, dat er achter
dit laatste kompliment een soort van
hatelijkheid verborgen was, doch het
maakte weinig indruk op hem. De
toestand van verslagenheid waarin hij
verkeerde, had genoeg bij hem de
bovenhand, om elke andere gedachte
uil te sluiten.
„Gij zult hel best doen met naar
bed te gaan, Mrs. Mason," zeide hij
lot de ziekenverpleegster. „Ik zal bij
mijne vrouw op blijven zitten."
„Vergeef me, sir, maar ik zou re
kenen, dat ik in mijne verplichtingen
tekort schoot, als ik mezelve ver
gunde naar bed te gaan, terwijl de
patiënt in een zoo bedenkelijken toe
stand verkeert; later zal ik er dank
baar voor zijn, als ik een uurtjen
rust mag nemen."
„Gelooft ge, dat Madame Chicot
weder herstellen zal?"
De ziekenverpleegster tuurde op
haar wit voorschoot, zuchtte even,
en schudde zachtkens het hoofd.
„We bezien altijd gaarne de zaken
van de gunstigste zijde, sir," antwoord
de zij.
„Maar is er in dit geval nog eene
gunstige zijde?"
„Dat slaat ter beschikking van de
Voorzienigheid, sir. 't Is een zeer ern
stig geval."
„Nu," zeide Jack Chicot, „we moe
ten geduldig afwachten."
Hij ging in den stoel bij hel ledi
kant zitten en bleel daar den gehee-
len nacht, zonder ook maar een
oogenblik te slapen, ternauwernood
van houding veranderende, en verzon
ken in een diepen ofgrond van ge
dachten.
Eindelijk werd het dag, en al spoe
dig na het aanbreken van den dag
kwam George Gerard, die geene veran
dering ten goede, noch ten kwade bij
zijne patiënte opmerkte, en gelastte
met dezelfde wijze van behandeling
voort te gaan.
Sir John Pelham zal tegen elf
uur hier komen," zeide hij. „Ik zal
zorgen, dat ik dan ook hier ben,
om met hem te kunnen spreken."
De groote heelkundige kwam, stel
de zijn onderzoek in, en zeide, dat
alles goed ging.
„We zullen haar been weder ge
zond maken," zeide hij; ndaarover
maak ik me geen oogenblik ongerust
ik wenschte wel, dat we evenveel
zekerheid hadden ten aanzien van de
hersenen."
„Gelooft ge, dat de hersenen ern
stig beschadigd zijn?" vroeg Chicot.
„Dat laat zich moeilijk met zekerheid
zeggen. Het ijzer heeft haar hoofd
geraakt onder het vallen. Er is geen
schedelbreuk, maar er is iets niet in
orde ik vrees iets zeer ernstigs
zonder twijfel zal er veel afhangen
van een goede behandeling en zorg
vuldige verpleging. Ge moogt u ge
lukkig rekenen, dal ge Mrs. Mason
hebt, om u ter zijde te staanik kan
haar niet genoeg prijzen."
„Zeg me openhartig, of gij denkt,
dat mijne vrouw weder herstellen
zal," sprak nu Chicot, en hij richtte
thans deze vraag op even ernstigen
toon tot sir John Pelham, als hij haar
in den afgelegen nacht tot George
Gerard gericht had.
„Waarde sir, ik wil er het beste
van hopenmaar 't is een zeer ern
stig geval."
„Dat wil zeggen, dat haar toestand
hopeloos is," dacht Chicot, maar hij
boog slechts even het hoofd en volg
de den heelmeester naar de deur, waar
hij poogde hem het loon voor zijne
viziele in de handen te laten glippen.
„Neen, neen, mijn waarde heer.
Mr. Smolendo zal dit zaakje wel in
orde brengen," zeide de heelmeester,
het geld afwijzend; „en dat is ook
heel eigenaardig, daar uwe vrouw in
zijne dienst dal ongeval opgedaan
heeft."
„Ik zou anders liever zelf hare
schulden betaald hebben," antwoordde
Chicot, „ofschoon de Hemel moge
weten, hoe lang ik dat had kunnen
doen. We zijn nooit heel ruim bij
kas. 0 ja, wat ik u nog vragen
wilde: wat dunkt u van dien jongen
man, die daar boven bij de patiënt is,
Mr. Gerard? Keurt ge zijne behande
ling van hel geval goed?"
„Volkomen; hij is een merkwaar
dig bekwaam jong mensch een
man, die zonder twijfel spoedig naam
zal maken in zijn vak."
Sir John Pelham kon bij deze laat
ste woorden eene medelijdende ver
zuchting niet onderdrukken, daar hij
zich herinnerde, hoeveel jonge rnen-
schen hij gekend had, die verdiend
hadden carrière te maken, en' aan
hoe weinigen hunner dat geluk ten
deele was gevallen, terwijl hij bedacht,
wat een bekwaam en lofwaardig jong
mensch hij zelf moest geweest zijn,
om tot die weinigen te behooren.
Van nu af aan liet Jack Chicot Mr.
Gerards over zijne vrouw praktizeeren,
met het volste vertrouwen in de be
kwaamheid van dien jongen man. Sir
John Pelham kwam eenmaal 's weeks,
sprak dan zijn gevoelen uil, en maak
te somtijds eene kleine verandering
in de behandeling, 't Was eene lang
durige, afmattende ziekte een moei
lijke taak voor de ziekenverpleegster,
eene moeilijke taak ook voor denge-
r.e, die bij haar waakte. De echtge
noot der lijderes had zeil de taak op
zich genomen, om haar des nachts
op te passen. Eiken nacht waakte hij
bij de zieke en bediende hij haar,
teiwijl Mrs. Mason zich met vier of
vijf uur slapens verkwikte. Mr. Smo
lendo had beweerd, dat er eigenlijk
twee ziekenverpleegsters moesten zijn.
Hij toonde zich bereid te betalen voor
alles wat den toestand der lijderes
kon verbeteren, olschoon het ongeval
van La Chicot bijna geheel zijn sei
zoen bodorven had. 't Was niet ge
makkelijk geweest, zich iels nieuws
te verschaffen, uitstekend genoeg, om
in hare plaats te treden.
„Neen," had Jack Chicot gezegd;
„ik begeer u niet van meer geld te
berooven dan noodig is; en ik mag
waarlijk ook wel wat doen voor mij
ne vrouw. Ik ben doorgaans maar al
te veel een nutteloos wezen."
En Jack ging nu voort met teeke
nen voor de humoristiesche tijdschrif
ten, en zat des nachts bij het ziekbed
zijner vrouw te -werken. Haar geest
was nog niet weder tot bezinning
gekomen na hel ongeval. Zij was thans
nog even onbeholpen en bewusteloos,
als toen men haar uit den schouwburg
thuis gebracht had. Zelfs George Ge
rard begon den moed te verliezen,
maar hij verflauwde geen oogenblik
in zijne pogingen, om haar herstel te
bewerken.
Overdag deed Jack groote wande
lingen, en dan ontweek hij de benauw
de en rookerige omgeving van Leicester
Square zoover als zijne lange beenen
hem brengen widen. Hij liep Noord
waarts naar Uampstead en Hendon,
naar Highgate, Barnet, Harrow Zuid
waarts naar Dulwich, Strealham, Bec-
kenham, naar frissche oorden, waai
de brem nog geel was, naar bosschen,
waar de geur der pijnboomen de
warme, stille lucht vervuldenaar
heuvels, van welker hoogte hij Lon
den zag liggen, eene zwijgende stad,
gehuld in een mantel van blauwen
rook.
De vrije natuur had in dit tijdperk
zijns levens een onuitsprekelijke be
koorlijkheid voor hem. Hij voelde zich
niet op zijn gemak, voordat hij het
stof van Londen van zijne voeten ge
schud had. Hij die een jaar geleden te
Parijs de helft zijner dagen had zoek
gebracht met biljardspelen in het
entresol van een calé op den boule
vard Sint Michel, of met flaneeren
langs de boulevards van de Madelei
ne tot de Chateau d'Eau was nu
een eenzame zwerver door in den
omtrek van Londen gelegen lanen,
terwijl hij altijd het pad koos, dat
hem het verst verwijderde van hel
gewoel der menschen.
„Gij zijt altijd uit, wanneer ik over
dag hier kom, Mr. Chicot," merkte
Gerard op zekeren avond op, toen hij
later dan gewoonlijk de patiënte kwam
bezoeken en Jack thuis vond, besto
ven en vermoeid van zijn zwerftocht
van dien dag. „Is dat niet zeer hard
voor Madame Chicot."
!>Wat komt het er voor haar op-
aan? Zij weet niet, wanneer ik hier
ben, zij is geheel bewusteloos."
„Daar ben ik niet zoo zeker van.
Zij schijnt bewusteloos te zijn, maar
onder die schijnbare gevoelloosheid
kan nog wel een zeker bewustzijn
betreffende de wereld buiten haar
verborgen zijn. 't Is mijn hoop, dat
de geest nog aanwezig is, zij het ook
in een dichten nevel."
De strijd duurde lang en was af
mattend. Er kwam een dag, dat zelfs
George Gerard wanhoopte. De wond
aan het been genas zeer langzaam,
en de pijn had de lijderes verzwakt.
In weêrwil van hetgeen de trouwste
verpleging kon doen, was hel zoo min
met haar gesteld als het maar kon.
„Zij is zeer zwak, is het niet
vroeg Jack op dien zomermiddag
een zoelen middag in 't laatst van
Juni, toen de Londensche straat aan
een stoffigen oven deed denken, en
de flauwe geuren van slechte aardbei
en en half verrotte ananassen op den
kruiwagen van den fruilverkooper eene
ziekelijke frischheid aan de lucht bij
zetten.
„Zij is zoo zwak als maar mogelijk
is, om te kunnen leven," antwoord
de Gerard.
„Begint ge den moed te verliezen
„Ik begin te vreezen."
Terwijl hij dit zeide, zag hij een
uitdrukking van onuitsprekelijke ver
troosting in Jack Chicot's oogen schit
teren. Die blik trof hem; hij zag
den ander scherp aan, de beide man
nen stonden daar tegenover elkander,
en de een van hen wist, dat het ge
heim zijns harten was ontdekt.
„Ik vrees," hernam de jeugdige ge
neesheer met nadruk; maar ik wil
mijn pogingen om haar in 't leven te
behouden nog niet opgeven. Ik heb
me voorgenomen haar in 't leven te
behouden, indien dal voor mensche-
lijke krachten mogelijk is. Ik heb er
mijn hart op gesteld."
„Doe uw best," antwoordde Chicol.
De Hemel is boven ons allen. De
wil des Noodlots geschiede!"
„Ge hebt haar vroeger liefgehad,
niet waar?" vroeg Gerard, nog steeds
den ander met vorschenden blik aan
starend.
„Ik heb haar in alle oprechtheid
liefgehad."
„Wanneer en waarom zijt gij op
gehouden haar te beminnen?"
„Hoe weel ge, dat ik ooit heb op
gehouden haar te beminnen vroeg
Chicot, zich verbazend over de vrij
postigheid van de vraag.
„Ik weel dat even goed als gij
zelf het weet. Ik zou al een stumper
van een geneesheer zijn voor de be
handeling van een duister geval van
hersenziekte, indien ik uw geheim
niet kon lezen. Dit arme schepsel dat
daar ligt, is gedurende eenigen tijd
voor u een last en een plaag geweest.
Indien de Voorzienigheid haar stil wil
de wegnemen, dan zoudt gij er de
Voorzienigheid dankbaar voor zijn. Ge
zoudt uw hand niet tegen haar op
lichten, of haar den bijstand ontzeggen,
dien ge bij machte zijt haar te ver-
leenen, maar haar dood zou u van
een zwaar kruis bevrijden. Welnu, ik
geloof, dat wat ge wenscht geschie
den zal. Ik houd het er voor, dat zij
gaat sterven."
„Ge hebt hel recht niet aldus tegen
mij te spreken," sprak Chicot.
„Heb ik daartoe het recht niet?
Waarom zou de eene rnan niet vrij
moedig tot den ander mogen spre
ken, en ronduit zeggen wal hij waar
heid acht? Ik matig me niet aan u
te veroordeelen ol te beschuldigen.
Wie onzer is rein genoeg, om zijn
broeder van zonde te beschuldigen?
Maar waarom zou ik voorwenden u
niet te begrijpen Waarom zou ik
me aanstellen als- hield ik u voor een
innig liefhebbend echtgenoot? 't Is
veel beter, dat ik openhartig tegen
over u ben. Ja, Mr. ChicotIk geloof,
dat deze zaak op het punt staat af
te loopen zooals gij het verlangt, en
niet zooals ik het gewenscht zou heb
ben."
Jack stond met somberen blik door
het geopende venster te staren op de
morsige straat daar beneden, waai
de kruiwagen met aardbeien zich
langzaam voortbewoog, terwijl de
forsche stem van den fruilverkooper
zijn wonderlijk koeterwaalsch uit
schreeuwde. Hij had geen woord te
antwoorden op de openhartige taal
van den dokter. De beschuldiging
was waar. Hij kon hel niet legen-
spreken.
„Ja, ik heb haar eenmaal bemind,"
sprak hij nu bij zich zeiven, toen hij we
der bij het bed zat, nadat George Gerard
vertrokken was, en ik had alle hoop
opgegeven, om ooit weder terug te
kunnen keeren op het gebaande spoor
van een fatsoenlijk leven, en hel deed
er, naar 't me voorkwam, bitter wei
nig toe, wal ik deed met mijn leven,
of met wal soort van vrouw ik trouw
de zij was de schoonste vrouw, die
ik ooit gezien had, en zij was ver
liefd op mij. Waarom zou ik niet met
haar trouwen? Met elkander zouden
we op een of andere manier wel zoo
wat kunnen leven, au jour la jour-
nêe, van de hand tot den mond.
Wij hielden er beiden eene luchtige
levensbeschouwing op na. Dat waren
prettige dagen! Toch, wanneer ik op
dat verleden terugzie, bevreemdt het
me, dat ik alzoo heb kunnen leven,
en dat ik vermaak heb kunnen schep
pen in dat leven. Tot welk een laag
peil kan een man van geboorte en
fatsoen vervallen, wanneer, hij een
maal ophoudt, eerbied voor zich zeiven
te hebben Wanneer ben ik het eerst
begonnen dat leven moede te wor
den Wanneer ben ik begonnen haar
te haten Niet dan nadat ik haar had
ontmoet 0, Paradijs, dat ik dooi
den half geopenden ingang heb aan
schouwd, zal ik waarlijk vrijheid ver
krijgen, om uwe schitterende velden,
uw lusthof van vreugde en genot
binnen te gaan?"
Zwijgend en in gepeins verdiept,
bleef hij bij het bed zitten, tol dat de
ziekenverpleegster zijne plaats kwam
innemen, en toen ging hij de deur uil,
de stoffige stralen op, en wandelde
Noordwaarts, om frissche lucht te
zoeken. Hij had aan de ziekenverpleeg
ster beloofd, dat hij legen tien ure des
avonds terug zou wezen dan kon zij
haar avondmaal gebruiken en naar bed
gaan, terwijl hij zich dan weder met
de verpleging gedurende den nacht
zou belasten. Zoo werd eikendag de
arbeid verdeeld.
Wordt vervolgd.)
Gedrukt bij DE ERVEN LOOSJES te Haarleui.