Zij begaven zich samen naar het deftige oude huis, en gebruikten daar het luncheon, tête-a-téte, bediend door Trimmer, den ouden hofmeester, die gedurende meer dan dertig jaar bij Jasper Treverton in dienst geweest was, en die Laura uit het rijtuig ge tild had, toen zijn heer haar met zich medegenomen had naar Hazlehursl Manor, als een zwak kind, dat met wijdgeopende oogen al de voor haar vreemde voorwerpen aandachtig ga degeslagen had. „Zij zaten daar precies als man en vrouw," merkte Trimmer op, toen hij weder in zijne proviziekamer was teruggekomen; „en ik hoop, dat het spoedig wezentlijk alzoo zijn moge. 'l Zal een knap paar zijn, en ik houd mij er van verzekerd, dat zij nu reeds smoorlijk verliefd op elkander zijn." „Miss Laura is er geen jonge dame naar, om met een man te gaan trou wen, van wien zij niet innig veel houdt; zij zou dat niet doen vooral het geld van de Christenwereld," ant woordde Mrs. Trimmer, die bijna even- lang keukenmeid en huishoudster, als haar man hofmeester geweest was. „Nu, als ik een jong vrouwsper soon was, zou ik met bijna iedereen liever trouwen, dan zulk een prachtig huis als Hazlehursl Manor te moeten missen," hernam Trimmer. „Ik ben geen duitendief, maar eene goede wo ning is ook geen gekheid. En als zij niet met elkaar trouwen, en de na latenschap van Mr. Jasper Treverton besteed moet worden aan de oprich ting van een hospitaal, wat zal er dan worden van u en mij 'i Sommige lui in onze pozitie zouden vurig ver langen, om een koffiehuis of zoo iets op te zetten, ten einde zoodoende fortuin te maken, maar ik heb op die manier meer geld zien verliezen dan winnen, en ik weet wel, wanneer ik goed afben. Een goed loon, dat me geregeld op zijn tijd uitbetaald wordt en een goede behandeling, dat is alles wat ik verlang." Na afloop van het luncheon gingen Laura en John eene wandeling doen op het landgoed. Beiden voelden zij zich getrokken naar het heesterplant soen, waar zij op dien April-avond alscheid genomen hadden. De kron kelende laan, met hare prachtige oude boomen, leverde een aangename wan deling op zelfs in dit seizoen, waar geen groen blad was over gebleven, en de ruwe kraaiennesten zich lus- schen de fraaie lijnen van de hoogste takken vertoonden. De lucht was nog zachter dan 's morgens, 't Had wel een middag in 't begin van Oktober kunnen zijn. John Treverton bleef stilstaan voor den ruigen stam van den grooten kastanjeboom, onder wel ken Laura en hij hadden afscheid genomen. De jonge bladeren hadden op dien avond een looverdak gevormd, onder 't welk alles in dichte schaduw wasnu verrezen de dikke takken daar donker en kaal, gevlekt door het daarop groeiende mos en het weder. Het gras aan den voet van den boom was bezaaid met groene doppen, en afgebroken takken, met doode bladeren en glimmende kas tanjes. „Ik geloof, dat dit de plaats is, waar we afscheid van elkander ge nomen hebben," sprak John. „Her innert ge 't u nog?" „Ik meen me flauw te herinneren, dat het zoo wat op deze hoogte moet geweest zijn," antwoordde Laura, op onverschilligen toon. Zij wist de plaats op een duim, maar verkoos hem niet te erkennen. Hij vatte haar hand en stak die zachtkens door zijn arm, terwijl zij hunne wandeling vervolgdendaarop drukte hij een kus op de fijne bloote hand een lief, fijn handjen, dat alleen aan eene dame kon toebehoo- ren, een hand, die op zich zelf reeds voor een minnaar een voorwerp was om te aanbidden. „Lieve, wanneer zullen we trou wen?" vroeg hij met zachte stem, bijna fluisterend, alsof een onuitspre kelijke beschroomdheid zich op dat kritieke oogenblik meester van hem had gemaakt. „Wat een vraag!" riep Laura uit, met voorgewende verbazing. „Wie heeft ooit van trouwen gesproken? Gij hebt mij niet ten huwelijk ge vraagd." „Heb ik dat niet gedaan? Maar ik heb u gevraagd, ol ge boos waart op uw pleegvader, om zijn testament, en gij hebt toen „neen" geantwoord. Dat was zooveel gezegd alsdat ge er mede tevreden waart, dal we zouden voldoen aan den wensch van den goeden ouden man. En dal kunnen wij alleen doen door man en vrouw te worden. Laura, ik heb u inniger lief, dan ik zeggen kan, en u aldus beminnende, ofschoon ik mij van tal rijke tekortkomingen bewust ben ja, ofschoon ik mij in veel opzichten niet waardig reken uw echtgenoot te worden ik een arm man een man, wien het tegengeloopen is in de wereld een man zonder naam of faam minder dan niets kniel ik, liefste mijne, hier aan uwe voeten nederik, die nooit tevoren voor eene vrouw en maar al te zelden voor mijn God geknield heb, en die u om uw hand vraag in forma pauperis. Wellicht leeft er in geheel Engeland geen man, die minder verdient uw echtgenoot te worden, tenzij door de eenige verdienste, dat hij u bemint met geheel zijn hart en geheel zijne ziel." Hij knielde voor haar neder, bloots hoofds, aan den voel van den ouden kastanjeboom, temidden van de ruige wortels, die in het gras hier en daar zichtbaar waren. Laura boog zich over hem heen en raakte zijn voorhoofd met hare lippen aan. 't Mocht nauw- lijks een kus heelen. Hare bekoorlijke lippen zweefden een oogenblik over zijn voorhoofd heen, en waren da delijk weder weg. Geen vleugel van een vlinder was ooit lichter. „Ik zal u lot man nemen, lieve," sprak zij op vriendelijken toon, „met al uwe gebreken, hoe groot hun aan tal ook wezen moge. Ik heb een voorgevoel, dal ik u vertrouwen kan temeer misschien, omdat ge uzel- ven niet prijst. We willen pogen onzen plicht te vervullen jegens elkander en jegens onzen overleden weldoener, en we willen ons best doen om een edel gebruik van zijn rijkdom te maken, is hel niet, John?" „Gij zult er een edel gebruik van maken, liefste mijne; gij kunt niets doen, dat niet edel is," antwoordde hij op ernstigen loon. Hij zag doodsbleek, en op zijn ge laat was geen vreugde te lezen, of schoon men 'l hem kon aanzien, hoe innig hg haar liefhad. HOOFDSTUK X. GEËNGAGEERD. John Treverton bleef op het Manor- house, tol hel reeds donker gewor den was, alleen met zijne verloofde, en gevoelde zich gelukkiger, dan hij zich ooit te voren gevoeld had; ja, gelukkig, ofschoon het een wanhopig geluk was, als dat van een kind, dal wilde bloemen plukt op den zonnigen rand van een afgrond. Hij moest min der of meer dan een mensch geweest zijn, indien hij zich heden niet geluk kig gevoeld had in Laura Malcolm's gezelschap, zooals zij daar in de sche mering bij den haard zalen, naast elkander, haar hoofd leunende tegen zijn schouder, zijn arm om haar mid del geslagen, terwijl hare donkere oogen, verborgen onder neêrgeslagen oogleden, mijmerend staarden op de smeulende houtblokken. De kamer was flauw verlicht door den gloed van het haardvuur, en vreemd gevormde schaduwen verschenen en verdwenen op den muur achter hen, als ver schijningen van goede of booze gees ten, die daar in hunne nabijheid zweefden, terwijl zij daar van aange zicht lot aangezicht tegenover het Noodlot zaten, de een onbewust van eenig gevaar, de ander zorgeloos en overmoedig. Nu het woord was uitgesproken, nu zij beiden aan elkander verbonden waren tot aan het einde huns levens, stortte Laura haar hart zonder eenig voorbehoud voor haar minnaar uit, en schroomde zij niet hem haar innige liefde te laten blijken. Zij trachtte niet hare liefde meer door hem op prijs te doen stellen door geveinsde koel heid. Zij schonk hem geheel haar hart, en geheel hare ziel, zooals Juliet zich zelve aan Romeo gaf. Hare lip pen, over welke nooit een woord van liefde gekomen was, fluisterde hem nu de zoetste woordekens in 'l oo haar oogen, die nooit in de oogen eens minnaars gestaard hadden, staar den nu in de zijne, welker diepte zij poogden te peilen. Nooit werd een minnaar met grooter argeloosheid, meer zonder voorbehoud aangebeden. Had hij gesnoeid en hoog van zich- zelven opgegeven, Laura's hooghar tigheid zou onraad gespeurd hebben. Maar zijne groote nederigheid, en het waas van droefgeestigheid, dat over hem hing, ook terwijl hij zich het gelukkigst scheen te voelen, gaven hem aanspraak op haar medelijden; en eene vrouw is nooit meer ingenomen met haar minnaar, dan wanneer hij behoefte heeft aan haar medelijden. „En bemint ge mij werkelijk, Lau ra vroeg hij, en hij boog zijn ge laal over het lieve kopjen heen, dat eene zoo natuurlijke rustplaats op zijn schouder scheen gevonden te hebben. „Indien er niet zoo'n ding als het testament van mijn neef Jasper bestaan had, en gij en ik hadden elkander in de buitenwereld ontmoet, zoudl ge denken, dat ik de man ben, dien uw hart zou hebben uitver koren „Dat is eene moeilijke vraag, die zich al te veel op het gebied van het algetrokkene beweegt," antwoordde zij lachend. „Ik weet alleen, dat mijn hart u uilverkoren heeft, en dal papa's testament ik moet hein bij den ouden naam noemen geen invloed Deelt uitgeoefend op mijne keuze. Acht gij 't voor u voldoende, dit te weten ,,'t Is al wat ik begeer te weten, liefste mijne. Of, niet volkomen alles. Gaarne zou ik weten uit louter nieuwsgierigheid wanneer ge begonnen zijt, mij als niet ten eenenmale verwerpelijk te beschou wen." „Verlangt ge de geschiedenis van 't geval ie hooren, van 't eerste be gin al?" „Van A tot Z, van't eerste oogen blik af, dat je hart begonnen is met wal meer welwillendheid voor mij dan voor de overige wereld te kloppen." „Ik zal 't je vertellen Zij zweeg een oogenblik, en sloeg glimlachend, met een zweem van on schuldige koketterie de oogen naar hem op. „Doe dal, lieve." „Wanneer gij mij de geschiedenis uws levens zult hebben verhaald, van 't oogenblik af, dat ik meer beteeke- nis voor u kreeg dan eenige andere vrouw." Zijn eerste antwoord was eene die pe verzuchting. „0, liefste mijne, ik verkeerde in een geheel ander geval. Ik heb gewor steld tegen mijn hartstocht." „Waarom „Omdat ik mij uwer onwaardig gevoelde." „Dat was dwaas." „Neen, lieve, 't was verstandig en goed. Gij zijl als een gelukkig kind, Laurauw verleden is eene beschre ven bladzijde, het heeft geen donkere geheimen Hij voelde, dat zij trilde, terwijl hij dit zeide. Hadden zijne woorden haar doen ontstellen? Begon zij iets te vermoeden van de gevaren, die hem omringden „Liefste, ik wil u niet veront rusten; maar in 't verleden van een man van mijn leeftijd is ge woonlijk ééne bladzijde, die hij wel zou willen vernietigen, al moest het hein tien jaren levens kosten. Zulk eene donkere bladzijde heb ik Mijn innig geliefde Laura, indien ik mij werkelijk de liefde van uw hart waardig gevoelde, mijne zaligheid zou waarlijk te groot zijl, en mijn hart zou breken van overmaat van geluk. Er zijn voorbeelden van, dat iemands hart daaronder bezweken is. Wanneer ik begonnen ben u te beminnen P Wel, op den avond, toen ik voor 't eerst in dit huis kwam op dien sombe ren winteravond, toen ik hier kwam, evenals de verloren zoon, den zwij- nendraf moede, met een hallbewust verlangen naar een beter leven. Uw doordringend oog, uw ernstige, be koorlijke glimlach, uwe leedere stem, uwe geheele verschijning trof mij als een openbaring van eene nieuwe wereld, waarin vrouw te zijn hetzelfde was als goed, rein en waar te zijn. Uwe schoonheid had mijne zinnen nog niet belooverd, mijne ziel ge voelde eerbied voor uwe goedheid. Gij waart niet meer voor mij dan eene schilderij in een muzeum, maar gij bracht mjjne ziel in ontroering, zooals de schilderij had kunnen doen; gij deedt nieuwe gedachten bij me ontwaken, gij opendet mij den hemel. Ja, Laura, bewondering, eerbied, op rechte hulde zjj namen een aanvang op dien eersten avond. En voor ik Hazlehursl verliet, was die hulde overgegaan in een hartstochtelijke liefde." »En desniettemin zijt ge weggeble ven van Januari tot April?" >Mijn afwezigheid is ééne langdu rige botsing met mijne liefde geweest." ïEn van April lot December later sToen hadl ge mij een blik in uw hart gegund, liefste mijne, en wist ik, dat ge de mijne zoudt kunnen worden. Voor die laatste afwezigheid is een wanhopige moed noodig ge weest. Maar, ik ben teruggekomen, gelijk ge ziet. De liefde is krachtiger geweest dan de wijsheid." ii Waarom zou hel in strijd zijn met de wijsheid, dat we elkander be minnen t Alleen omdat ik uwer niet waardig ben." sDan zullen we uw onwaardigheid vergeten, of, indien uwe nederigheid het liever wil, ik zal u beminnen en uw onwaardigheid op den koop toe. Ik houd je niet voor een voorbeeld van vlekkelooze onschuld, John. Papa heelt me verteld, dat ge aan buiten sporigheden en dwaasheden je schul dig gemaakt hebt. Ge zult nu niet meer buitensporig en dwaas zijn, is het wel, lieve, wanneer ge een bedaard gehuwd man zult zijn »Neen, liefste mijne." »En we zullen beiden er naar streven zooveel mogelijk goed te doen met ons groot fortuin." «Gij zult er in de eerste plaats over te beschikken hebben." »Neen, neen, dat zou ik in geen geval willen toeslaan. Gij moet heer en meester zijn. Ik stel me voor, dat ge 't ideaal van een landedelman zult zijn, de zon en hel middenpunt van ons klein heelal, den weldoener van allen. Ik zal je eerste minister zijn en je met mijn raad bijstaan, als ge 't begeert. Ik ken al de armen tien mijl in 't rond op ons landgoed, en op de bezittingen van anderen. Ik ben bekend met hunne behoeften en zwakheden. (Wordt vervolgd.) Gedrukt bij DE ERVEN DOOSJES te Haarlem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1889 | | pagina 6