schouwburg is niet een man, dien men gemakkelijk kan beetnemen," zeide hij; „hij heeft de menschelijke natuur van haar ongunstigste zijde leeren kennen." Kerstmis was gekomen en voorbij gegaan; het nieuwe jaar was zes weken oud, en Mr. Smolendo's voor spoed hield onverminderd aan. De schouwburg-zaal was iederen avond tot stikkens toe vol. Eiken Zaterdag werden er ochtend-voorstellingen ge geven. De plaatsen in de loges en voor het balkon waren een maand vooraf reeds besproken. »La Chicot is een kleine goudmijn," zeiden Mr. Smolendo's volgelingen. Ja, aan La Chicot had de direkteur al dat sukces te danken. Mr. Smolen- do had een groot (ooverspektakelsluk ten tooneele gebracht, waarin La Chicot de hoofdpersoon was. Zij trad op in een half dozijn verschillende kostumes, alle even origineel, even kostbaar en even luchtig. Zij was eene fontein van vloeiend goud, geheel gedrapeerd inet verblindende gouden franje, met eene robe van licht, door welke hare prachtige klassieke gestalte nu en dan heenschitterde, wanneer de glinsterende franjes voor een oogen- blik zich vaneen scheidden. Zij trad op als eene vischvrouw in een nauw sluitend satijnen jakjen, met scharla- kenroode kousen en met een hooge muts van de kostbaarste Brusselsche kant op het hoofd. Zij trad op als eene bayadere, als een debardeur, als eene boschnimf, als een odaliske. Zij danste niet meer zooals zij gedanst had, voordat haar dat ongeluk over komen was, maar zij was even schoon als ooit, en nog een zierljen onbe schaamder. Zij had genoeg Engelsch geleerd, om de weinige regels van hare rol te kunnen uitspreken, en haar akcent zette bekoorlijkheid bij aan de voorstelling. Zij zong een ko miek liedtjen met meer chic dan melo die, en een eindeloos appiaudissement viel haar ten deel. De looneel-recen- senten beweerden, dat zij een hooger standpunt in het drama innam. La Chicot beschouwde zich zelve als de grootste en ook als de schoonste vrouw in Londen. Zij verkeerde in een kring, waarvan zi| zelve het mid denpunt was. Haar omgeving was een kring van bewonderaars. Zij kende gee- ne wereld buiten dien kring. Op deze wijze ongeveer liet zij zich uil tegenover haar huisgenoot, Mr. Desrolles, op een donkeren achter middag in de maand Februari, toen hij even bij haar was komen aan- loopen, om haar om een glas brande wijn te verzoeken, als middel legen een dier aanvallen, waarvan hij zoo vaak placht te spreken. Zij was altijd bizonder vriendelijk jegens deTweede verdieping," zooals men daar aan huis gewoon was dezen heer te noemen. Hij vleide en amuzeerde haar, deed boodschappen voor haar, en hield haar nu en dan gezelschap, als zij zich te zeer ontstemd voelde, om alleen te drinken. sLief schepseltjen, ge behoordet niet te wonen in zoo'n hol als dit. Waarachtig, dat moest zoo niet zijn," sprak Desrolles, op den toon van een vaderlijken beschermer. „Ik weet wel, dat bet niet zoo moest zijn," antwoordde La Chicot. „Er is geen aktrice te Parijs, die me niet zoo dom als een uil zou noemen, dat ik me zooveel laat welgevallen. Que diable, ik offer me zelve op voor de eer van een echtgenoot, die den spot met me drijft, die zich elders vermaakt, en die mij hier alleen iaat mokken en tobben, 't Is al te erg! Zie eens, Desrolles, ge zult misschien meenen, dat ik bluf, wanneer ik je verzeker, dat een der rijkste mannen van Lon den tol over de ooren op mij ver liefd is. Zie echter hier hebt ge zijne brieven. Lees ze, en zie, hoeveel ik van de hand gewezen heb." Zij opende een werkmandtjen, dat op de tafel stond, en uit een chaos van klosjens garen, lintjens en knoop- jens, en lapjens en strookjens haalde zij een half dozijn brieven voor den dag, die zij over de tafel Desrolles toeschoof. „Bewaart ge je minnebrieven op eene plaats, waar je echtgenoot ze zoo gemakkelijk vinden kan vroeg Desrolles met eenige bevreemding. „Denkt ge, dal hij zich de moeite zou willen geven, om er naar te zoe ken?" riep zij op minachtenden loon uit. „O neen! Hij heeft al zoo lang opgehouden zich om mij te bekomme ren, dat het vermoeden zelfs nooit bij hem opkomt, dat iemand anders op me zou verlieven. Bedien je zelf van dien cognac, monsieur Desrolles. 't Is de eenige gezonde drank in dit ellendige klimaat van je; en doe een schep steenkool op hel vuur, mon bonhomme. Ik ben bevroren tol in het merg van mijn gebeente." La Chicot vulde haar glas, als om een goed voorbeeld te geven, en dronk het even bedaard leeg, alsof de bran dewijn suikerwater ware geweest. Desrolles zag de brieven in, die zij hem toegeschoven had. Zij kwamen alle op hetzelfde neêr. Zij gaven aan La Chicot te kennen, dat zij schoon was, en dat de schrijver dol verliefd op haar was. Er werd haar in die brieven een rijtuig, een huis in May- fair, eene lijfrente aangeboden. De aanbiedingen werden allengs groo- ter. „Wat hebt ge hem geantwoord vroeg Desrolles, nieuwsgierig en be langstellend. „Ik heb hem in 't geheel niet ge antwoord. Ik wist beter wat ik doen moest, om mij op waarde te doen stellen. Laat hem wachten op mijn antwoord." „Een man moet wel erg verliefd zijn, om zoo te kunnen schrijven," merkte Mr. Desrolles op. La Chicot haalde hare prachtig ge vormde schouders op. Zij was be koorlijk, zelfs nu zij ïoo weinig aan haar toilet gedaan had. Zij had eene lange, ruime ochtendjapon aan van scharlakenrood kasjemier, omgord met een van kwasten voorzien koord, dat zij met hare ledige handen vaststrik- te en losmaakte, ineendraaide en los draaide. Haar rijk en zwaar hair was opgerold in een groote ruigen knoest achter op haar hoofd, en scheen ge vaar te loopen om bij de geringste aanleiding van de kam los te raken, en langs haar rug te zullen neder- vallen. De doodsbleeke kleur van haar gelaat stak als marmer af bij de scharlakenroode japon, en hel dichte hair vertoonde zich ravenzwart boven het bleeke voorhoofd en de groote fonkelende oogen. „Is hij werkelijk zoo rijk als hij zich voorgeeft te zijn vroeg La Chicot, terwijl zij mijmerend met den zwaren rooden kwast van haar gordijn speelde, en met droomerigen blik in het vuur tuurde. „Naar ik zeker meen te weten," zeide Mr. Desrolles zonder aarzelen, „is Joseph Lemuel een der rijkste mannen van Londen." „Ik zie niet in, dat dat er veel toe doet," hernam La Chicot peinzend. „Ik heb veel met geld op, maarzoo- lang ik genoeg heb, om me alles aan te schaffen wal ik verlang, begeer ik niet meer en ik mag ook dien Jood met zijn grimmig gezicht niet lijden." „Vergelijk eens een huis in Maylair met dit hok," merkte Desrolles op. „Waar is Mayfair?" Desrolles gaf eene beschrijving van die buurt. „Eene wildernis van vervelende straten," zeide La Chicot, met een minachtend schouderophalen. „Wat onderscheid is er tusschen de eene straat en de andere Ik zou gaarne een huis in de Champs Elysées heb ben een huis te midden van een tuin, verblindend wit, omringd van bloemen, met schitterende ramen en een Zwilsersch koetshuis." „Een huis als uit een doos met speelgoed," zeide Desrolles. „Welnu, Lemuel kan je er zoo een koopen, even gemakkelijk als ik een hand vol suikerboonen voor je koopen kan. Ge hebt het maar voor 't zeggen." „Ik zal dat nooit zeggen," riep La Chicot op beslisten toon uit. „Ik ben eene fatsoenlijke vrouw. En bovendien ben ik daartoe ook te hooghartig." Desrolles vroeg bij zich zeiven, of bel wel hooghartigheid was eene deugd, dan wel overdreven halstar- righeid, wat La Chicot zulke schitte rende aanbiedingen van de hand deed wijzen. Het kostte hem moeite in deugd mannelijke of vrouwelijke te gelooven. Zijne levensreis had hem niet gevoerd langs paden, waarop de deug den wassen en tieren, maar met de zonde had hij op zeer vertrouwelijke wijze kennis gemaakt. Na zeker onder houd met La Chicot's echtgenoot, waarin hij had beloofd, een vaderlijk oog te laten gaan over de dame, had Mr. Desrolles zich ten eenenmale in het vei trouwen der vrouw ingedrongen. Hij had zich bij haar even nuttig als aangenaam weten te maken. Alhoewel zij haar rijken minnaar op een afstand hield, mocht zij toch gaarne over hem spreken. De kasbloemen, die hij haar stuurde, versierde hare tafel, en maak ten eene zonderlinge verlooning in de wel opgeschikte maar slordige kamer, waar het stof van gisteren gewoonlijk lag te wachten, om morgen wegge veegd te worden. Eén ding wist La Chicot niet, en dat was, dat Mr. Desrolles kennis ge maakt had met haar bewonderaar, en door Mr. Lemuel betaald werd, om bij haar diens zaak te bepleiten. „Gij schijnt hel wat ruimer te hebben dan het geval placht te zijn, waarde vriend," zeide zij op zekeren dag tegen hem. „Als ik me niet be drieg, dan is het eene nieuwe jas, die ge daar aan hebt." »Ja," antwoordde de man van de wereld, zonder te blozen. „Ik heb een beetjen gespekuleerd, en het geluk heeft me beter gediend dan gewoon lijk." Desrolles pookte hel vuur wat op, zoodat het begon te vlammen, en schonk zich een derde glas cognac in. „'t Is zoo fijn als een likeurtjen," merkte hij op, met zijne lippen smak kende. „'t Zou zonde zijn, zulk vocht met water te verdunnen. Maar zeg me eens, wanneer verwacht ge je man thuis?" „Ik verwacht hem nooit," antwoord de La Chicot. „Hij gaat en komt wanneer het hem goed dunkt, s Hij doet denken aan den Wandelenden Jood." „Hij is zeker voor zaken naar Pa rijs gegaan, niet waar?" „Voor zaken of voor zijn pleizier. Ik weet er niets van, en ik bekom mer me er ook niets om. Hij voorziet in zijn eigen onderhoud. Die bespot telijke teekeningen van hem vallen in den smaak, zoowel te Londen als te Parijs. Zie eens hier! Zij schoof hem een verfrommeld stapeltjen humoristiesche bladen, En- gelsche en Fransche, toe. De naam van haar echtgenoot prijkte onder alle, onder de dolste karrikaturen tooneelen uit hel schouwburgleven en uil het leven der Parijsche Bohemers, schetsen vol leven en geest. „Naar deze teekeningen te oordee- len, zou men meenen, dat hij een heel gezellige kameraad moet zijn," sprak La Chicot, „en toch is hij droef- geestiger dan eene begrafenis." „Hij stort al zijn aardigheid uit op de houten blokken, waarop hij zijne teekeningen graveert," merkte Desrol les op. In den laatsten tijd was Jack Chicot een rustelooze zwerveling geweest, die maar een zeer gering gedeelte van zijn leven in de woning in Cibber Street doorbracht. Er werd zelfs niet voorgewend, dat er nog een band tusschen hem en zijne vrouw bestond, en zoo iets had er ook niet bestaan sedert La Chicots herstel. Zij waren doorgaans beleefd tegenover elkander; maar soms gebeurde het, dat de vrouw bitteie taal uitsloeg, en dat haar slecht humeur tot een uitbarsting kwam, bij wijze van het onheilspel lend weerlicht, dat des zomers den donkeren hemel klieft. De man was altijd beleefd. La Chicot kon hem niet zoo verbitteren, dat hij haar hatelijkheden met hatelijkheden be antwoordde. „Ge haat me te zeer om boos op me te worden," wierp zij hem op zekeren dag in tegenwoordigheid van de eigenares des huizes voor de voelen; „ge zijt bang, dat ge je zelf geen meester zoudt kunnen blijven. Indien ge een oogenblik toegaaft aan je woede, zoudt ge me vermoorden. De verzoe king zou je al te machtig zijn." Jack Chicot sprak geen woord, maar bleef met zijn armen over elk ander tegenover haar staan; hij zag haar met een glimlach aan, maar de Hemel alleen weet, hoe bitter zijn gemoed gestemd was. „Gij zijt verliefd op een andere vrouw," riep zij hem toe. „Ik weet het." „Ik heb eene vrouw ontmoet, die niet op u gelijkt," antwoordde hij met eene zucht. „En ge zijt verliefd op haar ge worden." „Omdat zij niet op u gelijkt? Dat zou haar zeker bekoorlijk maken in mijn oog." „Ga naar haar toe. Ga naar je De volzin werd besloten met een gemeen woord een der vergiftige bloemen der Parijsche straattaal. „De reis is te groot," zeide hij. t Is niet gemakkelijk van de hel naar den hemel té reizen." Jack Chicot was éénmaal in het Prince Frederick Theatre geweest, nadat zijne vrouw weder ten looneele- verschenen was. Hij was er heen ge gaan hij gelegenheid van de eerste voorstelling van het komieke spek takel-stuk, dat Mr. Smolendo zooveel geld opgebracht had. Hij had daar met een ernstig, onveranderlijk gelaat gezeten, terwijl het publiek om hem heen gedurig in lachen uitbarstte en toen La Chicot hem naar zijn oor deel over de voorstelling gevraagd had, had hij onverholen te kennen gegeven, dat hij het walgelijk vond. „Zijn mijne kostumes niet mooi?" had zij gevraagd. „0 ja! Maar ik zou de voorkeur geven aan wat minder fraaiheid, en wal meer betamelijkheid." Het overige publiek was gemakke lijker te voldoen. De toeschouwers zagen geen onbetamelijkheid in de kostumes. Indedaad, zij kregen dat gene te zien wat zij voor hun geld wenschlen te zien, en dientengevolge waren zij voldaan. Nooit ging eene vrouw meer haar eigen gang, dan La Chicot na haar wonderbaar herstel. Zij ging werwaarts 't haar lustte, zij dronk zooveel zij lustte, zij gaf elke sixpence van haar groot salaris uil voor haar eigen ge not, en niemand vroeg haar reken schap. Haar echtgenoot was een echt genoot alleen maar in naam. Zij kwam meer in aanraking met Des rolles dan met Jack Chicol. Er was maar één persoon, die het wel eens waagde haar te berispen of haar over haar gedrag te onderhouden, en dat was de man, die haar leven gered, en daarvoor zooveel tijd en zorg ten offer gebracht had. George Gerard kwam haar nu en dan een bezoek brengen, en zeide dan open hartig, hoe hij er over dacht. Wordt vervolgd.) Gedrukt bg DE ERVEN LOOSJES te Haarlem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1889 | | pagina 6