JOHN TREVERTON'S KRUIS.
door Miss M. E. Braddon.
23)
Geen eerzucht bezielde hem om
bergtoppen tebeslijgen, maar hij bezat
eene voldoende male van achting voor
zich zeiven, om modderpoelen te
mijden.
Het verdiende honorarium lag voor
hem gereed, maar toen hij daarvoor
de kwitantie geleekend had, zeide de
klerk hem, dat de redakteur hem iels
te zeggen bad, als hg zoo goed wilde
zijn een minuut of wat te wachten.
Mr. Clare verklaarde zich natuurlijk
daartoe bereid. Hij zette zich neer op
een kantoorstoel, maakte eene cigaret
te voor zich gereed, terwijl zijne ge
dachten zich bezig hielden met het
menu voor zijn dinee.
Hij was niet voornemens zich aan
buitensporigheid schuldig- te maken.
Een bord boeljon-soep, een moot zalm
en papillotle, een kippenboutjen met
champignons, een ommelet, een halve
flesch St. Julien, en een glas Ver
mouth.
Terwijl hij daarover heel prettig zat
te mijmeren, werd de binnendeur van
het kantoor open gestooten, en ver
toonde zich daar een heer, die met
haastige schreden naar de openslaande
buitendeur liep, en slechts in 't voor
bijgaan den klerk toeknikte. Edward
Clare kreeg toevallig iets van zijn
gelaat te zien, toen de man het hoofd
omwendde voor dien haastigen groet.
„Wie is dat?" vroeg hij, van zijn
stoel opspringend, en de half klaar
gemaakte cigarette vallen latend.
„Dat is Mr. Chicot, de artiste."
„Weel ge dat zeker?"
De klerk glimlachte.
»Zoo zeker als iets," antwoordde
hij. „Hij komt hier elke week, soms
wel tweemaal in de week. Ik zal
hem dus wel dienen te kennen."
Edward kende den naam heel goed.
De losse karikaturen, meer Parijsch
dan Engelsch van genre, die op de
middelste bladzijde van het humoris-
tiesch weekblad „De Vliegende Dwaas
heid" prijkten, waren allen ondertee
kend met den naam „Chicot". De mees
te bewonderaars der danseres gaven
baar de eer van deze kunstprodukten,
een denkbeeld, 't welk Mr. Smolendo
gezorgd had aan te moedigen, 't Was
veel waard, dat zijne danseres be
schouwd werd als eene vrouw met
veelzijdige talenten als eene Sarah
Bernardt, op kleine schaal.
Edward Clare wist niet wat hij er
van denken moest. Hel gelaat, dat hij
zich naar den klerk had zien wenden,
vertoonde eene wonderlijke gelijkenis
op dat van John Treverton. Indien
deze man, die zich Chicot noemde,
John Treverton's tweeling-broeder
geweest ware, dan hadden die twee
niet meer op elkander kunnen gelij
ken. Edward was er zoo vol van, dat
hij in plaats van te wachten om een
onderhoud te hebben met zijn redak
teur, met haastige schreden de straat
opliep, met het voornemen, om Mr.
Chicot, den artiste, na te loopen. Het
buroo was in een der smalle stralen,
benoorden het Strand. Indien Chicot
links-af gegaan was, dan moest hij
thans den krachtigen stroom van net
Strand volgen, die op dit uur West
waarts vloeit, even geregeld als de
rivier hare wateren opstuwt naar de
zee. Was hij rechts-al gegaan, dan had
hij zich allerwaarschijnlijkst verloren
in den doolhof tusschen Drurylane
en Holborn. In beide gevallen met
Edward's eerste verbazing en zijne
vragen aan den klerk waren wel drie
minuten verloren gegaan scheen de
kans om hem te snappen niet groot
te zijn.
Edward liep rechts-af, en wendde
zijn haastige schreden naar Holborn.
Het toeval was hem gunstig. Bij den
hoek van Long Acre zag hij Chicot,
den artiste, staande gehouden door
een ouden man, met. een ietwat on
gunstig voorkomen. Dat Chicot gaarne
zijn weg wilde vervolgen, was blijk
baar, en voordal Edward den hoek
bereikt had, had ook hij dal gedaan,
en was hij met haastige gejaagdheid
doorgeloopen in Westelijke richting.
Er was nu geen kans meer om hem
in te halen, of men moest op een draf
gaan loopen, en wie in Long Acre
op een draf gaat loopen, kan er op
rekenen, dal hij op min aangename
wijze de aandacht van hel publiek zal
trekken. En er was ook geen ledige
cab in de nabijheid. Edward zag
wanhopig om zich heen. Daar stond
de man, die Chicot staande gehouden
had, hem gade te slaan, als wist hij
precies wat Mr. Clare verlangde.
Edward stak de straal over, zag
den man met het ongunstige voor
komen in het gezicht, en toefde een
oogenblik, hall geneigd hem aan te
spreken. De man voorkwam zijn
wensch.
„Ik meen te bespeuren, dat ge mijn
vriend Chicot hadt willen spreken,"
zeide hij op zeer gemeenzamen toon.
Hij had liet akcent van een gentle
man, en in zekeren zin ook het
voorkomen van een gentleman,
ofschoon hel voor ieder blijkbaar
was, dat hij van dat hooge standpunt
was afgedaald. Zijne hooge hoed, waar
aan door veel poetsen en strijken een
kunslmatigen glans was gegeven, was
van een verouderd modelzijn over
jas was van 't fatsoen, dat tegen-
woor dig gedragen wordtzijn stropdas
was twintig jaar geleden naar de mode
geweest, en zag er zoo versleten en
vettig uii, dat hij niet onwaarschijn
lijk gedurende al die jaren dagelijks
gedragen was. Het valken-oog, de on
aangename trekken om mond en kin
waren waarschuwingen voor 's mans
natuurgenoolen. Blijkbaar was hier
een man, lol alles in staat een
persoon, die op in 't oog vallende
wijze zoozeer met de maatschappij
overhoop lag, dat geen wet voldoende
was om hem te beteugelen, geene
sliaf groot genoeg, om hem af te schrik
ken.
Edward Clare kreeg een flauw ver
moeden, dal deze persoon tot de ge-
vaaalijke klassen behoorde, maar hij
zag zoo hoog bij zijn eigen knapheid
op, dat hij zich sterk genoeg achtte,
om een half dozijn van zulke kale zon
daars te staan.
„Ja, dat is zoo, ik had hem wel
gaarne even willen spreken over
over een letterkundige zaak. Woont
hij ver hier van daan
„Vijf minuten loopens. Cibber Street,
Leicester Square. Ik zal er u brengen,
als gij het verkiest. Ik woon in 't
zelfde huis."
„0, dan kunt ge mij wel alles aan
gaande hem mededeelen, wat ik ver
lang te weten. Maar 't is niet zoo
heel prettig, hier in den kouden Oos-
tewind te staan praten. Laat ons in
het koffiehuis daar ginds wat gebrui
ken," vervolgde Edward, die wel
begreep, dal deze onbekende, met zijn
kaal-fatsoenlijk voorkomen, op sterken
drank verzot zou zijn.
„Ah zoo!" dacht Mr. Desrolles bij
zich zeiven; „hij verlangt het een of
ander van me. Deze mildheid heeft hare
beweegredenen."
Zij gingen een in de nabijheid ge
legen kolfiehuis binnen, waar zij in
de gelagkamer plaats namen, en beiden
spoedig bediend werden van den drank,
waaraan ieder hunner de voorkeur
gaf Edward van sherry met soda
water, de onbekende van een glas
brandewijn „klare."
„Hebt ge Mr. Chicot lang gekend
vroeg Edward. „Meen niet, dat ik
door onbeschaamde nieuwsgierigheid
gedreven word, u dit ie vragen, 't
Betreft eene zaak van belang."
„Sir, ik weet, wanneer ik met een
gentleman spreek," antwoordde Des
rolles op deftigen toon. „Ik ben vroe
ger ook een gentleman geweest, maar
dat is zoolang geleden, dat de wereld
en ik het ons nauwelijks meer herin
neren kunnen."
Hij had dit zeggende zij glas leeg
gedronken, en staarde nu peinzend,
en met een bedroefd gezicht, op den
bodem.
„Neem nog een glas," zeide Ed
ward.
„Dat zal ik maar doen. Die Ooste-
wind is gevaarlijk voor een man op
mijn leeftijd. Of ik Jack Chicot
lang gekend heb? Wel, ongeveer
anderhall jaar een weinig minder
misschien maar 't komt er op een
week of wat niet aan; ik ken hem
zeer goed."
„Hij heeft zeker zijne bekomst van
haar, is het niet zoo?" vroeg Edward.
„Juist. Eene vrouw, die drinkt als
een visch en vloekt als een dragonder,
vervreemd licht haar man van zich,
na eenige jaren gehuwd te zijn ge
weest."
„Heeft deze Chicot geen ander in
komen dan wat hij met zijne teeke-
ningen verdiend?" vroeg Edward.
„Geen stuiver."
„Is hij in den laatsten tijd niet ruim
bij kas geweest sedert nieuwjaar,
bijvoorbeeld
»Neen."
Heeft er na dien datum geen
verandering plaats gegrepen in zijne
wijze van leven 7"
»Niet de minste behalve mis
schien, dat hij langer dan ooit ge
werkt heeft. Hij is een ijverig arbei
der. Toen hij pas in Londen kwam,
was hij van denkbeeld, dat hij als
schilder sukces zou hebben. Hij placht,
zoo spoedig het maar licht was, voor
zijn ezel te zitten. Maar nadat die
humorisliesche weekbladen zich over
hem ontfermd hebben, heeft hij niets
gedaan dan graveeren op hout. Hij
is werkelijk een goede kerel. Ik zou
geen woord ten zijnen nadeele kun
nen zeggen."
„Hij gelijkt treffend op een man,
dien ik ken," sprak Mr. Clare mijme-
rend; „maar 't kan natuurlijk niet
dezelfde persoon zijn. De man eener
Eransche danseres. Neen, dat is niet
mogelijk. Ik wenschte wel, dat het
zoo ware," mompelde hij bij zich
zeiven, zich op de lippen bijtend.
Gelijkt hij zoo sprekend op een
man, dien gij kent vroeg Des
rolles.
„De gelijkenis is treffend tenmin
ste dien indruk maakte hel op mij
gedurende het korte oogenblik, dal
ik van zijn gelaat wat te zien kreeg."
„Ochzulke oogenblikkelijke in
drukken kunnen ons soms bedriegen.
Woont die vriend van u in Londen?"
„Ik zou niet kunnen zeggen, waar
hij zich tegenwoordig ophoudt. Toen
ik hem de laatste maal ontmoette, was
hij in 't Westen van Engeland."
„0, dat is daar een mooie streek
sprak Desrolles, door plotselinge
nieuwsgierigheid aangeprikkeld. „In
Somersetshire of in Devonshire meent
ge zeker, niet waar?"
„Ik bedoel Devonshire."
„Een lieve streek een bekoorlijk
landschap I"
„Heel aardig voor u, Londenaars,
die u met een sneltrein derwaarts
begeeft, om er een veertien dagen
door te brengen. Maar minder aardig
voor den inboorling, die zich gedoemd
ziet om te verrotten in een godver
geten gat als Hazlehurst, het dorp, van
waar ik afkomstig ben. Maar hoe
kent gij die plaats riep Edward
uit, want de man had verbaasd opge
keken, alsof de naam hem bekend
voorkwam.
„Ik ken een dorp dat Hazlehurst
heet, maar dal ligt in Wilts," antwoord
de de ander zonder te blikken of te
blozen. „Is dus de heer, die zoo spre
kend op mijn vriend Chicot gelijkt,
uit Devonshire geboortig, en een buur
man van u
„Ik heb noch het een noch het
ander gezegd," antwoordde Edward,
die zich niet begeerde te laten
uithooren door een onbekende van
verdacht allooi, sik zeide, dat ik hem
het laatst te Hazlehurst gezien heb.
Dal is alles. En nu moet ik, daar
ik ten vijf uur ergens verwacht word,
goedenavond wenschen."
Zij verlieten samen de gelagkamer,
en liepen Long Acre in, waar de
winter-zonneschijn thans verdwenen
was, en plaats had gemaakt voor dien
somberen, dikken nevel, die zich tegen
den avond als een gordijn over Londen
uitbreidt.
Voor hen, die de City liefhebben,
zooals^Gliarles Lamb bijvoorbeeld haar
heeft lief gehad, heeft zelfs deze alles
omhullende nevel, door welke de lan
tarens zoo aardig, als vriendelijke
oogen heen schitteren, iels bekoorlijks.
„'t Spijt me, dat ik mijne naamkaart-
jens niet bij me heb," zeide Desrolles,
in zijn borstzak voelend.
»Dat komt er niet op aan," ant
woordde de ander kortaf. tVaarwel!"
En zoo scheidden zij, en ^Edward
Clare liep met haastige schreden naar
het kleine Fransche restaurant in de
nabijheid van St. Anna's Church, waar
hij zich voorgenomen had zich eens
te goed te doen aan een lekker di-
neetjen.
ȃen ploert van een kerel!" mom
pelde Desrolles, terwijl hij hem achter
na zag. „Een plattelander en een
ploert! Zonderling, dat hij van llaz-
iehursi komt."
Mr. Clare dineerde geheel naar
hartelust, en, naar hij meende, ook
met inachtneming van de strengste
zuinigheid; want hij stelde zich tevre
den met een halve flesch Bordeaux,
en gebruikte slechts een glaasjen
groene Chartreuse na zijn klein kopjen
sterke koffie. Hij was van gedachte
veranderd, wal betreft het Prince of'
Wales Theatre. In plaats van zich
zeiven te onthalen op een stalle in
dien weelderigen schouwburg, wilde
hij zich met wat minders tevreden
stellen, en plaats nemen in hetparterre
van het Prince Frederick Theatre, om
Madame Chicot te zien.
Hij had wel overal op de muren
van Londen haar naain gezien, maar
nog nooit was het verlangen bij hem
opgekomen, om haar te gaan zien.
Nu was op eens zijne nieuwsgierigheid
opgewekt. Hij ging er been en bewon
derde de danseres, zooals de geheele
wereld haar bewonderde. Hij was vroeg
genoeg, om eene plaats te krijgen op de
eerste bank van het parterre, van waar
hij goed de stalles kon overzien, die be
zet waren met heeren, allen verklaarde
vereerders van La Chicot. Daar was
eene gezette gestalte een forsch man
met een donker voorkomen niet
sluik zwart haar en een kleurloos
Joodsch gezicht die inzonderheid
Edward's aandacht trok. Deze man
sloeg van zijne zitplaats, aan liet
uiteinde van eene rij stoelen, de dan
seres gade, met een uitdrukking op
zijn gelaat, die in 't oogvallend ver
schilde van de ijdele bewondering,
die op andere gezichten te lezen stond.
In 't gelaal van dezen man, hoe dof
en afgeleefd het er ook uitzag, was
iets, dat sprak van een verborgen
hartstocht, van eene stalen volharding
bij het najagen van een bepaald doel.
Hij was een gevaarlijke bewonderaar
voor iedere vrouw, gevaarlijk aller
meest voor eene vrouw als La Chicot.
Zij zag hem en herkende hem, als
een bekende te midden van een on
bekend publiek. Een enkele schitteren
de blik van hare donkere oogen was
voldoende om dat te laten merken,
en misschien was deze blik ook eene
voldoende belooning voor Joseph
Lemuel's toewijding. Een flauwe
glimlach speelde om zijne dikke lippen,
en verloor zich in de plooien zijner
vette kin. Hij wierp de danseres geen
boeket toe. Hij begeerde niet zijne
bewondering aan de klok te hangen.
Wordt vervolgd.)
Gedrukt hij DE ERVEN LOOSJES te Haarlem,