JOHN TREVERTON'S KRUIS. door Miss M. E. Braddon. 25) „'t Was een kort, maar een vrolijk leven," dacht La Chicot bij zich zelve. „Hoe goed herinner ik mij haar in dien winter, toen het meirljen in hel Bois de Boulogne bevroren was, en er schaatsen gereden werd bij fakkel licht Zij placht te rijden in eene slede, geheel overdekt met zilveren belle- tjens, en zij placht schaatsen te rijden in een kostuum van rood fluweel met sabelbont, liet publiek week op zijde om haar te laten passeeren, als ware zij eene keizerin geweest." Toen namen hare gedachten een anderen loop. Indien ik hem verliet, zou hij zich van me laten scheiden, ons hu welijk laten ontbinden, en met die andere vrouw trouwen," sprak zij bij zich zelve. „Wie zij toch wezen mag? Waar heeft hij haar ontmoet Niet in den schouwburg. Daar is niemand, die hem eenige belangstelling inboe zemt. Ik heb hem al te nauwkeurig gade geslagen, om me daarin te kun nen vergissen." Daarop schonk ze een bierglas hall vol brandewijn, en deed er een sier- tjen water bij, met het doel om zich zelve wijs te maken, dat zij brandewijn- grog dronken toen verviel zij al spoedig in een toestand van halve dronkenschap een droomerig half- bewustzijn, waarin het leven, als door een nevel bezien, een wat vrolijker tint aannam zij smeet haar spie gel van zich al, en wierp zich half gekleed op haar bed. Jack Chicot, die de gewoonte had aangenomen om lang na middernacht thuis te komen, sliep op een kanapee in het kleine vertrekjen op de derde verdieping, waar hij placht te wer ken. Er was niet veel kans, dat hij de juweelen te zien zou krijgen. Hij en zijne vrouw leefden zoo geschei den van elkander als mogelijk was voor twee meiischen, die in hetzelfde huis woonden. La Chicot bekeek en bewonderde verscheiden avonden achtereen de diamanten, en gaf zich dan aan den- zellden gedachtenloop overen nu kwam de laatste avond van de week, die Mr. Lemuel haar bad toegestaan, om zich over zijn aanbieding te be raden. Den volgenden dag moest zij hem antwoorden. Hij wachtte haar op bij de looneel- deur, toen zij na alloop van de voor stelling het schouwburggebouw ver liet. Desrolles, haar gewone geleider, was niet op zijn post. „Zaïre, er is geen uur voorbijge gaan, nadat we de laatste maal elk ander gesproken hebben, dat ik niet aan je gedacht heb," zoo ving Joseph Lemuel aan, wien het verheugde, dat hij haar alleen aantrof. „Ge zijt zoo ongenaakbaar als eene prinses van den bloede." „Waarom zou ik me minder reke nen dan eene prinses vroeg zij op onbeschaamden toon. sik ben een eerbare vrouw." „Ge zijt schooner dan eenige prin ses in Europa," zeide hij. „Maar ge moet medelijden hebben met een aanbidder, die zoo lang en zoo ge duldig gewacht heeft. Wanneer zal ik je antwoord ontvangen? Zal het nja" zijn? Ge kunt niet zoo wreed zijn om „neen" te zeggen. Mijn nota ris heeft de akte van onze overeen komst opgesteld. Ik wacht slechts op je antwoord, om dat stuk te onder teekenen." »Ge zijt zeer edelmoedig," zeide La Chicot, op minachtenden toon," of zeer halstarrig. Als ik met u weg loop, en mijn echtgenoot zich van me laat scheiden, zult ge mij dan trouwen „Vertrouw op mij, en ik zal je niets weigeren." Hij vergezelde haar tot aan de deur harer woning, en gedu rende al dien tijd bepleitte hij zijne zaak met al de welsprekendheid, waar over hij te beschikken had, en dat was niet veel. Hij was een man, die het geld had leeren kennen als een alles vermogend middel om alles te ver krijgen wat hij begeerde, en zelden had hij daartoe veel woorden te gebruiken. „Stuur morgen omstreeks twaalf uur een vertrouwd persoon bij me aan, en als ik u dan uwe diamanten niet terug zend „Dan zal ik weten dat je antwoord „ja" is. In dat geval zult ge morgen avond kwartier over zevenen mijn brougham vinden staan wachten op den hoek van deze slraat, en ik zal in den brougham zijn. 't Zal dan te donker zijn, dan dal het rijtuig iemands aan dacht zal trekken. Hoe laat begeeft ge je gewoonlijk naar den schouw burg „Tegen half acht." „Dan zal men je niet missen, voor dat ge uit de voelen zijl. Ge zult geen last hebben van eenige opschudding of schandaal." „Er zal een verschrikkelijke op schudding in den schouwburg zijn," merkte La Chicol op. „Wie zal mijne rol vervullen in hel spektakel-stuk?" „Wie 'tmaar verkiest te doen. Wat hebt ge je daarom te bekommeren? Ge zult voor altijd van alle spektakel stukken en van het tooneel af zijn." „Dat is waar," zeide La Chicot. En toen kwam haar de studenten schouwburg te Parijs voor den geest, en hoe hare glorie daar verminderde, 't Zeilde zou haar ook hier in Londen kunnen ovei komen, na verloop van een paar jaren. Het publiek zou zijne bekomst van haar krijgen. Reeds was het personeel van den schouwburg- begonnen onaangename opmerkingen te maken betreffende de ledige champagne-flesschen, die uit hare kleedkamer kwamen. Misschien zou den zij al spoedig onbeschaamd ge noeg zijn, om te zeggen, dat zij aan den drank was. Gaarne zou zij vooi goed van hen af willen zijn. Toch, hoe laag het peil ook was, tot 't welk zij was afgedaald, waren er diepten van zonde, van welke haal beter ik haar terughield, als ware dit haar goede engel, die haar bij de kleederen greep om haar weg te ruk ken van den rand eens algronds. Zij had in vroeger dagen haar echtgenoot bemind, of liever, zij beminde hem nog op hare manier, en kon niet kalm blijven bij de gedachte, dat zij hem zou gaan verlaten. In haar hoofd, beneveld door champagne en brande wijn, vormden zich, verward dooreen, allerlei gedachtenmaar toch schokte en walgde haar het denkbeeld van zich te verkoopen aan dezen Joodschen schurk. Hare ziel was in tweestrijd, en helde nu tot de eene, dan tot de andere zijde over. Zij had geen lust in de zonde zelve, maar het loon der zonde prikkelde hare begeerlijk heid want in deze lagere wereld be- leekent hel loon der zonde eene villa te Passy, en een paar rijtuigen. «Goeden avond," zeide zij op eens kort af tol haar aanbidder. „Men moet mij niet in gesprek met u zien. Mijn man kan iedere minuut thuis komen." „Ik hoor, dat hij gewoonlijk midden in den nacht thuis komt," mei kte Mr. Lemuel op. „Wat gaat het u aan, of hij dat doel?" vroeg La Chicot, op een loon van verontwaardiging. „Alles wat tot u in betrekking staat gaat mij aan. Zoudt ge meenen, dal, wanneer ik, die den grond lief heb, waarop gij loopt, hoor, hoe ge door je man verwaarloosd wordt, de be kendheid met die omstandigheid mij niet vaster doet besluiten, u aan mij te verbinden?" „Stuur morgen iemand op mijn antwoord zeide La Chicot, en daarop w ierp zij hem de deur voor den neus dicht. sik haal hem," mompelde zij, toen zij alleen in de gang was, en zij stampvoette, als had zij op een ver giftig insekt getrapt. Zij begaf zich nu naar boven, en ging, op hare slaapkamer gekomen, we der half ontkleed op den vloer zitten, om het diamanten halssnoer te bekij ken. Zij was kinderachtig belust op de juweelen 't was haar een genot ze te bezien en hare gevoelens ten dezen opzichte velschilden zeer weinig van die, welke haar vervulden, toen zij vijftien jaar jonger was, en met een begeerig oog slaaideopeen halssnoer van blauwe kralen, dat op het oude marktplein te Auray uitge stald lag en te koop aangeboden werd. „Ik zal ze hem morgen terugzen den," sprak zij bij zich zelve. «De diamanten zijn prachtig en ik krijg schoon mijn bekomst van mijn leven hier, en ik weet, dat Jack mij haal maar die man is al te afgrij selijk en ik ben eene fatsoen lijke vrouw." Zij wierp zich op hare knieën naast haar ledikant, in biddende houding, maar niet om te bidden. Zij was van 'l bidden afgeraakt, kort nadat zij hare geboorteplaats verlaten had. Zij snikte hartstochtelijk bij de gedachte, dal zij de lielde haars echtgenoots verloren had, terwijl een nevelachtig bewustzijn zich aan haar opdrong, dal haar eigen schaamteloos gedrag haar zijn hoogachting en genegen heid had doen verbeuren. „Ik ben eene goede vrouw voor hem geweest," mompelde zij, „beter dan ik ooit geweest ben En toen versmoorde een zenuwach tig snikken hare woorden, en schreide zij zich zelve in slaap. HOOFDSTUK XVII. Moord. Moord 1 Een ijselijk woord, wanneer het wordt uitgesproken onder de meest gewone omstandigheden van hel da gelij ksch leven een ijselijk woord zelfs, wanneer hel eene gebeurtenis geldt, die lang geleden of op verren afstand heeft plaats gehad. Maar hoe vreeselqk klinkt dat woord, wanneer het weerklinkt te midden van de duisternis des nachts, in een huis, welks bewoners slapen, wanneer het de half ontwaakte slapers hevig doet ontstellen, en hun het bloed in de aderen doet stollen Zulk een kreet met hartstoch telijk geweld herhaald deed de bewoners van het kosthuis in Cibber Street met schrik ontwaken, omstreeks drie uur in den wintermorgen, terwijl het nog zoo donker was als midden in den nacht. Mrs. Rawber hooide dien kreet in hare slaapkamer aan de achterzijde van het huis, gelijk vloers. Hij drong in verwarde klanken niet als een woord, maar als een geluid van vrees en dood door tot de keuken voor in huis, waar Mrs. Evilt, de eigenares des huizes, sliep op een ouderwelsche rustbank, die overdag, als ze ineen geschoven was, deed denken aan eene boekenkast. Eindelijk kwam Desrolles, die dien nacht zwaarder scheen geslapen te hebben dan de andere twee, uit zijne kamer te voorschijn schieten, om te vragen, wat dat akelige geschreeuw moest beduiden. Zij allen ontmoetten elkander op het trapportaal van de eerste verdie ping, waar Jack Chicol op den drem pel van de slaapkamer zijner vrouw stond, met eene kaars in de hand, waarvan de flikkeiende vlam een streekflauw geel licht wierp te midden van de rondom heerschende duister nis een zwak licht, waarin Jack Chicot's bleek gelaat deed denken aan eene geestverschijning. „Wat is er aan de hand?" vroegen Desrolles en de beide vrouwen te gelijk. „Mijne vrouw is vermoord. Mijn God 't is al te ijselijk 1 Zie zie Chicot wees met trillende hand op eene smalle streep bloed, dat over het vaal grijze tapijt tot aan den drempel gevloeid was. Huiverend wierpen de anderen een blik naar binnen, toen hij met een doodsbleek afgewend gelaat de kaars in de rich ting van het ledikant hield. Er waren akelige vlekken op de sprei zichtbaar, een huiveringwekkende gedaante lag daar ineen gezakt te midden van de beddelakens, en het lange, loshangen de ravenzwarte hair kronkelde als eene slang om de verstijfde gestalte een schouwspel, dat geen van hen, die er daar roerloos van schrik op staar den, kon hopen ooit te zullen verge ten. „Vermoord en dat in mijn huis 1'' gilde Mrs. Evitt, onbewust de woor den herhalend, door Lady Macbeth bij eene dergelijke gelegenheid gespro ken. sik zal mijn eerste verdieping nooit weêr kunnen verhuren I Ik ben eene geruïneerde vrouw! Grijpt hein houdt hem vast 1" schreeuwde zij, op eens een geweldige slem opzettende. „Haar man moet het gedaan hebben. Gij hadt dikwijls ruzie met elkaar, dat weet ge ook well" Deze barre aanval drong Jack Chi cot door merg en been. Hij wendde zich naar de vrouw met zijn spook achtig bleek gelaat, en wekte daar door vernieuwd afgrijzen bij haar op. „Ik haar dooden!" riep hij uit. »lk heb geen enkele maal van mijn leven mijn hand tegen haar opgeheven, of schoon zij menigmaal mijn ongeduld op de zwaarste proef gesteld heeft. Ik ben drie minuten geleden thuis genomen. Ik zou er niets van ontdekt hebben, want wanneer ik laat thuis kom, slaap ik in het kleine kamertjen maar ik zag dat" hij wees op de smalle streep bloed, dal over den drempel, en verder naar het niet met een tapijt bekleede trapportaal vloeide „en toen ben ik de kamer binnen gegaan en heb ik haar hier vinden liggen, zooals gij haar ziet." „Me dunkt, er moest maar om een agent van politie gestuurd worden," merkte Desrolles op. „Ik zal er een gaan halen," zeide Chicot. Hij was de eenigste der aanwezigen, die in den vereischten toestand ver keerde, om het huis te verlaten, en voordat iemand kon vragen, of men hem wel mocht laten heengaan, was hij reeds verdwenen. Zij bleven een kwartier lang daar builen die ijselijke kamer slaan wach ten, maar er kwam geen agent van politie, en evenmin keerde Jack te rug. »Ik begin te denken, dat hij zich uit de voeten gemaakt heeft," zeide Desrolles. „Dat verraadt niet veel goeds." „Heb ik niet al gezegd, dal hij hel gedaan moet hebben P" gilde de eige nares van het huis. tik weet, dal hij haar in den laatsten tijd haatte. Ik heb het wel op zijn gelaat gelezen en zij heeft het ook wel gezegd, en zij heeft er ook wel om geschreid, het arme schepsel, wanneer zij een of twee glazen meer gedronken had, dan goed voor haar was. En gij zijt zoo flauw geweest van hem te laten loopen I" „Beste Mrs. Evilt, ge wordt belee- digend. Ik acht me niet geroepen om lui, die van misdaad verdacht worden, te arresteeren. Ik ben geen gerechts dienaar, met het opsporen van boos doeners belast." Wordt vervolgd.) Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES te Haarlem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1889 | | pagina 6