JOHN TREVERTON'S KRUIS. door Miss M. E. Braddon. 29) Het landschap en het gedicht pasten volkomen bij elkander, en de innige droefgeestigheid van het laatste was maar al te zeer in overeenstemming met wat daar omging in haar hart. Op eens sloeg zij het boek dicht, onder een half gesmoord snikken. De maan kwam op, zilverbleek, boven de donkere heuvelige heide. De laat ste streep van den gouden gloed dei- ondergaande zon was verdwenen achter de roode stammen der dennen. Het zachte, droefgeestige geluid van een uil klonk daar in de verte, in het donkere bosch. 't Beantwoordde indedaad geheel aan Shelley's beschrij ving, die zij zooëven gelezen had. Op zulk een plekjen ziet eene droef geestig gestemde ziel allerlei bekende gestallen in de avondschaduwen, en roept zij de geesten op van hen die zij lief heeft, maar mist. Laura sloeg de oogen van haar boek op met een geklemd gevoel, alsof er werkelijk eene geestverschijning ophanden was. Haar oogen dwaalden langzaam over de rotsige bedding der rivier, en daar, aan de overzijde, half in de scha duw, half in de het zachte licht der groote ronde maan, zag zij eene slanke gestalte, en een bleek gelaat, dat de oogen op haar gericht hield. Met een half gesmoorden angstkreet rees zij overeind. Dat gelaat zag er zoo spook achtig uit in het geheimzinnige licht. En toen klapte zij blijde verrast in de handen en riep uit: „Ik wist het wel, dat ge terug zoudt komen!" Dit was de verwelkoming van den weglooper. Geen gefronst voorhoofd, geen verwijten, maar een vriendelijk gelaat, stralend van vreugde, en eene gelukkige stem, die den wedergekeerde innig en hartelijk welkom heette. „Daar hebt ge 't al weer!" roept de vrouwenhater uit; „wat dwaze schepsels zijn toch die vrouwen!" John Treverton stapte met luchtige schreden over de rotsblokken heen, op 't gevaar af van zoolang als hij was op de steenachtige bedding der rivier Ie tuimelen, en in minder dan een minuut tijds was hij aan de zijde zijner vrouw. In de eerste oogenblikken sprak hij geen woord. Hij drukte haar aan zijn hart, en kuste haar zooals hij haar nog nooit gekust had. „Mijn innig geliefde, mijn eigen vrouwriep hij uit. „Ge zijl nu geheel de mijne. Liefste mijne, ik heb ge duld geoefend. Val me niet hard Deze laatste woorden werden hem ontlokt door de omstandigheid, dat zij zich uit zijne armen had losgerukt, en hem aanstaarde met een glimlach, die niet meer teeder, maar spottend was. „Komt ge te Hazlehurst terug, om er een avond door te brengen?" vroeg zij; „of kunt ge misschien je vertrek een week uitstellen?" „Ik ben teruggekomen, om mijn leven bij u door te brengen ik ben teruggekomen, om voor goed bij u te blijven! Ze mogen morgen beginnen met een grafkelder voor mij te bouwen op het kerkhol te Hazlehurst. Ik zal me hier bevinden, om daarin te worden nedergelegd, wanneer mijn tijd zal gekomen zijn als gij mij namentlijk hier houden wilt. Dat is de vraag Laura! 't Hangt geheel van u af. 0, liefste mijne, liefste mijne, geef me spoedig antwoord! Indien ge maar wist, hoe ik gesmacht heb naar dit oogenblikZeg het me, mijne geliefde, hebt ge ten eenenmale opge houden, mij te beminnen? Heeft mijn gedrag mij voor altijd je achting doen verbeuren „Ge hebt mij zeer onvriendelijk bejegend," antwoordde zij langzaam, op ernstigen toon, en hare stem trilde een weinig." De wijze, waarop gij mij behandelt hebt, is van dien aard, dat ik niet geloof, dat eene vrouw, met nog eenig gevoel van vrouwelijke waar digheid, het licht zal kunnen vergeven." „Laura!" riep hij bitter bedroefd uit. „Maar ik vrees, dat ik dat gevoel van vrouwelijke waardigheid mis, want ik heb u vergeven," sprak zij op onschuldigen toon. „Mijn schat, mijn leven!" „Maar het zou nog veel minder moeite gekost hebben, je te vergeven, indien ge mij je vertrouwen geschon ken, indien ge mij de geheele waar heid geschonken hadt. 0, John, mijn echtgenoot, en toch niet mijn echt genoot, ge hebt mij zeer wreed be handeld!" Op dit oogenblik vergat zij, hoe gelukkig zij zich gevoeld had, toen zij hem weder zag, en kwam het haar op eens voor den geest, hoe zeer hij zich tegen haar bezondigd had. „Ik weet het, lieve," sprak hij, terwijl hij bij haar nederkniel- de; „'t heeft al den schijn, dat ik zeer laaghartig gehandeld heb, en toch, geloof me, liefste, mijn eenige beweegreden is geweest de wensch om uwe belangen te behartigen." „Uw handelwijze is oorzaak geweest, dat ik me tegenover het geheele rnensch- dom heb moeten schamen," hernam Laura, en met dat „geheele mensch- dom" bedoelde zij het dorp Hazlehurst. „Ge hebt het recht niet mij te nade ren, ge hebt het recht niet mij in 't aangezicht te zien. Hebt ge niet erkend in dien wreeden briei, dat ge niet vrij waart om mij te trouwen, dat op een of andere wijze een an dere vrouw aanspraak op u kon doen gelden?" „Die andere vrouw is dood. Ik ben zoo vrij als een vogel in de lucht." „Wat was zij? Uwe vrouw?" Een onbeschrijfelijk smartelijke uit drukking vertoonde zich op John Treverton's gelaat. Zijne lippen be wogen zich als om te spreken, maar hij zweeg. Er zijn waarheden, welke het moeielijk is uittesprekenen niet allen valt het liegen gemakkelijk. 'tls een al te treurige geschiede nis," ving hij eindelijk aan, en hij sprak op gejaagden toon, als wenschte hij zich zoo spoedig moge lijk van een hatelijk onderwerp af te maken. „Vele jaren geleden ik was nog zeer jong en een volslagen dwaas heb ik me latea verstrik ken in een Schotsch huwelijk. Ge hebt zeker wel eens gehoord van de eigenaardigheden der huwelijks wet in Schotland, niet waar?' „Ja, ik heb er wel van gehoord en gelezen." „Natuurlijk. Welnu, 't was een huwelijk en geen huwelijk een onbezonnenin een half dwaze bui afgelegde belofte, en met behulp van valsche getuigen wist men mij te bewegen tot eene wettige verbin tenis. Haast zonder dat ik het zelf wist, was ik een getrouwd man ge worden had men mij een mo lensteen om den hals gebonden. Ik zal je niets meer raededeelen aangaande die rampzalige verwikke ling, liefste, 't Zou niet goed voor je zijn, het te hooren. Ik zal alleen maar zeggen, dat ik inijn kruis met meer geduld en lijdzaamheid gedra gen heb, dan de meeste mannen gedaan zouden hebben, en nu ben ik God met geheel mijn hart en mijne gansche ziel dankbaar voor mijne vrijheid. En ik kom tot u, lief ste mijne, om uwe vergiffenis in te roepen, en u te verzoeken, u van daag over drie weken te vervoegen op een stil plaatsjen, op dertig of veertig mijlen afslands van hier ge legen, waar niemand ons zal kennen, en waar we op een schoonen zomer morgen ten tweede rnale zullen trou wen; zoodat, indien dat Schotsche huwelijk van mij werkelijk verbindend is geweest, en ons eerste huwelijk onwettig, wij met alle verzekerdheid en eeuwig ons aan elkander kunnen verbinden." „Ge hadt me dadelijk je vertrou wen moeten schenken, John," zeide Laura op verwijtenden toon. „Dat had ik behooren te doen, lieve, maar ik vreesde zoo zeer u te zullen verliezen. O, mijn geliefde, sta mij alles toe wat ik vraag, en ge zult nooit reden hebben je over je goedheid te beklagen. Schenk ine vergiffenis, en vergeet alles wal ik je van avond heb medegedeeld. Laat het zijn, alsof het nooit gebeurd ware. Dal ik je verzoek, ons huwelijk ten tweede male te laten sluiten, 't is een voorzichtigheids-maatregel over bodig, misschien maar, ik zal me daardoor veiliger gevoelen in mijn geluk. Mijne geliefde, wilt ge doen wat ik u verzoek?" Zij had hare tranen weggewischt. Haar hart vloeide over van vreugde en van innige liefde voor dezen zon daar, die daar aan hare zijde op de knieën lag, terwijl zij daar op den met varens begroeiden oever der rivier zat, met beide haar handen in de zijne geklemd, en smeekend de oogen naar haar opslaande, als bad hij. De gedachte om hem een wei gerend antwoord te geven, kwam geen oogenblik bij haar op. Alleen wilde zij hare toestemming zóó in- kleeden, dat zij er zich zelve niet al te zeer door vernederde. „liet geschiede gelijk gij het ver langt," sprak zij. „Wanneer ge dit tweede huwelijk geregeld hebt, kunt ge mij schrijven en mij mededeelen, waar en wanneer hel zal plaats heb ben. Ik zal me met mijne kamenier begeven naar de plaats, welke gij me opgeeft. Zij is een goed meisjen, en ik kan haar vertrouwen. Zij kan een der getuigen bij ons huwelijk zijn." „Zijt ge er zeker van, dat ze er later niet over praten zal?" „Ik heb haar reeds op de proef gesteld, en ik weet, dat zij vertrouwen verdient." „Laat het dan zoo wezen, liefste. Zie hier." Hij haalde een reisgids door Corn-Wallis uit zijn zak, en sloeg de kaart van het graafschap open. „Ik heb er over gedacht, dat we wel wat verder Westwaarts kon den gaan, naar een of andere afge legen gemeente. Hier hebt ge Came- lol bijvoorbeeld. Ik heb nooit iemand hooren noemen, die te Camelot woon de, of zich naar Camelot begaf, se dert de dagen van Koning Arthur. Zeker, daar zouden we veilig zijn tegen alle bespieding. De reisgids erkent, dat er niets bizonders te zien is te Camelot. Men leest er zelfs niets goeds betreffende de logementen der plaats, die overal mijlen ver van daan ge legen is. 't ls eene stad, maar als zoodanig een uitzondering op den regel, want, alhoewel er een stadhuis en een marktplein is, heeft de plaats geene kerk, die zij haar eigen kan noemen, maar behelpt zij zich met eenige kerken buiten haar grondge bied, die elk wel anderhalve mijl buiten de stad liggen. Laat in eene dezer afgelegen kerken ons huwelijk gesloten worden, Laura, en ik zal Camelot lief hebben zoolang ik leef, gelijk we het gelaat van een vriend blijven liefhebben, die ons eenmaal eene belangrijke dienst bewezen heeft." Laura had niets in te brengen tegen Camelot; en zoo werd ten slotte vastgesteld, dat John Treverton zich daarheen zou begeven, zoo spoe dig hem dat per spoortrein en dili gence mogelijk was, en dat hij in eene der kerken de huwelijksafkon digingen zou doen plaats hebben, en dat hij heden over drie weken Lau ra zou te gemoet reizen tot aanXt station Dilford, en dat hij verder'per diligence met haar de reis zou voort zetten over de woeste heidevelden naar het stedeken Camelot, waar eene nederige bevolking van zes of zevenhonderd zielen, daar te midden van de heuvelen bij ongeluk verzeild geraakt en daar achter gebleven schijnt te zijn in den loop des tijds. John Treverton en zijne vrouw toefden daar nog geruimen tijd aan den oever der bruisende rivier, en wandelden gearmd langs het smalle pad, half in den maneschijn, half in de schaduw, al sprekende over hunne toekomst. Beiden gevoelden zich on uitsprekelijk gelukkig, en een der twee, tenminste, smaakte voor de eerste maal zijns levens het genot van een rein en volkomen geluk. „Zullen we na afloop van de hu welijksplechtigheid ons naar Penzance begeven, lieve, en dan van daar re gelrecht naar de Scilly Eilanden, voor ons huwelijksreisjen? 'tZal zoo heerlijk wezen, daar op de rotsen eene kleine wereld voor ons zelve te bewonen, omgeven door den Allan- lieschen Oceaan I" Laura stemde toe, dat het heerlijk zou wezen. Hare wereld zou van nu af klein zijn, met John Treverton als zon en middenpunt, terwijl al het overige door haar zou beschouwd worden als een sfeer, waarmede zij niets had uit te staan. Hij keek thans, toen zij uit het dennenbosch in den schitterenden maneschijn kwamen, op zijn horloge. „Goede hemel, helste, ik zal je niet verder kunnen vergezellen dan tol aan den ingang van den boomgaard, en dan zal ik me moeten reppen, om den laat- slen trein naar Dilford te halen. Ik zal daar den nacht doorbrengen in het hotel. Ik wil niet binnen twin tig mijlen afslands van Hazlehurst gezien worden, voordat gij en ik terugkomen van de Scilly Eilanden, verbrand van de zon en gelukkig, om ons voor goed te vestigen op ons geliefd oud Manor House. O, Laura, hoe dierbaar zal mij die goede, eerlijke, achtenswaardige oude wo ning zijn, en hoe ernstig zal ik God 's avonds en 's morgens danken voor mijn rijk gezegend levenJa, liefste mijne, nooit zult ge er een volledig begrip van hebben, welk een ramp zalige verworpeling gedurende de laatste zeven jaren van mijn onwaar dig bestaan ik geweest ben. Ge zult het je nooit recht kunnen voorstel len, hoe driewerf gezegend eene kal me haven is, nadat men zoolang op zee aan het geweld van den storm is blootgesteld geweest." Zij hadden hun hart en hun ge moed onvoorwaardelijk voor elkander geopend in dal langdurige gesprek aan den oever der rivier, waarbij zij niets achtergehouden had, en hij, zon der in de bizonderheden van zijne levensgeschiedenis te treden, met volle openhartigheid zijn onwaardigheid had beleden. Zij had hem medegedeeld, welk leven zij geleid had te Hazlehurst, nadat zij alleen was teruggekeerd van haar verondersteld huwlijksreisjen; hoe zij voor geheel hare kleine wereld de waarheid had verborgen gehouden, 't Moest niet meer dan natuurlijk schijnen, dat zij op reis ging, om haar uit het buitenland terugkeeren den echtgenoot te gemoet te gaan, en dat zij dan samen thuis kwamen. Zij namen haastig afscheid bij den ingang van den boomgaard, want John had drie mijlen te loopen naar het station, en dien afstand moest hij in drie kwartier tijds afleggen. Zij konden elkander maar één haastigen kus geven bij het afscheidnemen, maar o, hoe zalig is zulk een kus op den drempel eener zoo schoone toekomstLaura legde langzaam haar weg door den boomgaard af, waar de oude appelboo- men hunne bochtige schaduwen wier pen op de zachte graszoden, en tranen van geluk stroomden langs hare blo zende wangen, terwijl zij huiswaarts wandelde. Wordt vervolgd.) Gedrukt bjj DE EE YEN DOOSJES te Haarlem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1889 | | pagina 6