JOHN TREVERTON'S KRUIS. door Miss M. E. Braddon. 34) Sir Joshua mocht zeer gaarne spre ken van „de families van ons graaf schap," ofschoon hij zelf niet van oudsher tot dien schitterenden kring behoord had, daar zijn vader en zijn grootvader hun fortuin gemaakt had den met de zeepziederij, te midden van de achterbuurten van Lambeth. Lady Barker, de douairière, was van de vieille riche, daar zij eene Trefusis geweest was en een erfdochter, toen zij met wijlen Generaal Sir Rodney Barker K. C. B. trouwde. Na die kleine uitbarsting van toorn op den avond van het dinee, was Edward Glare de vriendelijkheid zelf. Celia sleet een groot gedeelte van haar leven op het Manor House, waar zij altijd welkom was; en 'tscheen niet meer dan natuurlijk te zijn, dat haar broeder Edward daar dikwijls kwam aanloopen, bijna even dikwijls als in de dagen van weleer, toen Jasper Treverton nog leefde. Hij had zoovele redenen om daar te komen. De biblio theek op het Manor House was veel uitgebreider en beter dan de zeer bescheiden verzameling ouderwetsche boeken, die de predikant er op nahield. De tuin was een verkwikkelijk genot voor 's jongelings dichterlijke ziel. John Treverton toonde zich niet be paald afkeerig van hem. Hij scheen den dichter als een weinig beteeke- nend persoon te beschouwen, wiens gaan of komen weinig verschil kon maken. „Ik moet eerlijk zeggen, dat ik niet veel opheb met dat soort van mannen," zeide hij openhartig tegen zijne vrouw. „Zoo'n verwijfd wezen, met mooie blanke handljens, die zich opwerpt als venster, maar met niets dan ledige planken binnen in zijn magazijnMaar, het spreekt van zelf, Laura, dat hij zoolang gij van hem houdt, hier welkom zal zijn." „Ik houd van hem terwille van zijn ouders, die mijn oudste en beste vrienden zijn," antwoordde Laura. „'t Welk is overgezet zijnde in ge woon Engelsch, dat ge hem slechts duldt," bernam John op onverschilli gen toon. „Nu, hij is een onschuldig voorwerp, en soms is hij vermakelijk. Laat hem maar komen." Edward kwam en scheen zich in den kleinen familiekring thuis en gelukkig te voelen. Hij zat bij het vuur in de gezellige boekenkamer, en nam deel aan de gemeenzame gesprekken, wan neer de herfstschemering begon te vallen, en Laura thee schonk aan haar mooi tafeltjen, met haar echtge noot naast baar, terwijl Celia, die veel liefhebberij had in excentrieke pozilies en houdingen, op het haard kleed! jen zat. Op zekeren November-avond. om streeks eene maand na het dinee, viel hel gesprek op de voorname lui van het graafschap, die dien maaltijd met hunne tegenwoordigheid vereerd had den. „Heeft iemand ooit zoo'n kluchtig figuurtjen gezien als Lady Barker, met die pruik op het hoofd riep Celia uit. „Ik geloof' werkelijk, dat hare naaister heel knap moet wezen, om voor haar eene japon te maken, die haar past. Ik beklaag haar niet, omdat zij zoo dik is. Eene vrouw kan wel honderddertig pond wegen, en er toch een houding als een hertogin op na houden. Maar Lady Barker is zoo'n wonderlijk figuur. Er is geen samen hang in haar. Wanneer zij zich laat nedervallen op een sofa, dan verwacht men haar ineen te zien zakken, even als een gelei, die niet behoorlijk af gekoeld is. 0, Edward, ge moet het portret eens zien, dal Mr. Treverton van haar gemaakt heelt een aller aardigst karikatuur!" „Karikatuur!" herhaalde Edward." Wel, dat is al weêr een nieuw talent. Als Treverton op deze manier voort gaat, dan zullen we hem spoedig den bewonderenswaardigen Crichton moe ten noemen. Verleden week eerst heb ik ontdekt, dat hij schilderen kon, en nu zegt gij, dat hij een karikaluur- teekenaar is. Wat zal er nu verder volgen „Ik geloof, dat ge nu aan het einde genaderd zijl van mijn kleinen voor raad talenten," zeide John Treverton lachend. „Ik placht me vroeger wel eens te vermaken met eene poging, om met pen en inkt de dwaasheden des menschdoms te illustreeren. Mijne medeofficieren hadden er aardigheid aan, en we maakten er ons het leven dragelijk meê, als we ergens in een vervelend garnizoen lagen." „Van karikaturen gesproken," zeide Edward op onverschilligen toon, ter wijl hij langzaam met zijn lepeltjen zijne thee omroerde, „hebt ge de Vlie gende Dwaasheid wel eens gezien „Het humoristiesche blad? 0 ja dikwijls." „0, dan moeten ook de leekeningen van dien Chicot je aandacht gelrokken hebben van dien man, die zijne vrouw vermoord heeft. Zij waren uit stekend verreweg het beste wat ik in dat genre gezien heb na de dagen van Gavarni; wat al te Fransch mis schien, maar voortreffelijk." „'t Is niet meer dan natuurlijk, dat de stijl Fransch was, daar de man een Franschraan was." „Met je verlof," zeide Edward, „hij was een Engelschman, zoo goed als gij en ik." Celia was van den vloer opgestaan en stak een paar kaarsen aan op Laura's geopende schrijfburoo, naast welke Edward gezeten was. Zij zocht een blad papier op uit een hoop losse bladen, die daar lagen, en liet het, met de kaars in de hand, aan haar broeder zien. „Is dat niet allerliefst?" vroeg zij. Edward bekeek de schets met het oog van een kritikus. „Ik wil je niet doen denken, dat ik je wil vleien," sprak hij eindelijk; „maar op mijn woord, dit schetsjen is even goed als eenige schets van Chicot, en 't is geheel in zijn stijl." „'l Is het eenige talent mijns echt- genoots, dat ik niet prijzen kan," merkte Laura op vriendelijk verwij tenden toon op; „want hel kan niet uitgeoefend worden zonder onwelwil lendheid ten opzichte van hem of haar, die het onderwerp der karika tuur is." „„Als iemand bestolen is, en het gestolene niet mist, laat hij 't niet weten, en hij is niet bestolen,"" reciteerde Celia, die weder aan Laura's voeten op den vloer was gaan zitten. „Shakspere's onuitsprekelijke wijsheid is tot die ontdekking gekomenen kan niet hetzelfde gezegd worden van eene karikatuur? Indien Lady Barker nooit te weten komt, welk een spre kend gelijkend portret gij van haar geteekend hebt, in een half' dozijn pennekrassen, dan kan de gelijkenis der teekening haar niet onaangenaam aandoen." „Maar is 't niet het gewone beloop van zoo iets, dat men het aan al de bizondere vrienden der dame laat zien, totdat het feit doordringt tot de dame zelve?" vroeg Edward met zijn onver schilligen glimlach. „Ik zou me liever mijne rechterhand afhouwen, dan een onschuldige, goed hartige oude dame verdriet aan te doen," zeide Laura met warmte. „Stroop je manchetten op, Mr. Tre verton, en maak je pols gereed voor het hakmes," riep Celia hem toe. „Maar, zonder gekheid, indien Lady Barker's figuur gelijkt op een ineen gezakt vorrapjen gelei, dan behoort zij het te weten. Heeft niet een van die zeven oude plagen van Griekenland, wier namen een christenmensch zich onmogelijk altijd herinneren kan, al de wijsheid zijns levens saamge- perst in dat eene voorschrift: „ken u zeiven?" Celia rammelde vrolijk doorLaura en Edward namen deel aan haar luchtig gebabbel; maar John Trever ton zat ernstig in '1 vuur te kijken en sprak geen woord. HOOFDSTUK XXIII. Onweer aan de lucht. Na dat portret van Lady Barker teekende John Treverton geen kari katuren meer. Hij had, naar het scheen, de pen van den karikatuur-leekenaar weggelegd, omdat hij wist, dat zijne vrouw een afkeer had van die ietwat boosaardige kunst. Maar hij had de kunst in haar meer verheven genres niet opgegeven, want hij had een der logeerkamers, die op het Noorden uitzag, ingericht lot een atelier, waar hij werkte aan een portret van zijne vrouw, eene zeer dichterlijk en idea- listiesch opgevatte schilderij, waaraan hij dagelijks met een onbeschrijfe lijk genot arbeidde. Hij had vele ge notrijke bezigheden in dit tijdperk zijns levens. De boerderij, het jacht veld, de talrijke kleine bemoeiingen, die van zelf verbonden waren aan hel bezit van een uitgestrekt landgoed, dat hij naar den eisch wenschte te beheeren, dat alles verschafte hem aangename bezigheid. Hij wilde zijne talenten niet in de aarde begraven, maar legde zich ijverig toe op de verbetering van de bezitting, welke Jasper Treverton gedurende zijn lang leven aanmerkelgk uitgebreid had, maar waaraan de oude man wat al te weinig geld had willen besteden, 't Was een in alle opzichten geluk kig leven, dat John Treverton met zijne vrouw leidde gedurende dit eerste jaar van hun huwelijksleven, en, naar het scheen, liet beider ge luk niets te wenschen over. Maar toen het vooruitzicht kwam, dat er een kind zou worden geboren in het ernstige oude huis, waar men in zoo langen lijd geen kindervoeljens had hooren trappelen, toen was het of de verwezenlijking van die liefelijke hoop het eenige heeten mocht, dat nog ont brak, om den beker hunner levens vreugde ten boorde toe te vullen. Terwijl op het Manor House alles geluk en zonneschijn was, ging het leven kalmpjens zijn gang in de pas torie, waar de goede, blijmoedige, ijverige predikant begonnen was zich te verzoenen met het denkbeeld, dat zijn eenige zoon zijn leven lang een leêglooper zou blijven, tenzij wellicht deze schijnbare onvruchtbare plant op zekeren dag den heerlijken bloesem van het genie mocht voor den dag brengen. En dan zou het geduld des vaders, de liefde der moeder op eens eene rijke vergoeding ontvangen voor een zoo langdurig en moedeloos wachten. Edward had zijn best gedaan, om zich zoo aangenaam mogelijk te ma ken na zijne terugkomst onder het ouderlijke dak. Hij was minder cy- niesch dan vroeger, en voer minder hevig uil legen het Noodlot, omdat het zijne snoeren niet in liefelijke plaatsen had doen vallen. Zelfs Celia was gaan gelooven, dat haar broeder geheel genezen was van zijne liefde voor Laura. „Ik houd het er voor, dal zijne liefde dergelijk was als de liefde van dien ouden sentimenteelen Petrarcha," dacht Celia bij zichzelve, die gedu rende haar geheele leven ongeveer een half dozijn sonnetten van den beroemden Italiaan gelezen had; „en hij zal nog wel twintig jaar lang voortgaan met vet zen te maken op de dame, die hij liel heeft, zonder onder zijne Platoniesche genegenheid veel te lijden. Naar 't schijnt is 't voor hem een genot, het Manor House te bezoekenen hij en John Trever ton kunnen heel goed met elkander overweg, in aanmerking genomen, hoezeer zij van karakterverschillen." Edward maakte zich het leven zoo gemakkelijk als 't hem mogelijk was in zijne landelijke woning. Hij had zijne bekomst gekregen van het leven in Londen, en minder dan vroeger was hij geneigd te pruttelen over de saaiheid van een dorp in Devonshire. Wat kon 't hem schelen, dat hij eiken d3g dezelfde domme schaapachtige gezichten voor zijne oogen kreeg Waren ze niet beter en mooier om aan te zien dan de menigte vreemde gezichten scherp en vermagerd, als ware net winstbejag een fyzieke honger die hem plachten voor bij te loopen in de zwart berookte straten van Londen De lui hier kenden hem. Zij brachten de hand aan den hoed, als hij voorbij ging. De menschen namen er notitie van, of hij er goed dan wel slecht uitzag. Hier was hij tenminste iemand, eene niet onbelangrijke gestalte onder de: dorpelingen. Zijn dood zou ontroe ring teweeg brengen, zijn afwezig heid een ledig achterlaten. Edward bekommerde zich geen zier om deze eenvoudige dorpelingen; maar hij vond het aangenaam, dat zij zich om hem bekommerden. Hij vestigde zich op zijn gemak in zijn oude woning de goede, degelijke oude pastorie, een ruiin huis met steenen muren, hooge gevels en zware schoor- steenen, van den weg gescheiden door een hulsthaag, die wel een eeuw oud was, aan de achterzijde legen den wind besehut door de steil oploopende heide, terwijl de ramen aan de voorzijde het uitzicht hadden op golvende wei develden en bosschen in de verte. Hier richtte Edward een studeerka mer voor zich in, een verlrekjen, waar hij werken kon aan zijn magnum opu$t en waar hij niet behoefde te vreezen, dat men hem in zijn eenzaamheid zou komen sloren. Het liet zich begrijpen, dat hij zich verbazend inspande in dit heiligdom van het genie. Hier liet hij zijne ziel zich overgeven aan ze nuwachtige worstelingen, als die van de Pythia op haar drievoet. De kamer was aan hel einde van een langen gang, en had een tralievenster, dal op de heide uitkwam. Hier was het gebruik van tabak niet verboden, alhoewel de predikant geen rooker was, en een otiderwelschen afkeer van sigaren had. Edward achtte veel rooken noodig tot ontspanning zijner zenuwen, terwijl hij aan zijn gedicht bezig was. Als de deur onverwachts werd geopend door Celia of Mrs. Clare, bestond er veel kans, dat zij den dich ter achterover in zijn schommelstoet zagen zitten, met eene sigaar tusschen de lippen, met een droomerigen blik turende op de hoogste punten der heuvelige heide. Bij zulke gelegenheden vertelde hij aan zijne moeder en zuster, dat hij zat te denken. Het met vele doorhalingen en vlekken prijkende handschrilt op zijne schrijftafel getuigde van zijn ernstigen arbeidmaar het scherpziende oog van Celia merkte wel, dat het werk maar langzaam vorder de. Er moest vrij wat gepeinsd, en er moesten vrij wat sigaren gerookt worden, zou het zijne voltooiing na deren. Eens of tweemaal was Edward overvallen, terwijl hij bezig was een Franschen roman te lezen. „Men vergeet zoo spoedig eene taal, als men niet nu en dan een boek leest, dat geheel hel eigenaar dige van die taal heeft," zeide hij tot opheldering van deze schijnbare dwaasheid. Hij hield zijne betrekking aan met de meest bekende tijdschriften, aan welke hij zoovele kleine slukjens in Wordt vervolgd.) Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem;

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1889 | | pagina 8