HAARLEMSCH
Eerste Blad.
No. 96
Elfde Jaargang.
144.
van WOENSDAG 4 December 1889.
Nieuwsberichten.
Uitgave van DE ERVEN LOOSJES, Gedempte Oudegracht 86.
telephoonnummer
telephonische verbinding
met AMSTERDAM.
ABONNEMENTSPRIJS
Per drie maandenf— ,25.
tj n franco p. post ,40.
Afzonderlijke nommers 3 centen per stuk
Prijs per Advertentie van 1 tot 5 regels 25 cents, elke regel
meer 5 cents, groote letters naar plaatsruimte.
VERSCHIJNT:
Dinsdag- en Vrijdagavond
Advertmtiën worden aangenomen tot DINSDAG en VRIJDAG des middags ten 12 ure, die alsdan zoo mogelijk nog worden geplaatst.
Weten en Werken.
De Maandag avondlezingen hebben weer
een aanvang genomen. Het nederige grijze
gebouwtje op de Oude gracbt ontving one
weer even gastvrij ala vroegere jaren en
met niet minder lust dan anders om wat
te hooren dat nuttig en aangenaam kan
zyn, waren de toehoorders saamgekomen.
Na zou een heele beschry ving kunnen vol
gen van een ontzettend volle zaal, van
mannen, die niet van achteruitgang gaan
weten, van gedrang en gepruttel om voor
aan te komen, van een spreker, die bijna
niet op zijn plaats kon gebracht worden,
van een Bestuur dat beklemd zat tusschen
ruggen en schouders, van een veel te kleine
gehoorzaal, maar wij weten hoe het in
W. en W. gaat als de heer Cohen Stuart
uit Alkmaar spreekt; drukke toeloop.
De heer Logeman opende de bijeenkomst.
Op de hem eigen gemoedelijke manier
heette hij de mannen welkom en gaf toen
het woord aan den spreker van den avond.
De heer Cohen Stuart bracht in herin
nering, dat sedert twintig jaren, het den
vorigen winter voor de eerste maal was,
dat hij niet als spreker optreden kon, en
wel ten gevolge van het overlijden van
den heer Bouwen horst Mulder, Bestuurslid
van Weten en Werken, aan wiens nage
dachtenis Spreker nog een woord van
waardeering wijdde.
De voordracht van den heer Stuart liep
over Wetenschap en Kunst en Spreker
nam hiertoe als inleiding de schoone rede
voor een paar jaar uitgesproken door
Prof. Stokvis bij de opening van het
natuur- en geneeskundige Congres voor
Noord- en Zuid Nederland. Sommige ge
deelten ervan werden voorgelezen en er den
nadruk opgelegd, dat alleen daar de weten
schap bloeitwaar haar beoefenaren vrij
zijn. Gaat men na, vervolgde spreker waar
sedert eeuwen de zetel der wetenschap is
geweest, dan bemerkt men, dat dit WeBt
Europa is, dat de kring door haar inge
nomen gevormd wordt door Duitschland,
een zeer klein deel van Rusland, Zwitser
land, Frankrijk, Engeland, met Nederland
•en België tot middelpunt. En dit middel
punt, wat heeft het mannen voortgebracht;
mannen als Hnyghens, Stevin, Swammer-
dam, Leeuwenhoek, Boerhave, helden der
wetenschap, zich gevormd hebbende daar,
waar de vrijheid bloeide. Nadat Spreker
nog gewezen had op de wetenschappen
door hen beoefend, kwam het punt Kunst
ter sprake.
Als inleiding bezoekt Spreker met ons
de groote tentoonstelling van schilderijen
te Munchen gehouden in het vorige jaar,
waarvan het doel was, kennis te nemen
van de richting der hedendaagsche mees
ters.
Ook hier had Nederland uitgemunt. Onze
schilders haddeu den vreemdeling een blik
doen slaan in onze schoone natuurzij
hebben daar getoond de kracht te bezitten
de natuur op de daad te betrappen en dit
vast te leggen op het doek. De natuur
hebDen zij laten spreken en zij bedriegt
nooit. Bovendien is de natuur nooit in
strjjd met de gemoedsgesteldheid. Spreker
wees nog op schilders als Mesdag, Apol,
Springer en Klinkenberg en den invloed
dien zij uitoefenen door hunne werken.
Ten slotte besprak de heer Stuart nog
het bekende stuk Zonsondergang van
Mesdag en wees de schoonheden van dit
eenvoudig stukje natuur aan, waarna hij
ons aanspoorde hoofd en hart te leeren
gebruiken, ten einde het werkelijk schoone
te leeren opmerken.
Spreker deelde nog mede, dat de pho-
tografie naar de genoemde schilderij van
Mesdag door de vriendelijke medewerking
van den heer Rookmaker, Boekhandelaar
Groote Houtstraat, over eenige dagen te
bezichtigen zal zijn, alsmede dat de heer
Mul in de Kruisstraat zich bereid had
verklaard na St. Nicolaas van tijd tot
tijd wat oude kunst ter bezichtiging te
stellen. Hij noodigde de mannen nit van
die beide gelegenheden eens gebruik te
maken en nam na de voordracht van het
stukje natuur, neergelegd in het geestige
dichtstukje van Dr. S. de Jong, getiteld
de Wipbrng afscheid van ons, naar wij
hopen, tot het volgende jaar.
Den 9de December wordt de spreekbeurt
vervuld door den heer J. H. Scholten van
Amsterdam.
Donderdag was in de Tweede Kamer
de Min. van Kol. aan 't woord. Zij die
na de felle aanvallen, welke op den Min.
gericht waren, verwachtten, dat een ant
woord volgen zou, vol hartstochtelijke
uitvallen en geestige hatelijkheden, gelijk
men die gewoon is te hooren van den
heer Keuchenius, moeten zich wel teleur
gesteld hebben gevoeld. Wat hij nu en
later sprak tot verdediging van zijn beleid,
was tot vervelens toe kalm. Een samen
hangende rede mocht het niet heeten't
was meer een rozenkrans van antwoorden
aan de Kamerleden, die hem hadden aan
gevallen, en wat meer te betreuren is, 's
Ministers woorden maakten niemand wijzer,
en deden hoegenaamd geen licht opgaan
over de belangrijke zaken, die besproken
waren. Verschillende sprekers beantwoor
dende, verdedigde de Min. zijn financieel
beleid. Leeningen zullen noodzakelijk zijn,
beweerde hij, wil men de verkeersmiddelen
uitbreiden ten voordeele der bevolking.
Betreffende de vraag of de 9Va miljoen
voor een nieuwen Staatsspoorweg door
eene leening zal worden gevonden, had
hij nog niet beslist. Hij noemde het ver
wijt, dat. de begrooting niet sloot, onrede
lijk, omdat ook vorige begrootingen aan
hetzelfde euvel hadden mank gegaan.
Dat de koffieprijzen te hoog geraamd
waren, bestreed hij. Behoud der koffie
kuituur achtte hij dan alleen mogelijk,
wanneer men zich opofferingen wilde ge
troosten om haar aan te moedigen. De
hoofden van het gewestelijke bestuur zul
len over de voorstellen der kommissie
gehoord worden, en de Min. hoopte, dat
de antwoorden zouden leiden tot voorstellen
voor het volgend jaar. In zake het Chris
tendom in Indië wilde hij geen pressie,
maar eerbiediging van ieders vrijheid, en
toepassing dier vrij heid tot heil van volk
en maatschappijgeen begunstiging van
eenige kerk of kerkgenootschap, maar
belijdenis van de beginselen des Christen-
doms. De Min. bleef de opiumsregie on-
gewenscht achten voor de schatkist en tot
bestrijding van het opiumgebruik, en hij
bleef nog vasthouden aan het pachtstelsel.
Toch zou een proef met het regiestelsel
voorbereid worden op Banka. De Min.
wraakte de uitspraak van den heer Domela
Nieuwenhuis, dat alle in de schatkist nit
Indië ontvangen gelden gestolen zouden
zijndergelijke uitdrukking kon niet strek
ken tot bevestiging van onze heerschappij,
en de bewering was onjuist en minstens
onbewijsbaar. Niemand denkt er aan Neder
land met een schuldenlast te bezwaren
wegens vroeger uit Indië ontvangen baten.
Wat de Atjeh-politiek betreft, de Min.
bleef een aggressieve politiek bestrijden.
Wij moeten op den tot dusver gevolgden
weg voortgaan. -Hij Btelde alle vertrouwen
in den, volgens hem, volkomen zelfstan
digen Goeverneur van Atjeh, die heden
nog telegrafeerde, dat de Atjehsche hoof
den van hun bezoek naar Kemala zijn te
ruggekeerd, wat de Min. een bewijs van
toenadering noemde. Volgens dat telegram
oordeelde de Goeverneur, dat wij op den
goeden weg zijn, al geven de voorloopige
mededeelingen nog geen uitzicht op spoe
dige onderwerping, en zou het blokkade-
gebied aan de Noordkust eerlang worden
uitgebreid, en de vloot met drie schepen
worden versterkt. De heer van Nunen
volhardde bij zijne financieele beschouwin
gen en betoogde dat in Atjeh alleen heil
te verwachten was van eene blokkade van
alle havens zonder onderscheid, en van
schorsing van alle onderhandelingen tot
pacifikatie. De heer van Houten verheugde
zich over de toenadering van den Min.
en van de woordvoerders der rechterzijde
tot hervormingspolitiek, die hierin bestaat,
dat den inlander zijn grond en de vruchten
zijns arbeids worden verzekerd. In zake
de koffiekultuur wilde hij geen renvooi
van het enquêterapport naar Indië, maar
behandeling der zaak in Februari. Een
algemeene blokkade van de Atjehsche kust
achtte spreker onmogelijk, omdat wij
kontrakten hebben met verschillende kust-
staatjens. Spreker wees er op, dat het
doel van den oorlog niet is geweest uit
breiding van ons grondgebied in den In-
dieschen archipel, geen uitbreiding onzer
soevereiniteitmaar erkenning onzer suze-
reiniteit, de zekerheid, dat geen andere
macht buiten ons invloed op Sumatra zal
kunnen uitoefenen. De heer Cremer was
van oordeel, dat het ontvangen telegram
voor den Min. geen reden tot blijdschap
kon zijn, daar er uit bleek, dat de zending
naar Kemala mislnkt is. De heer Levys-
sohn Norman vroeg, of de overzijde op
haar program bij de stembus voor 1891
zou stellen de uiting van den heer de
Savomin Lohman, dat Nederland de Indie-
sche te korten moet dekken. Ook deze
spreker volhardde bij zijne beschouwin
gen. De heer E. Cremer kwam op tegen
de hulde door den heer de Savomin
Lohman aan den Min. van Kol. gebracht,
en beweerde, dat de werkkracht van dien
Minister tot dusverre alleen gebleken
was uit de wijze, waarop hij als Kamer
lid argumenten wist te vinden, om alle
opvolgende Ministers te martelen en af te
maken. Spreker wees er op, hoe in zake
de Atjeh-politiek Be Standaard geheel met
den heer Lohman en den Min. verschilt,
en hoe deze Min. in strijd handelt met
de jaren lang door hem verdedigde begin
selen. Nederland en de Javaan hadden
recht praktieBcher voorstellen te verwach
ten. Er werd besloten een avondzitting
te houden. In deze werden de algemeene
beraadslagingen ten einde gebracht. De
heer Geertsema bestreed de financieele
plannen van den heer Van Nunen. De
heeren Rooseboom, Sevffardt en Van Vlij
men twijfelden of aan den Kommandant
van Atjeh wel de noodige vrijheid van
bandelen gelaten werd. De heer Rutgers
van Rozenburg verbaasde zich er over,
dat de Min. nu zoo zachtzinnig denkt en
een Mohammedaanschen opperpriester ver
dedigt, terwijl hij verleden jaar de zen
delinggenootschappen had opgehitst tegen
den Islam. Spreker beklaagde zich, dat de
Min. op ernstige, door hem ingebrachte
bezwaren niet geantwoord had. De heer
Cremer Amsterdambetreurde, dat aan
de Kamer stukken onthouden werden be
treffende zaken, die geheel in duisternis
gehuld zijn. De Min. van Kol. sprak een
paar maal, zonder een zijner tegenstanders
te bevredigen, en zonder eenige opheldering
te geven, die men noodig achtte. Hij
scheen begrepen te hebben, dat een paar
sprekers hadden beweerd, dat het ontvan
gen telegram geïnspireerd zou zijn geweest,
en hij vond dat krenkend. De heer Cre
mer en Rutgers van Rozenburg ontkenden
beiden, zoo iets te hebben beweerd.
Vrijdag werd een aanvang gemaakt met de
artiekelsgewijze behandeling der Indische
Begrooting, en wel eerst Hoofdstuk II
(uitgaven in Indië). Artt. 133 gaven
wel aanleiding tot veel op- en aanmer
kingen, welke door de Min. gerefuteerd
werden, maar ze werden alle goedgekeurd.
Bg Hoofdstuk Binnenlandsch Bestuur ont
spon zich een debat tusschen den Min. en
den heer Levyssohn Norman over verschil
lende aangelegenheden, o.a. over het zoo
genaamde „hoofdgeld" en eene betere rege
ling van heeren- en dessadiensten, evenwel
zonder eenig gevolg. Met 41 tegen 38
stemmen werd verworpen het am. van de
Komm. van Rapp. om gelden te schrappen
voor de voortzetting van den maatregel
tot aanstelling van rechtskundige voor
zitters en griffiers by de landraden. Na
een uitvoerig debat werd aangenomen met
51 tegen 28 stemmen een am. der Kom
missie om geen adsistent-resident in Groot-
Mandeling aan te stellen. Dit am. was
krachtig verdedigd door den heer van
Nunen, die kontroleur geweest is in Groot-
Mandeling, en dus gerekend kan worden
op de hoogte van de zaak te zyn, en de
Min. had het bestreden. Bp art. 43 lichtte
de heer Levyssohn Norman een amende
ment toe, om op Sumatra één in plaats
van drie hengstenstations op te richten. De
heer Lieftinck bestreed het am. en ook de
meerderheid der Komm. van Rapp. was
er tegen. Het werd verworpen met 49
tegen 25 stemmen. Art. 44 tot en met
47 werden daarop goedgekeurd.
HAARLEM, 3 December 1889.
Den vyfden December a.s. zal het
Gymnasium alhier zyn vyfhonderdjarig
bestaan herdenken. De stichtings-oorkonde,
opgenomen in het werk, getiteld: Hand
vesten, Privilegiën, Octroyen, Vry- en
Gerechtigdheden aan de stad Haarlem en
haare burghers verleend, voorkomende
in een ingezonden stuk in Vox Gym-
n a s i i van 5 October 11. laten wy hier
onder volgen
Handvest van hertog Aelbrecht van
Beyeren volgens 't welke die uit Haerlem
gebannen zyn, binnen de driehonderd roeden
de stad niet naderen mogen enz.: inhou
dende ook de gifte van de scholegegeven
op St. Nicolaesdag 1389.
Aelbrecht by Gods ghenaden palensgrave
op ten Riin bertoge in Beyeren grave van
Henegouwen van Holland van Zeeland
ende heer van Vriesland doen cond allen
luden dat wi aenghesien hebben menighen
trouwen dienst die onse lieve en ghetrouwe
stede van Herlem onsen voervaders ende
ons ghedaan heeft, ende noch doen sal
ende hebben hem ghegheven sulke punten
van recht als hier na ghescreven staan:
Voort so en sullen
(Hier volgt het eerste handvest boven
genoemd.)
Voert so hebben wy ghegheven die