JOHN TREVERTON'S KRUIS.
door Miss M. E. Braddon.
37)
Op dezen Kerstavond vertoonde
zich de dienstboden-kamer als het
prettigste vertrek, dat ooit iemand
had kunnen uitkiezen voor een avond-
festiviteit. Groole houtblokken vlam
den en knapten op den breeden
ouderwetschen haard, en het licht
dier vlammen speelde op den wit
gepleisterden muur, die met slingers
van hulst en klimop versierd was,
en verlicht werd door tallooze kaarsen
in linnen blakers, die voor deze gele
genheid door den dorpssmid vervaar
digd waren. Twee lange tafels op
schragen waren beladen met een
maaltijd, als een arm dorpskind wel
licht een enkele maal in een geluk
kigen droom te zien krijgt, maar
nauwlijks hopen kan te zullen aan
schouwen in de werkelijkheid. Zulke
bergen van pruimetaartjens, zulke
kolossale stapels krentebollen, zulke
hoopen geroosterde boterhammen,
zulke prachtige kristallen potten met
roode gelei en gele marmelade I De
gasten waren genoodigd legen zes uur,
en de klok was nog niet koud, of zij
kwamen allen bij troepen binnen,
met van vreugde glanzende gezichten
en kersroode wangen en neuzen, ten
gevolge van hunne wandeling in de
sneeuwbui. Het gebeurde niet vaak,
dat er hier in deze Westelijke streek
sneeuw viel, en eene sneeuwbui op
Kerstavond werd als een heel preljen
beschouwd, als eene gebeurtenis,
waarmede de kinderen zich zeer ver-
Riekten.
Laura was gereed om hare jeugdige
gasten te ontvangen, bijgestaan door
Mr. Sampson en zijne zuster, Celia
Glare, en al de dienstboden. Edward
had beloofd later te zullen komen.
Hij had er niets tegen gehad zich te
onderscheiden door eene komieke
voordracht, maar de gedachte was
zelfs niet bij hem opgekomen, om ook
te deelen in al de vermoeienissen van
het leest. Mr, en Mrs. Glare zouden
natuurlijk 's avonds ook aankomen, om
de kinderen hunner gemeenteleden
temidden van hunne vreugde te zien.
De theepartij liep uilmnntend van
stapel. Gelia deed haar uiterste^ best.
Terwijl Mrs. Treverton en Miss Samp
son thee schonken, liep deze bewe
gelijke jonge dame aanhoudend heen
en weêr met schotels vol laarljens,
deelde tallooze boterhammen met gelei
rond, maakte een massa losgeraakte
boezelaars vast, vulde eiken schotel,
zoodra die ledig was, en deed alles
wat zij kon, om genoegen te doen
aan de feestvierende kleinen, die zwij
gend zaten te genieten, en met onnoo-
zele gezichten werktuigelijk zich te goed
deden aan al het lekkers, dal hun
werd aangeboden.
„Als men ze zoo ziet, zou men
haast zeggen, dat zij zich niet bi
zonder amuzeeren, niet waar fluis
terde Gelia, toen zij bij Laura kwam,
om de kopjens weder mei thee te
laten vullen„maar ik weet wel be
ter en merk het hieraan, dat zij allen
zoo zitten te hijgen. Ware dit een
gezelschap van kinderen uit den
aanzienlijken stand, dan zou men
licht zeggen, dat het feest mislukt
was maar in dit geval is stilzwijgen
een openbaring van de grootste ver
rukking."
Met het slaan van zevenen werden
de tafels uit den weg geruimd, ter
wijl Celia zich naar de glimlachende
dienstmeiden wendde en met opge
wonden stem riep„meer licht, gij
knechten, ruimt de tafels op!" Toen
volgde er een prettig uurljende
kinderspelletjes blindemannetjen
en doorkruipertjen waren aan de
orde, en de even te voren nog zoo
stille feestelingen werden luidruchtig
als een zwerm kraaien tegen het
ondergaan van de zon. Tegen acht
uur kwamen Mr. en Mrs. Clare, een
weinig later gevolgd door Edward,
die met een ietwat uitgestreken ge
zicht de kamer kwam binnen slen
teren, alsof hij meende, dat hij daar
eigenlijk niet op zijne plaats was.
Hij kwam regelrecht naar Laura
toeloopen, die zoo juist van haar
echtgenoot terugkwam, bij wien zij
ongemerkt een half uurtjen doorge
bracht had.
„Wat een lawaai 1" zeide hij. „Ik
kom hier om mijne gelofte gestand
te doen maar meent ge waarlijk,
dat dit kleine gedierte eenige aar
digheid zal hebben aan de „Kerkkraai
van Rheims?"
„Ik houd er voor, dat zij wel
gaarne een oogenblikjen zullen stil
zitten, om wat uit te rusten van hun
rumoerig spel, en ik twijfel er niet
aan, of ze zullen lachen om de
„Kerkkraai". Ik vind het heel vrien
delijk van je, dat ge komt."
„Vindt ge? Indien ge wist, hoezeer
ik kleine schoolkinderen verfoei, dan
zoudt ge dal met recht zeggen; maar
indien ge wist, hoe ikHij liet
den volzin onvoltooid. „Hoe is 't met
Treverton?" vroeg hij.
„Veel beter. Mr. Morton zegt, dat
hij over een paar dagen hersteld zal
zijn."
„Ik liep daar op den weg, vlak bui
ten het hek van Hazlehursteen persoon
voorbij, met een wonderlijk voor
komen geheel en al een Londensche
Bohemer; een man, wiens gang reeds
herinnerde aan de gemeenste wijken
dier buitengewone stad. Ik kan me
niet voorstellen, wat voor een kerel
dal is; maar ik zou er op durven
zweren, dat het een Londenaar, een
zwendelaar, een avonturier is, en ik
heb een flauw idee, dat ik hem meer
gezien heb."
„Indedaad! Was het dat, wat zoo
zeer je aandacht getrokken heeft?"
„Neen, 't waren de geheele hou
ding en manieren van den man. Hij
stond te wachten bij het hek, blijkbaar
met eenige bedoeling, mogelijk wel
niet de eerlijkste. Hebt ge wel eens
gehoord van het soort van diefstal,
dat bekend staat onder den naam
van de warande-rooverij
„Neen. Ik ben, wat dergelijke onder
scheidingen betreft, niet op de hoogte."
„'t Is een misdrijf, dal heden ten
dage aan de orde is. Eene landelijke
woning met eene warande is eene
mooie gelegenheid voor het genie der
inbrekers. Een van den troep klimt,
als het donker is, boven op de warande
liefst tegen den tijd, dat de familie
aan tafel zit; hij weet dan zich een
weg te banen door het venster, dat
hem daarvoor het geschiktst voorkomt,
en laat dan op zijn gemak zijn mede
plichtigen binnen. Bij al zulke schur-
kestreken is er gewoonlijk één lid
van de bende, de bekwaamste en
meest ontwikkelde, die geen werkzaam
aandeel heeft aan het misdrijf. Hij
doet al het verstandelijke werk, maakt
plannen en bestuurt de geheele on
derneming maar ofschoon de politie
hem wel kent, en er alles voor over
zou hebben om hem te betrappen,
gelukt het haar nooit hem in den val
te krijgen. Ziet, zoo'n soort van snui
ter scheen me de kerel te zijn, dien
ik van avond bij je hek zag."
Laura zette een heel ernstig gezicht,
als verontrustte haar het denkbeeld
van diefstal.
„Was het een jonge of een oude
man?" vroeg zij op bezorgden toon.
„Geen van beide, 't Is iemand van
middellbaren leeftijd, misschien wat er
over, maar in geen geval een oud
man. Hij is zoo recht als een kaars,
mager maar breed geschouderd, en hij
heeft iets militairs over zich."
„Wat deed je vermoeden, dat hij
tegen dit huis iets verkeerds van zins
was vroeg Laura, en een angstige
uitdrukking vertoonde zich op haar
gelaat.
„De manier, waarop hij daar stond
te wachten, beviel me niet. 't Was, of
hij naar iemand of iets uitzag, en
eene goede gelegenheid afwachtte.
Ik wil je niet noodeloos ongerust
maken, Laura. Ik wil je alleen waar
schuwen, dat ge op je hoede zijt, en
dat ge er goed voor zorgt, dat al de
deuren en blinden van avond goed
gesloten worden, 't Kan evenwel heel
goed wezen, dat de man volmaakt
onschadelijk en misschien wel een of
andere berooide kennis van je man
is. Men kan niet in de Londensche
wereld verkeeren, zonder dat men
met zulk soort van aanhangers te
doen krijgt."
„Ge vleit mijn man niet, door zoo
iets te vermoeden," zeide Laura, en
men kon 'l haar aanzien, dat zij zich
door Edward's opmerking beleedigd
voelde.
„Beste Laura, gelooft ge dan, dat
een man zijn weg door 't leven [kan
gaan, zonder kennismakingen aan te
knoopen, waarmeê hij liefst niet op
klaarlichten dag te voorschijn zou
willen komen? Ge kent het oude
spreekwoord, dat van armoede en
vreemde slaapkameraden spreekt, 't
Zal je, hoop ik, niet beleedigen, als
ik je er aan herinner, dat Mr. Tre
verton niet altijd rijk is geweest."
„Neen. Ik schaam me er niet over,
dat hij arm geweest ismaar wel zou
ik me er over schamen, ais ik gelooide,
dat hij in zijn armoede een kennis
gehad had, dien hij niet zonder blo
zen zich zou herinneren, nu hij rijk
is. Maar zoudt ge nu een aanvang
willen maken met je voordracht?
De kinderen zijn gereed."
De kinderen, hijgend en blozend
tengevolge van het drukke spelen,
waren door de vereenigde bemoeiin
gen van Tom Sampson, zijne zuster
en Celia Clare op banken geplaatst,
en werden nu onthaald op gebak en
warmen wijn. Celia had een klein
tafcltjen, met een paar kaarsen en
een glas water er op, achter in de
kamer gereed gezet voor den spreker.
„Stilte!" kommandeerde Mr. Samp
son, toen Edward naar de voor hem
bestemde plaats liep, en het gewone
voorbereidende kuchjen liet hooren.
Stilte voor „De Kerkkraai van
Rheims
Edward maakte een aanvang met
zijn voordracht; maar nauwlijks was
hij begonnen, of' een luid schellen
aan de voordeur deed hem verschrikt
opzien. Hij zweeg een oogenblik en
zag Laura aan, die met den predikant
en zijne vrouw bij den haard aan
het andere einde van het vertrek
gezeten was. Het geluid van de schel
deed haar haastig de oogen opslaan,
en met een ontsteld gelaat staarde
zij op de deur, als verwachtte zij,
dat iemand daar binnen zou komen.
Hij kon geene verontschuldiging
bedenken, om met zijne voordracht
uit te scheiden, hoezeer ook zijne
nieuwsgierigheid was gaande gemaakt
door dat geschel en door Laura's
blijkbare ontroering. Hij vervolgde
werktuigelijk zijne voordracht, geheel
vervuld van nieuwsgierige bespiege
lingen, aangaande hetgeen er mocht
voorvallen in de vestibule, en hij
haatte de kleine kinderen, die met
open monden en groole oogen aan
zijne lippen hingen terwijl Celia, die
aan hel uiterste einde van de voorste
rij gezeten was, het gelach en de
toejuichingen onder de kleinen aan
den gang bracht.
„Waar heb ik dien man ontmoet?"
vroeg hij herhaaldelijk bij zich zeiven,
onder het voorlezen.
Het antwoord op die vraag kwam
hem op eens voor den geest, midden
in een volzin.
„'tls de man, dien ik in Drurylane
in gezelschap van Chicot gezien heb,
de man, met wien ik in het kof
fiehuis heb zitten praten."
De kamerdeur werd geopend, en
de zwaarlijvige Trimmer kwam lang
zaam binnen en liep zonder gedruisch
te maken naar de plaats toe, waar
zijne mevrouw gezeten was. Hjj
fluisterde haar wat toe, en toen zei
de zij fluisterend iets tegen Mrs. Clare
zonder twijfel eene verontschul
diging, omdat zij zich moest verwij
deren en verliet daarop met Trim
mer het vertrek.
„Wat kan die man indien hij
hel namentlijk geweest is, die aange
scheld heeft met haar uit te staan
hebben?" vroeg Edward bij zichzelf
ven, en hij was zoo vervuld van de
zaak, dat het hem haast onmogelijk
was, zijne voordracht voort te zetten.
„Zal het geheim van avond aan het
licht komen? Zullen mij de kaarten
uit de hand genomen worden
HOOFDSTUK XXVI.
Een belangeloos bloedverwant.
„Er is iemand, die u wenscht te
sprekenmevrouw. Hij verzoekt u,
'them niet ten kwade te duiden, dat
hij zoo laat komt van verre en zal
u zeer erkentelijk zijn, als hij u te
spreken kan krijgen."
Dit was het, wat de hofmeester
Mrs. Treverton in 't oor gefluisterd
had. terwijl hij haar een kaartjen
overhandigd had, waarop een naam.
was geschreven:
„kolonel mansfiel d.'*
Op het zien van dezen naam was
Laura onmiddellijk opgestaan, en
was zij, na zich bij Mrs. Clare ver
ontschuldigd te hebben, stil de kamer
uitgegaan.
„Waar hebt ge dezen heer gelaten?"
vroeg zij aan den hofmeester.
„Ik heb hem in de voorkamer ge
laten, mevrouw. Ik wist niet of ge
hem te woord wildet staan."
„Hij is familie van me," zeide Laura,
een weinig stamelend; „ik kan niet
weigeren hem te woord te staan."'
Deze korte woordenwisseling had
plaats in de gang, die van de dienst
bodenkamer naar het voorste gedeelte
van het huis voerde. Een rijzig per
soon, gehuld in een wijde, ruige
overjas, stond daar bij de deur, ter
wijl de onder Trimmer's bevelen
staande bediende, een jonkman met
een boersch voorkomen in een don
kerbruine livrei, op zijn gemak bij
het vuur stond, blijkbaar daar op
post gesteld, om hel huis te bescher
men tegen alle mogelijke booze aan
slagen van den onbekenden indringer.
Laura liep naar den vreemdeling
toe en gaf hem zonder een woord
te spreken de hand. Zjj was zeer
bleek, en men kon het haar aanzien,
dat de komst van den bezoeker even
onverwacht als onwelkom voor haar
was.
„'I Zal het best wezen, dat ge
met mij naar mijne studeerkamer
gaat," sprak zij eindelijk. „Daar brandt
een goed vuur. Trimmer, steek het
licht aan in de studeerkamer, en
breng er wat wijn."
„Ik heb liever wat brandewijn,"
merkte de vreemdeling op. „Ik ben
door en door koud. Een reis van
acht uur in een derde klasse is vol
doende, om een zeer jong mensch het
bloed in de aderen te doen bevriezen.
Voor een man van mijn leeftijd, die
aan eene slepende zenuwkwaal lijdt,
is het niets minder dan een martelaar
schap."
„Het doet me leed dat te hooren."
mompelde Laura, met een blik, waarin
medelijden en walging met elkander
strijd voerden. „Ga mede. In mijne
kamer kunnen we op ons geraak met
elkander spreken."
Wordt vervolgd.)
Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.