JOHN TREVERTON'S KRUIS- door Miss M. E. Braddon. 38) Zij liep gevolgd door den vreem deling de trap op naar de gang, op welken John Treverton's studeer kamer, die ook het vertrek was, waar zij bij voorkeur placht te zitten, uit kwam. 't Was dezellde kamer, waar zij en haar echtgenoot elkander voor de eerste maal ontmoet hadden, twee jaar geleden op een dergelijken avond als deze. Zij grensde aan de slaap kamer, waar John Treverton thans lag. Zij wilde niet, dat hij getuige zou zijn van haar onderhoud mét den man, die haar heden avond zoo onverwacht was komen bezoeken maar het gal' haar een gevoel van veiligheid, te weten, dat zij haar man maar voor 't roepen had, als zij hem noodig mocht hebben. Tot nu toe had zij, bij de zeldzame gelegenhe den, dat zij genoodzaakt was geweest dezen man te woord te staan, alleen en weêrloos tegenover hem geslaan; en nooit had het gevoel van alleen te zijn haar zoo benauwd als bij die gele genheden. „Ik had aan John de geheele waar heid moeten mededeelen," sprak zij hij zich zelve; „maar hoe kon ik hoe kon ik het over me verkrij gen, te erkennen Huiverend zag zij om naar den man, die haar volgde. Zij waren nu bij de deur der studeerkamer aange komen. Zij opende deze, en hij trad achter haar de kamer binnen, en sloot de deur achter zich. Een koesterend vuur brandde op den fraaien haard, die antiek van vorm was, maar modern, wat betreit de artistieke schoonheid van zijne beschilderde tegels en van het lage geelkoperen haardijzer. Er stonden kaarsen op den schoorsteenmantel en op de tafel, waar men ook eene karaf op een zilveren blad zag staan, waarvan het gezicht de ziel van den reiziger verkwikte. Hij schonk zich een glas brandewijn in, en dronk het zonder een woord te spreken leeg. Eene diepe verzuchting scheen te kennen te geven, dat hij zich voldaan ol beter gevoelde. „Nu is het tenminste weêr wat beter," zeide hij, en daarop ontdeed hij zich van zijn overjas en boefan te, ging met zijn rug naar het vuur staan, en het gelaat, waarop nu het het licht viel, was het gelaal van Mr. Desrolles. De man was merkbaar verouderd in de laatste zes maanden. Zijn ge heele gelaat was vervallen. Zijne wan gen waren hol geworden, zijn oogen waren verwilderd en met bloed be schoten. De levensstroom vloeit snel voor een man, wiens voornaamste voedsel brandewijn is. „Nu," riep hij met een harde, schorre stem uit, „ik moet zeggen, dat ge me niet bizonder hartelijk wel kom heet, mijn kind!" „Ik verwachtte u niet." „De verrassing moest daardoor te prettiger zijn. Stel je maar onze ontmoe ting voor, zooals ze zou voorgesteld worden in een roman of in een tooneel- stuk. Ge zoudt je armen naar me uitstrekken, het uitgillen van blijd schap, en mij omhelzen. Herinnert ge je Julia in den „Bultenaar" Met welk een hartstochtelijke verrukking werpt zij zich in Master Walter's ar men!" „Herinnert gij u, wat Master Wal ter voor Julia geweest was vroeg Laura, terwijl zij hem onafgebroken in de verwilderde oogen zag, die zich van haar afwendden, toen zij hem zoo aan keek. ,,'t Werkelijke leven is dof en saai, vergeleken bij een tooneelspel," sprak Desrolles. „Ik voor mij ben het hartelijk moede." „Met leedwezen zie ik, dat gij er zoo slecht uitziet." „Ik ben een rondwandelende bun- bel pijnen en kwalen. Er is geen spier ol zenuw aan mijn lichaam, die niet zijn bizondere pijn heeft." ïKunt genieteen middel bedenken tegen deze kwaal'? Zijn er geen ba den in Duitschland, die u misschien genezing kunnen aanbrengen?" „Ik begrijp je", viel Desrolles haar in de rede. „Ge zoudt blijde zijn, als ge met fatsoen van me af kondl komen." „Ik zou me verheugen, als ik uw lichaamslijden kon verminderen. Toen ik u de laatste maal schreef, heb ik u eene grootere geldelijke toelage ge zonden, dan ik ooit tevoren gedaan had, en ik heb u toen medegedeeld, dat ik u zes honderd pond 'sjaars wilde toeslaan, te betalen bij kwar talen. Me docht, dal zou genoeg zijn, om in al uwe behoeften te voorzien. Het grieft me te hooren, dat ge ge noodzaakt zijt geweest met koud weder in de derde klasse te reizen." „Ik ben ongelukkig geweest," ant woordde Desrolles. „Ik heb ine te Boulogne opgehouden een prettige plaats, maar bevolkt met schurken. Ik ben daar onder dieven vervallen, en men heelt me alles ontroofd. Ge moet me van avond vijftig of honderd pond geven, en ge moet dat niet aftrekken van het eerstvolgende kwar taal, dat ik van je te wachten heb. Ge zijl nu eene rijke dame, en zoudt gemakkelijk driemaal zooveel voor me doen kunnen, als ge doet. Waarom hebt ge mij niet bericht, dat ge ge trouwd waart? Dat is eene aardige behandeling van eene dochter!" „Vader", riep Laura uit, hem nog steeds met denzelfden kalmen blik aanziende, voor welken zijne verwil derde oogen zich hadden afgewend; „begeert ge, dat ik u de waarheid zeggeP" „Natuurlijk. Wat anders veronder stelt ge, dat ik begeer „Ook wanneer zij hard en wreed klinkt, gelijk dikwijls met de waarheid het geval is?" „Kom er maar rond voor uit, meis- jen. Mijn arm oud gebeente heeft al te lang te lijden gehad in deze we reld, om verbrijzeld te worden door een stuk of wat harde woorden." „Hoe kunt ge van mij eischen, dat ik voor u de liefde zal gevoelen, die anders het hart eener dochter voor haar vader behoort te vervullen?" vroeg Laura op zacht ernsligen toon. „Hoe kunt ge dat van mij verwach ten Welke vaderlijke genegenheid hebt ge mij ooit bewezen, of welke vaderlijke zorg hebt gij ooit voor mij gedragen Wat is mij van uw leven bekend, behalve geheimzinnigheid en bedrog Zijt ge ooit tot me gekomen, tenzij in 't geheim, en met het doel om me geld af te vragen „Dat is een ware doopceel van me," riep Desrolles uit, met een lach, die eindigde met eene smartelijke ver zuchting. „Toen ik een klein moederloos kind was, hebt ge mij afgestaan aan den eenigen getrouwen vriend uwer jeugd. Hg heeft mij als zijne doch ter tot zich genomen, terwijl hij u, naar hij meende, stervende achter liet. Jaren zijn er voorbijgegaan, en gij hebt hern in 't geloof gelaten, dat ge overleden waart. Gedurende een tijdsverloop van tien jaar hebt ge taal noch teeken gegeven. Uwe doch ter, uw eenig kind, werd groot ge bracht in het huis eens vreemden, en ge hebt u de moeite niet eens gegeven, naar haar welzijn te verne men." „Niet rechtstreeks. Maar hoe kunt ge weten, welke maatregelen ik mis schien genomen heb, om mg van terzgde te vergewissen aangaande uw toestand, zonder schade toe te bren gen aan uwe verwachtingen voor de toekomst, 't Is om uw bestwil geweest, Laura, dat ik me schuil gehouden heb; 'lis in uw belang geweest, dal ik mgn ouden vriend in 't geloof gelaten heb, dat ik overleden was. Zoolang gij zijn aangenomen dochter waart, was je toekomst verzekerd. Wat zou je leven geweest zijn, als ik je tot me genomen had? Om je te bevoordeelen heb ik me verlaagd tot een leugen." „Dat doet me leed," sprak Laura op koelen toon. „Mijn gemoed heeft een afgrijzen van al wat leugen is. Ik kan me niet voorstellen, dat er uit een leugen iets goeds kan voort komen." „In dit geyal heeft toch mgn on schuldige misleiding tot iets goeds geleid. Gij zijl de vrouwe en meesle- resse van een (raai landgoed, de gade van een echtgenoot, dien ge, naar ik hoor, bemint." „Met al mijn hart en geheel mgne ziel." „Is het te veel, als ik een straal- tjen van je zonneschijn vraag om een klein voordeelt|en van je grooten rijkdom?" „Ik zal alles doen wal ge redelij kerwijze kunt meenen van mij te mogen verwachten", antwoordde Laura; „maar zelfs niet voor mijn eigen vader al waart ge ook alles voor mij geweest wat een vader voor zgn kind behoort te zijn zou ik dulden, dat Jasper Treverton's rijk dom voor verkeerde doeleinden ge bruikt werd. Ge hebt me gezegd, dal ge alleen staal in de wereld, en dat ge voor niemand behoeft te zorgen. Me dunkt, dan is zes honderd pond 'sjaars een inkomen, waarvan ge fatsoenlijk en goed kunt leven." „Dat zal ook zoo wezen, wanneer ik mgn oude schulden zal hebben afgedaan. Bedenk, dal tot voor een half jaar de toelage, welke ik van u ontving, maar een honderd pond 'sjaars bedroeg, behalve wanneer ik, door de omstandigheden gedwongen, je om een extra kleinigheidtjen kwam vragen. Een honderd pond 's jaars in Londen was voor een man, met wiens gezondheid het slecht gesteld is, nauwlgks. voldoende, om den wolf van de deur te houden. Ik had schulden te betalen. Ik ben ongelukkig geweest in eene spekulalie, die beloofde zeer voordeelig te zullen zijn." „In 't vervolg zult ge geen aan leiding meer hebben om te gaan speku- leeren." „Dat is zoo," zeide Desrolles met eene zucht, terwijl hij zich nog een glas brandewijn inschonk. Laura sloeg hem met eene smarle- lgke uitdrukking op het gelaat gade. Was dit een vader, dien zij als den hare kon erkennen tegenover den echtgenoot, dien zij beminde? Slechts met de diepste schaamte zou zij er voor uit kunnen komen, dat zij in zoo nauwe betrekking stond tot een zoo diep gezonken wezen. Desrolles sloeg den brandewijn in één teug naar binnen, en liet zich in een stoel bij den haard nedervallen. „En hoe lang zijt ge nu al getrouwd geweest?" vroeg hij. „Eene kleur als vuur bedekte Laura's gelaat op het hooren van deze vraag. Juist die vraag moest haar het smar telijkst aandoen, want zij bracht haar al de pijnlijke omstandigheden van haar trouwdag weder voor den geest. „We zijn getrouwd den laatsten dag van hel vorige jaar" antwoordde zij. „Ge zijt dus reeds een jaar getrouwd, en ik verneem het feit eerst uit de dorpspraatjens in het logement, waar ik, alvorens me herwaarts te begeven, een stuksken brood met kaas gegeten heb." „Ge hadl de advertentie in de Times kunnen lezen." „Dat had kunnen gebeuren, maar 'tis het geval niet geweest. Nu, ik moet maar denken, dat ik afstand gedaan heb van mijne rechten als vader, toen ik mijn kind aan een ander afstond; maar 'tvalt hard." „Waartoe u zeiven en mij gepijnigd met nultelooze verwijtingen Ik ben bereid alles te doen wat mijn plicht mij kan voorschrijven. Ik hoop har telijk, dat ge voortaan een goed en fatsoenlijk leven zult kunnen leiden. Zeg me, waar ge u metterwoon denkt te vestigen, en hoe ik het best uw geluk zal kunnen verzekeren." „Gelukriep Desrolles uit, en spottend haalde hij de schouders op. „Sedert mijn vijf en twintigste jaar heb ik niet geweten wat dat was. Waar ik me metterwoon zal vestigen, vraagt ge? Wie weet dat? Ik niet, dat kan ik je verzekeren. Gewoonte en neiging hebben een zwerveling van me gemaakt. Meent ge misschien, dal ik van plan ben me op te sluiten in een door een of anderen on dernemer op spekulalie gebouwd hok van steen en kalk een hall op zich zelf gelegen villa in Gamden Town of Islington om daar hel eentonige leven van een fatsoenlijk bezitter eener lijfrente te leiden? Dat soort van plantenleven moge in den smaak vallen van een koopman, die zich uit zijne zaken heeft teruggetrok ken, en die drie vierde van zijn leven achter de toonbank heelt doorgebracht, 't Zou een levend graf zijn voor een man, daar wal bij zit voor een man, die onder zijne medemenschen gereisd en gewoond heeft. Neen, mijn waardege moet geene pogingen aan wenden, om mij de banden aan te leggen van het bekrompen burger- raans-fatsoen. Geef mij mijne toelage, zonder mij te beperken door voor waarden van welken aard ook. Laat mij die toelage elk kwartaal door je agent te Londen uitbetalen, en daar ge mijn aanspraken op je genegen heid van de hand wijst, verbind ik me, om je na heden avond nooit weêr lastig te vallen met mijne tegenwoor digheid." „Dat eisch ik niet," zeide Laura, in gedachten verdiept, „'t Is niet meer dan recht, dal we elkander van tijd tot tijd eens zien en spreken. Ten gevolge van de misleiding, waaraan ge u ten opzichte van mijn weldoener hebt schuldig gemaakt, hebt ge 'l mij onmogelijk gemaakt, u ooit tegenover de wereld als mijn vader te erkennen. Te Hazlehurst gelooft ieder, dat mijn vader overleden was, toen Jasper Treverton mij tot zich nam. Maar mijn echtgenoot kan ik tenminste met de waarheid bekend maken. Ik ben tot nu toe er voor terug gedeinsd het te doen, maar van avond, terwijl wij hier zaten, ben ik gaan bedenken, dat ik zwak en dwaas gehandeld heb. John Treverton zal uw geheim om mijnentwil eerbiedigen, en hij behoort er mede bekend te zijn." „Neen!" riep Desrolles uit, en hij sprong overeind en sprak met luider stem dan hij tot nu toe gedaan had. „Ik verbied je, tegen je man een wooid over mij of mijne zaken te spreken. Toen ik me aan je bekend maakte, heb ik je doen beloven, dat ge 't geheim zoudt houden. Ik sla er op aan Hij bleef in den aangevangen vol zin steken, en stond daar met het oog gericht op de deur der slaapka mer, ontsteld en hevig verschrikt, als had hij een geest gezien. „Groote Hemel!" riep hij uit; „wat brengt u hier?" John Treverton stond daar in de geopende deur eene rijzige som bere gestalte in eene lange fluweelen kamerjapon. Laura vloog naar hem toe. „Liefste man, waarom zijt ge opge staan?" riep zij uil. „Hoe onvoorzich tig van je!" „Ik hoorde een stem als op drei genden toon spreken. Hoe komt deze man hier bij u?" Wordt vervolgd.) Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1889 | | pagina 6