Tweede Blad. van WOENSDAG 25 December 1889. N ieuwsberichten. De algemeene beschouwingen over dèStaatsbegroo- ting werden Donderdag in de Tweede Kamer voortgezet. De heer Tak van Poortvliet betoogde de noodzakelijkheid van kiesrechthervorming. Spreker beweerde tegenover den Min. van Bionenl. Zaken, dat de grondwetsherziening een ijdel werk zou zijn, wanneer de band tussehen kiesrecht en belasting niet verbroken werd. Hij beschouwde de kieswetregeling als den hoeksteen voor alle verdere hervorming, en zij moest volgens hem aan al het overige voorafgaan. De heer de Beau fort wees er op, dat wijziging der schoolwet voor eerst wel niet te wachten was, nu de rechterzijde in de wet het minimum barer wenschen verkregen heeft, en de Eerste Kamer het maximum heeft toegestaau van 'tgeen zij kon toestaan. Spreker waarschuwde de Reg. tegen een eersten stap op het gebied van protektie; het begin is daarbij alles. De heer A. van Dedem wenschte benoeming van eene Kommissie van onderzoek voor een algc- meene tariefsherziening, en drong aan op eeDe belasting op het roerend vermogen. De heer Roëll klaagde, dat vele zaken over te veel departementen verdeeld zijn, bestreed eene partieele herziening onzer wetgeving, en drong aan op de zorg voor het volksonderwijs bij de uitvoering der schoolwet. De heer Levyssohn Norman bestreed de fiuancieele politiek van den Min. van Kol., drong aan op eene betere houding tegenover den pretendent-Sultan in Atjeh, en keurde de houding tegen het Isla misme af. De Min van Blnnenl. Zaken verklaarde eene regeling van het kiesrecht niet mogelijk zonder vasthouden aan den maatstaf van maatschappelijken welstand. Vaudaar, dat eerst de personeele belas ting en plaatselijke belastingen dienen geregeld te worden. Aan den Min. van Oorlog kan geen werkeloosheid ten laste gelegd worden. In 't begin van het volgende jaar zal ingediend wordeu een ontwerp tot verlenging van den diensttijd voor de twee laatste lichtingen der militie. Met den heer Domela Nieuwenhuis het bestaan van armoede erkennend, al sterft Goddank in Nederland geen mensch van honger, wees de Min. op de barmhar tigheid van partikulieren en de hulp van gemeenten. De Reg. kan echter liet bestaan van armoede niet keeren. Groote werken kunnen op den duur niet baten. Zelfs al ging men over tot het droogmaken ven de Zuiderzee, dan zouden toch niet alle werke- loozen dadelijk werk hebben. Een bepaling van een maximum-werkdag van 8 uur achtte do Min. niet wenschelijk. Behalve dat die werktijd te kort is, mag de Reg. niet diep ingrijpen in de arbeidsre geling. Daarom bemoeit zij zich ook niet met werk stakingen, tenzij bij verstoriug van orde. Bij de uitvoering der Schoolwet, beloofde de Min., zon de zorg voor het volksonderwijs op den voorgrond staan. Wat de vraag betreft, of bij benoemingen in den laatsten tijd niet belijders van een bepaald geloof zouden zijn voorgetrokken, verzekert de Min. dat als regel alleen op geschiktheid gelet wordt, en dat de Reg. zoo onpartijdig mogelijk is. Bij sommige benoemingen, b.v. van een hoog leeraar in de godgeleerdheid en van notarissen moest wel op bet geloof gelet worden. De Min. van Financiën trachtte daarna zijne werkeloosheid te verdedigen. Volgens zijne verklaring bleef hij getrouw aan het Program van Actie, behoudens de keuze van het oogenblik tot uitvoering. Tarief wijziging was niet mogelijk zonder opzegging van het tractaat met Frankrijk, wat onzerzijds, thans niet in 's Lands belang zou wezen. De Min. ver klaarde, dat hij over 't algemeen wel geen tegen stander van bescherming was, maar dat toch voorals nog geen voorstel tot bescherming van den landbouw van hem te wachten was, daar hij niet overtuigd was, dat de landbouw daardoor zou worden gebaat wellicht echter zou hij van meening veranderen, als het rapport van de landbouw-enqnête verscheen. Over 't algemeen maakte deze rede den indruk, dat zij een zeer zwakke verdediging was, en dat de Min. van Fin. wel niets deed, maar wel alles zou willen doen, als hij maar zeker was, dat hij over zijne voorstelleu op eene meerderheid kon rekenen. In de avondzitting verklaarde de heer Domela Nieuwenhuis zich in geen enkel opzicht bevredigd door 't geen de Min. van Binnenl. Zaken op zijne vragen geantwoord had. De liberale partij had best gedaan zich zoo min mogelijk te mengen in het debat: verwijtingen betreffende het niets-doen dezer Reg. pasten allerminst in den mond van haar, die ook niets gedaan had. Spreker borduurde ook nu weer voort op het bekende raam. Armoede moest voorkomen worden. Tot staving van zijn beweren, dat de welvarende in welvaart vooruitgaan, noemde 8preker het verslag van het Scheveningsche Kurhaus, het groote aantal Nederlanders, dat de tentoonstelling te Parijs heeft bezocht, de hooge dividenden van de Deli-maatschappij, en de booge rente, welke sommige fabrieken afwierpen. Groote werken achtte Spreker slechts gewenscht als over gang tot den ideaalstaat. Het speet hem, dat de Min. niet wilde meewerken tot invoering vaneen arbeidsdag van uur en een minimum loon, want wie dat niet wilde, moest een vijand van den arbeider worden geacht. De heer Kerdijk ont kende, dat hij den Min. van Oorlog werkeloosheid had verweten. Hij had geklaagd over de late indiening der defensie-wet. Hij volhardde bij hetgeen hij den Min. van Fin. had verweten, en verbaasde zich over de stoutmoedigheid van den heer Fabius, die had durven beweren, dat de Min. trouw bleef aan het Program van Actie. De heer Fabius zeide, dat men onderscheid moest maken tussehen het Program en de uitlegging van het Program. De heer Schaepman verdedigde nogmaals zyn geloofs genoot, den Min. van Oorlog, en kwam nogmaals op tegen het beweren, dat zijne geloofsgenooten zouden worden voorgetrokken bij benoemingen. De Min. van Binnenl. Zaken bleef volhouden, dat er hard gewerkt was aan de defensie-wettenzelfs was een der ambtenaren ziek geworden van 't harde werken. Kiesrechthervormiug zoo spoedig na de Grondwetsherziening was, zijns inziens, nooit de bedoeling geweest. De Min refuteerde den heer Domela Nieuwenhuis, en hield vol, dat deze Reg. bij benoemingen nog niemand om zijn geloof had voorgetrokken. De heer Domela Nieuwenhuis ont kende verzocht te hebben een ingrijpen in de orga- nizatie van den arbeid, maar wel bepaling van een normalen arbeidsdag bij Rijkswerken. Het alge meen debat was toen afgeloopen. Hoofdst. I der Staatsbegrooting {Huis des Konings) werd zonder debat goedgekeurd. Over Hoofdst. V BinnenlZaken) werd geen algemeen debat ge voerd. De drie eerste artiekelen werden goedge keurd. In de zitting van Vrijdag verklaarde de Min. van Binnenl. Zaken, dat het Koninklijk Be sluit betreffende de leges-heffing aan de provin ciale griffieën spoedig zou verdwijnen, dat er wijzigingen zouden gebracht wordeu in de drank wet tot betere regeliug der buitengewone vergun ningen, waardoor de thans bestaande rechtsonge lijkheid in die aangelegenheid, waarop de heer Veegens gewezen had, zou worden opgeheven. De heer Dobbelman wijdde zijn maiilen-speech aan de armenwet, die volgens hem aldus gewijzigd moest worden, dat eene ruimere toepassing kon gemaakt worden van het stelsel van subsidien door de burgerlijke aan de kerkelijke en bizondere be sturen te verleenen. De Min. achtte zulk eene wijziging vooralsnog onnoodig. Een amendement van den heer Domela Nieuwenhuis, om een memo- riepost nittetrekkeu voor een centraal Rijksbureau voor de Statistiek, werd na bestrijding door den Minister en door den heer Van Houten, en na verdediging door de heeren Kerdijk en Goeman Borgesius, verworpen met 53 tegen 19 stemmen. Eene zouderlinge kwestie werd opgeworpen door den heer Donner, betreffende de bedoeling van het woord "Kerkgenootschap" in de telkaarten voor de algemeeue volkstelling; hij wilde van dat woord niet weten, en maakte bezwaar te verklaren, dat bij tot een "Kerkgenootschap" behoorde, en volgens zijn zeggen deelden duizenden in den lande dat bezwaar. Spreker behoorde, zoo beweerde hij, wel tot eene kerk, of tot eene kerkelijke gemeente of eene kerkelijke gezindheidmaar niet tot een genootschap. Dejheer de Savornin Lohman ergerde zich over de aanschrijving van den Kommissaris des Konings in Friesland, dat de doleerenden zich moesten opgeven als doleerend. Volgens hem zijn er geen doleerende personen, maar wel doleerende gemeenten. Belangrijk was de kritiek, die de heer Zaayer oefende over de voorbereiding onzer toe komstige geneeskundigen. Hij wilde uitsluitend toelaten tot de geneeskundige examens hen, die eindexamen hadden afgelegd aan gymnasium eu aan H. Burgerscholen met 5 jarigen cursus. Dé Min. stelde wetswijziging in uitzicht, zonder echter duidelijk te openbaren, waarin die wijziging zou bestaan. De heer Seyffardt kwam op tegeu de ver keerde toepassing van art. 9 der sehutterijwet. De heer Visser von Hazerswoude wenschte krach tiger maatregelen tegen de heerschende varkens ziekte, en ook de heeren C. Brantsen en W, Creraers gaven daarover hun opmerkiugen ten beste, j De heer Zaayer aehtte proefnemingen op groote i schaal van Rijkswege in verschillende streken j wenschelijk. De heer Veegens had aangedrongen op algemeene verhooging van de bezoldigingen der distriks-veeartsea. De Min. erkende, dat de voor gestelde verhooging een minimum is. Hij zou over tegen de varkensziekte te nemen maatregelen deskundigen raadplegen. Bij art. 86 vroeg de heer Dijckmeester, of iemand, die gymnasiaal eindexa men heeft afgelegd, en een der beide diploma's heeft verkregen eu later het andere diploma wil verkrijgen, dan verplicht is zich weer aan een volle dig examen te onderwerpen, of volstaan kan met een aanvullings-examen. In de zitting van Zaterdag voerde de heer de Savornin Lohman het eerst het woord. De beraad slaging was genaderd tot art. 86 Hooger Onder wijs), en genoemde heer bepleitte het recht van de Vrije Universiteit op het jus promevendi. De richting, welke aan de Rijks-universiteiten den boventoon voert, werd door hem ten zeerste afge keurd. De heer Heemskerk sloot zich aan zijn vriend en geestverwant aan, en bestreed de theo- ïogiesche fakulteiten aan de hoogescholen als kweek plaatsen van het modernisme. De heer van Houten kwam tegen den heer Lohman op, en achtte waar borgen voor den Staat bij het verleenen van docto raten noodzakelijk. De heer Lieftinck zag iu de rede van den beer de Savornin Lohman eene neiging, om het hooger onderwijs op dezelfde leest te schoeien als het lagere, wat echter door den heer Lohman pertinent werd ontkend. Voorts kwam de heer Lieftinck op tegen den toon van zekerheid waarop de heeï Heemskerk zijne geloofsinzichten beleed, en herinnerde aan stellingen in 1874 door dien heer te Leiden verdedigd, die geheel in strijd waren met zijn tegenwoordige, waarna de heer Heemskerk beleed toen gedwaald te hebben. 1-Iij vond het niet kiesch zulke herinneringen te berde te brengen, omdat zijne gedragslijn raakte de „diepste roerselen van zijn hart". De heer de Meyier verdedigde het moderne begrip van gods dienst, en betoogde de noodzakelijkheid der theolo gische fakulteiten. De heer Lieftinck wees er op j hoe de heer Heemskerk, bij wien inwendige roer selen zulk een omkeer teweeg gebracht hadden, over 14 jaar wel weer andere beginselen kan zijn j| toegedaan. Nog eenige zaken betreffende het Hooger Onderwijs werden besproken. De Min. van Binnenl. Zaken liet zich niet bepaald uit, maar meende dat de Staat waarborgen i moet hebben betreffende de bevoegdheid der aan de j Universiteiten opgeleide Staatsambtenaren. Bij i wijziging van de Wet zou kunnen onderzocht wor-1 den, in hoever de bizondere instellingen zulke waarborgen zouden kunnen geven. Bij de besprekin- gen over het Middelbaar Onderwijs logenstrafte de Min. de dagbladberichten ten aanzien van voorgenomen verandering van het eind-examen aan de H. B. scholen. Bij lager Ofiderwijs verzocht de heer de Meyier, of de Min. de beide kweekscholen voor onderwijzeressen wilde subsi dieeren waarop de Min. antwoordde, dat zeker te zullen doen, als bet noodig blijkt. De beer Schreine- macher beweerde, dat de leerschool bij de Kweek school te Maastricht door te laag schoolgeld onge oorloofde konkurrentie voert tegen het bizonder onderwijs en de gemeentescholen, waaruit zou blijken dat niet opgaat de vrees bij de behandeling dei- onderwijswet gekoesterd, dat het lage schoolgeld j op de bizondere scholen de openbare zou leegpom pen, daar hier volgens spreker juist het omgekeerde plaats had. De verschillende artiekelen werden |l goedgekeurd. Art.l47(Rijksarchieven) gaf aanleiding i tot debat en tot een amendement van den heer jj Roëlll, om de voorgestelde traktementsverhooging voor de archivarissen in Utrecht en Overijsel niet toe te staan. De Min. antwoordde op de gemaakte opmerkingen, en bestreed het genoemde amendement, dat echter werd aangenomen met 37 tegen 24 stemmen, niettegenstaande de meerderheid van de Kumin. van Rapp. er tegen geadvizeerd had. De Eerste Kamer was Maandag weder bijeen, en nam het door de Tweede Kamer goedgekeurde wetsvoorstel tot instelling eener Konsignatie-kas in behandeling. De heer Kappeyne van de Copello bestreed het wetsvoorstel, dat bankbiljetten maakte tot wettig betaalmiddel, waarvan het gevolg zou moeten zijn, dat de Nederlandsche Bank eene Staatsbank werd, geheel tegen de bedoeling van de Bankwet. De heer Pijnappel deelde wel niet al de tegen het wetsvoorstel ingebrachte bezwaren, maar achtte verwerping raadzaam, om de beslissing niet over te laten aan de wisselvallige uitspraak des rechters. De heer van Lier ook bestreed het voorstel, dat vele bezwaren kan uitlokken, om een geringen last op te heffen. Evenzeer werd het ontwerp bestreden door de heeren Vening Meinesz, die het strijdig achtte met art. 177 der Grondwet, en Vlielander Heiu, die het nadeelig noemde voor den Staat en voor de Bank beiden. Dinsdag werd het debat voortgezet. De heer van Zuylen van Nyeveld meende, dat de moeielijkheden welke dit ontwerp oplevert, in verband staan met de gebrekkige inrichting van ons muntstelsel, het gebrek namelijk aan voldoende Rijks muntbiljetten en gouden tienguldenstukken. Was intrekking wellicht moeilijk, Spreker achtte een eventueele verwerping geen nederlaag voor de Reg. De Min. van Fin. weet den tegenstand tegen het ontwerp aan de aanneming van het am. Veegens in de Tweede Kamer, maar verdedigde desniettemin de bedoeling van dat amendement en het wetsvoorstel, 't Zou, meende hij nog wel jaren aanhouden, voor en aleer ons muntstelsel gewijzigd werd, maar hij zou zooveel mogelijk medewerken, om tot eene regeling op uitgebreid gebied, in den geest van den heer Vos de Waal, het bimetalliek munt stelsel mede te werkeu. De Min., gesteund door zijn ambtgenoot van Justitie, aehtte de bezwaren tegen het ontwerp uitgebracht, overdreven wettig betaalmiddel werden de bankbiljetten toch nietin buitengewone omstandigheden kan het vertrouwen van het publiek in bankbiljetten er door vermeer deren. Strijd met de Grondwet was er stellig niet De beer W^rtheim toonde aan, dat de Min. van Fin. door zijn verdediging meer de aan dit ont werp verbonden bezwaren in 't licht gesteld, dan het verdedigd had. Hij achtte verwerping ge wenscht, niet als eene politieke daad, maar als eene daad van voorzichtigheid. Na replieken van de heeren Kappeyne en Pijnappel werd het ontwerp met 40 tegen 2 stemmen verworpen. Woensdag heeft de Kamer aangenomen de ontwerpen tot goedkeuring der toetreding tot de gemengde rechts spraak in Egypte eu eenige naturalizatie-ontwerpen. Den 27sten December komt de Kamer bijeen, om de hoofdstukken der Begrooting goed te keuren, welker aanneming voor het begin des nieuwen jaars noodzakelijk is. In de zitting van Maandag werd door de Twee de Kamer de beraadslaging over de Staatsbegroo ting voortgezet. Een amendement van den heer Lieftinck, om gelden voor de restauratie van het slot Teylingen te weigeren, werd, na bestrijding door den Min. van Binnenl. Zaken, die op de historiesche en architektoniesche waarde van liet kasteel wees, dat thans Rijkseigendom is, verwor pen met 48 tegen 20 stemmen. Den heer Goeman Borgesius antwoordde de Min., dat het plan tot overbrenging van de schilderijen uit het Maurits- huis te 's Gravenhage naar het Rijksmuseum te Amsterdam is opgegeven. Het amendement van den heer Fabius om ƒ15000 te weigeren voor den bouw eener leerschool bij de normaal-teekensehool te Amsterdam, werd in afwachting eener reor ganisatie van het teekenonder wijs, tengevolge van de aanneming der schoolwet, bestreden door den heer Zaayer, op grond van het praktiesche nut der leerschool, en door den Minister, die het bou wen van een nieuw gebouw verdedigde, in verband met de behoefte aan teekenonderwijzers, waarna het am. verworpen werd met 56 tegen 24 stem men. De geheele begrooting voor Binnenl. Zaken werd toen zonder hoofdelijke stemming goedge keurd. Daarna ving het algemeen debat over Hoofdst. VI Marineaan. De heer Seret achtte aanvidling van het ontbrekend personeel urgenter dan aanschatliug van torpedoboot-jagers. De heer Viruly Verbrugge wees op 's Ministers verande ring van programma; hij was van vloothcrvormer volbloed-torpedist geworden, en dat zou veel geld kosten. Ook waarschuwde Spreker tegen het laten werken bij partikulieren, en vond het onvoor zichtig, het pantserdckschip bij partikulieren te doen bouwen. In de avondzitting ontvouwde de heer Land de redenen, waarom hy zich met de richting, in deze begrooting neergelegd, niet kon vereenigen. Spreker wees er op, hoe de Min. wel voortgaat met uitbreiding van het materieel, zon der te zorgen voor voldoend personeel. Het mis bruik maken van officieren op nonaktiviteit achtte hij afkeurenswaard, en met de voorgestelde uitbrei ding van bet Korps zeeofficieren bedoelde volgens hem de Min. niet anders dan zich rezerve-officieren te scheppen. Over de opleiding onzer zeeofficieren oordeelde Spreker niet gunstig, en hij beweerde, dat men die in 't buitenland oek niet bizonder roemde. In het korps machinisten konstateerde hij een aanmerkelijk tekort: stokers 1ste klasse moesten als machinisten dienst doen. Ook was er een te kort aan kader, en een tekort van 568 matrozen. Er was ook gebrek aan Kanonniers bij de marine. Deze begrooting liet alles maar zoo blijven. Wat bet torpedowezen betreft, daarbij is, als Spreker goed was ingelicht, van langdurige en voortgezette oefening zoo goed als geen sprake, zóó zelfs, dat het bijna voor de officieren onmogelijk is de eerste torpedo te lanceeren. De heer Guyot beweert, dat men bij onze marine heeft een minimum van weer baarheid bij een maximum van uitgaven, en juist naar het tegenovergestelde moest gestreefd worden. Bij het aanschaffen van het materieel voor de bin- nenlandsche verdediging wordt stelselloos te werk gegaan, en het weinige verband tussehen personeel en materieel heeft dan ook geleid tot hooge, nut- telooze uitgaven. Spreker beval de Reg. aan, zich te laten voorlichten door eene Staatskommissie. Met de richting, in deze begrooting neergelegd, kon bij zich niet vereenigen. De heer Schimmel- penninck v. d. Oye ging niet mede met de denk beelden van den heer Landhij was niet van mee ning, dat de hoeveelheid van het personeel bij de marine den doorslag moet geven en hij wilde den Min. wel volgen in zijn stelsel tot geleidelijke aanvul ling van het materieel. De heer v. d. Borch v. Ver- wolde, en inet hem de heer v. Kempen, kwam nog eens terug op het reeds bij Hoofdst. IV besproken politie-toezicht op de visscherij ln de Noordzee, en drong aan op het nemen van maatregelen tegen de molestaties van onze door vreemde visschers. De heer Heldt wilde dat de Min. zich uitsprak over de verplaatsing van de Rijkswerf te Amsterdam naar de overzijde van het Y, en bepleitte den aan bouw van schepen op de Rijkswerven, tegenover dien bij partikulieren. De Min. van Marine be antwoordde de verschillende sprekers. Hij verdedigde de manier van werken bij zijn Departement, en noemde zich een voorstander van een bescheiden getal offensieve verdedigers. Het nieuwe pantserdekschip, zoo deelde hij mede, zal den naam voeren van „Prinses Wilhelmina der Nederlanden", met goedkeuring des Konings. Hij bestreed wat was aangevoerd tegen den aanbouw op partikuliere wer ven, en vooral trachtte hij zich te verdedigen tegeu de aanvallen van den heer Land, wiens beschou wingen hij veel te pessimistiesch noemde. In 't geen de heer Guyot gezegd had. vond de Min. veel waars, gegrepen uit de werkelijkheid, maar zijns inziens jaagde die spreker te veel een ideaal na. De instelling eener Staats-Kommissie zou door hem, in overleg met zijn ambtgenoot, den Min. van Oorlog, worden overwogen. De kwestie van de plaatsing der Rijkswerf te Amsterdam zou door den Min. voorloopig aan den haak gehangen worden. De heeren Seret, Land en Guyot repliceerden, en daarmee liep het algemeen debat af. Artt. 1—6 werden daarna goedgekeurd. Bij art. 7 lichtte de beer Land een amendement toe, om ƒ750 te schrappen, om het Korps ingenieurs niet uit te breiden met adspirant-ingeuieurs, maar het werd na bestrijding door den Min. verworpen met 42 tegen 29 stemmen. Daarna werden nog artt. 8—11 goedgekeurd. In de zitting van Dinsdag verklaarde de Min. van Marine, dat hij voorloopig de aanvrage voor een torpedojager terugnam, nadat hem gebleken was, dat er een algemeene tegenstand tegen bestaat en in afwachting van de mogelijke instelling eener Staats-Kommissie voor de kustverdediging. Door deze verklaring verviel het am. van de heeren Land c.s. om art. 12 met 7 5000 te verminderen. De heer van den Borch van Verwolde rekende op eene suppletoire krediet-aanvrage voor ver scherping van politie-toezicht op de Noordzee. Na een levendig debat werd een am. van de Komm. van Rapp. om ƒ13000 voor een Kommunikatie- vaartuig naar de inscheepplaats voor torpedo's te Amsterdam te weigeren, verworpen met 52 tegen 30 stemmen. Een am. van den heer Viruly Ver- brugge, om maar de helft van de aangevraagde torpedo's toe te staan, werd ontraden door de Komra. van Rapp. en verworpen met 72 tegen 12 stemmen. De heer Goekoop informeerde zich naar de reparatiekosten voor het „oud roestige'' oorlogs vaartuig De Buffelwaarop de Min. antwoordde, dat daarvoor ƒ9500 zou besteed worden, en dat dan het schip nog tien jaar dienst zou kannen doen. De heer Heldt klaagde over nonchalance bij kennisgeving aan de ouders van sterfgevallen van mindere schepelingen. Bij art. 25 werd behandeld het am. der Komm. van Rapp. om de voorge stelde vermeerdering van het getal zeeofficieren (ƒ12000) uittestellen. De heeren Land en Roose- boom verdedigdeu het am. en betoogden, dat de voorgestelde vermeerdering het iion-aktiviteitsstel- sel bevorderen en het vormen van rezerve tegen houden zou. I)e Min. bestreed het am., al wilde bij dan ook wel iets toegeven. Na nog eenig de- bi^ werd het am. aangenomen met 70 tegeu 14- stemmen. De heer Seyffardt meende, dat een atzonderlijk administratie-personeel voor het korps mariniers overbodig was. De Min. antwoordde, dat bij de dienst der administratie bij het korps mariniers niet op eens terzijde kon stellen, maar dat hij langzamerhand een door den heer Seyffardt aangewezen weg op wilde. De begrooting werd daarna aangenomen met 68 tegen 21 stemmen. Hoofdst. VII A Nationale Schuld) werd ook aangenomen, waarna het algemeen debat over Hoofdst. VIIB Financiënaanving.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1889 | | pagina 5