Tweede Blad.
van WOENSDAG 25 December 1889.
N ieuwsberichten.
De algemeene beschouwingen over dèStaatsbegroo-
ting werden Donderdag in de Tweede Kamer
voortgezet. De heer Tak van Poortvliet betoogde
de noodzakelijkheid van kiesrechthervorming.
Spreker beweerde tegenover den Min. van Bionenl.
Zaken, dat de grondwetsherziening een ijdel werk
zou zijn, wanneer de band tussehen kiesrecht en
belasting niet verbroken werd. Hij beschouwde
de kieswetregeling als den hoeksteen voor alle
verdere hervorming, en zij moest volgens hem
aan al het overige voorafgaan. De heer de Beau
fort wees er op, dat wijziging der schoolwet voor
eerst wel niet te wachten was, nu de rechterzijde
in de wet het minimum barer wenschen verkregen
heeft, en de Eerste Kamer het maximum heeft
toegestaau van 'tgeen zij kon toestaan. Spreker
waarschuwde de Reg. tegen een eersten stap op
het gebied van protektie; het begin is daarbij
alles. De heer A. van Dedem wenschte benoeming
van eene Kommissie van onderzoek voor een algc-
meene tariefsherziening, en drong aan op eeDe
belasting op het roerend vermogen. De heer Roëll
klaagde, dat vele zaken over te veel departementen
verdeeld zijn, bestreed eene partieele herziening
onzer wetgeving, en drong aan op de zorg voor
het volksonderwijs bij de uitvoering der schoolwet.
De heer Levyssohn Norman bestreed de fiuancieele
politiek van den Min. van Kol., drong aan op eene
betere houding tegenover den pretendent-Sultan
in Atjeh, en keurde de houding tegen het Isla
misme af. De Min van Blnnenl. Zaken verklaarde
eene regeling van het kiesrecht niet mogelijk zonder
vasthouden aan den maatstaf van maatschappelijken
welstand. Vaudaar, dat eerst de personeele belas
ting en plaatselijke belastingen dienen geregeld te
worden. Aan den Min. van Oorlog kan geen
werkeloosheid ten laste gelegd worden. In 't begin
van het volgende jaar zal ingediend wordeu een
ontwerp tot verlenging van den diensttijd voor de
twee laatste lichtingen der militie. Met den heer
Domela Nieuwenhuis het bestaan van armoede
erkennend, al sterft Goddank in Nederland geen
mensch van honger, wees de Min. op de barmhar
tigheid van partikulieren en de hulp van gemeenten.
De Reg. kan echter liet bestaan van armoede niet
keeren. Groote werken kunnen op den duur niet
baten. Zelfs al ging men over tot het droogmaken
ven de Zuiderzee, dan zouden toch niet alle werke-
loozen dadelijk werk hebben. Een bepaling van een
maximum-werkdag van 8 uur achtte do Min. niet
wenschelijk. Behalve dat die werktijd te kort is,
mag de Reg. niet diep ingrijpen in de arbeidsre
geling. Daarom bemoeit zij zich ook niet met werk
stakingen, tenzij bij verstoriug van orde. Bij de
uitvoering der Schoolwet, beloofde de Min., zon
de zorg voor het volksonderwijs op den voorgrond
staan. Wat de vraag betreft, of bij benoemingen
in den laatsten tijd niet belijders van een bepaald
geloof zouden zijn voorgetrokken, verzekert de
Min. dat als regel alleen op geschiktheid gelet
wordt, en dat de Reg. zoo onpartijdig mogelijk
is. Bij sommige benoemingen, b.v. van een hoog
leeraar in de godgeleerdheid en van notarissen
moest wel op bet geloof gelet worden. De Min.
van Financiën trachtte daarna zijne werkeloosheid
te verdedigen. Volgens zijne verklaring bleef hij
getrouw aan het Program van Actie, behoudens
de keuze van het oogenblik tot uitvoering. Tarief
wijziging was niet mogelijk zonder opzegging van
het tractaat met Frankrijk, wat onzerzijds, thans
niet in 's Lands belang zou wezen. De Min. ver
klaarde, dat hij over 't algemeen wel geen tegen
stander van bescherming was, maar dat toch voorals
nog geen voorstel tot bescherming van den landbouw
van hem te wachten was, daar hij niet overtuigd
was, dat de landbouw daardoor zou worden gebaat
wellicht echter zou hij van meening veranderen,
als het rapport van de landbouw-enqnête verscheen.
Over 't algemeen maakte deze rede den indruk,
dat zij een zeer zwakke verdediging was, en dat
de Min. van Fin. wel niets deed, maar wel alles
zou willen doen, als hij maar zeker was, dat hij
over zijne voorstelleu op eene meerderheid kon
rekenen. In de avondzitting verklaarde de heer
Domela Nieuwenhuis zich in geen enkel opzicht
bevredigd door 't geen de Min. van Binnenl. Zaken
op zijne vragen geantwoord had. De liberale partij
had best gedaan zich zoo min mogelijk te mengen
in het debat: verwijtingen betreffende het niets-doen
dezer Reg. pasten allerminst in den mond van haar,
die ook niets gedaan had. Spreker borduurde ook
nu weer voort op het bekende raam. Armoede
moest voorkomen worden. Tot staving van zijn
beweren, dat de welvarende in welvaart vooruitgaan,
noemde 8preker het verslag van het Scheveningsche
Kurhaus, het groote aantal Nederlanders, dat de
tentoonstelling te Parijs heeft bezocht, de hooge
dividenden van de Deli-maatschappij, en de booge
rente, welke sommige fabrieken afwierpen. Groote
werken achtte Spreker slechts gewenscht als over
gang tot den ideaalstaat. Het speet hem, dat de
Min. niet wilde meewerken tot invoering vaneen
arbeidsdag van uur en een minimum loon,
want wie dat niet wilde, moest een vijand van den
arbeider worden geacht. De heer Kerdijk ont
kende, dat hij den Min. van Oorlog werkeloosheid
had verweten. Hij had geklaagd over de late
indiening der defensie-wet. Hij volhardde bij hetgeen
hij den Min. van Fin. had verweten, en verbaasde
zich over de stoutmoedigheid van den heer Fabius,
die had durven beweren, dat de Min. trouw bleef aan
het Program van Actie. De heer Fabius zeide,
dat men onderscheid moest maken tussehen het
Program en de uitlegging van het Program. De
heer Schaepman verdedigde nogmaals zyn geloofs
genoot, den Min. van Oorlog, en kwam nogmaals
op tegen het beweren, dat zijne geloofsgenooten
zouden worden voorgetrokken bij benoemingen.
De Min. van Binnenl. Zaken bleef volhouden, dat
er hard gewerkt was aan de defensie-wettenzelfs
was een der ambtenaren ziek geworden van 't
harde werken. Kiesrechthervormiug zoo spoedig na
de Grondwetsherziening was, zijns inziens, nooit
de bedoeling geweest. De Min refuteerde den heer
Domela Nieuwenhuis, en hield vol, dat deze Reg.
bij benoemingen nog niemand om zijn geloof had
voorgetrokken. De heer Domela Nieuwenhuis ont
kende verzocht te hebben een ingrijpen in de orga-
nizatie van den arbeid, maar wel bepaling van een
normalen arbeidsdag bij Rijkswerken. Het alge
meen debat was toen afgeloopen.
Hoofdst. I der Staatsbegrooting {Huis des Konings)
werd zonder debat goedgekeurd. Over Hoofdst. V
BinnenlZaken) werd geen algemeen debat ge
voerd. De drie eerste artiekelen werden goedge
keurd. In de zitting van Vrijdag verklaarde de
Min. van Binnenl. Zaken, dat het Koninklijk Be
sluit betreffende de leges-heffing aan de provin
ciale griffieën spoedig zou verdwijnen, dat er
wijzigingen zouden gebracht wordeu in de drank
wet tot betere regeliug der buitengewone vergun
ningen, waardoor de thans bestaande rechtsonge
lijkheid in die aangelegenheid, waarop de heer
Veegens gewezen had, zou worden opgeheven. De
heer Dobbelman wijdde zijn maiilen-speech aan
de armenwet, die volgens hem aldus gewijzigd
moest worden, dat eene ruimere toepassing kon
gemaakt worden van het stelsel van subsidien door
de burgerlijke aan de kerkelijke en bizondere be
sturen te verleenen. De Min. achtte zulk eene
wijziging vooralsnog onnoodig. Een amendement
van den heer Domela Nieuwenhuis, om een memo-
riepost nittetrekkeu voor een centraal Rijksbureau
voor de Statistiek, werd na bestrijding door den
Minister en door den heer Van Houten, en na
verdediging door de heeren Kerdijk en Goeman
Borgesius, verworpen met 53 tegen 19 stemmen.
Eene zouderlinge kwestie werd opgeworpen door
den heer Donner, betreffende de bedoeling van
het woord "Kerkgenootschap" in de telkaarten
voor de algemeeue volkstelling; hij wilde van dat
woord niet weten, en maakte bezwaar te verklaren,
dat bij tot een "Kerkgenootschap" behoorde, en
volgens zijn zeggen deelden duizenden in den lande
dat bezwaar. Spreker behoorde, zoo beweerde hij,
wel tot eene kerk, of tot eene kerkelijke gemeente
of eene kerkelijke gezindheidmaar niet tot een
genootschap. Dejheer de Savornin Lohman ergerde
zich over de aanschrijving van den Kommissaris
des Konings in Friesland, dat de doleerenden zich
moesten opgeven als doleerend. Volgens hem zijn
er geen doleerende personen, maar wel doleerende
gemeenten. Belangrijk was de kritiek, die de heer
Zaayer oefende over de voorbereiding onzer toe
komstige geneeskundigen. Hij wilde uitsluitend
toelaten tot de geneeskundige examens hen, die
eindexamen hadden afgelegd aan gymnasium eu
aan H. Burgerscholen met 5 jarigen cursus. Dé Min.
stelde wetswijziging in uitzicht, zonder echter
duidelijk te openbaren, waarin die wijziging zou
bestaan. De heer Seyffardt kwam op tegeu de ver
keerde toepassing van art. 9 der sehutterijwet.
De heer Visser von Hazerswoude wenschte krach
tiger maatregelen tegen de heerschende varkens
ziekte, en ook de heeren C. Brantsen en W,
Creraers gaven daarover hun opmerkiugen ten beste, j
De heer Zaayer aehtte proefnemingen op groote i
schaal van Rijkswege in verschillende streken j
wenschelijk. De heer Veegens had aangedrongen
op algemeene verhooging van de bezoldigingen der
distriks-veeartsea. De Min. erkende, dat de voor
gestelde verhooging een minimum is. Hij zou
over tegen de varkensziekte te nemen maatregelen
deskundigen raadplegen. Bij art. 86 vroeg de heer
Dijckmeester, of iemand, die gymnasiaal eindexa
men heeft afgelegd, en een der beide diploma's
heeft verkregen eu later het andere diploma wil
verkrijgen, dan verplicht is zich weer aan een volle
dig examen te onderwerpen, of volstaan kan met
een aanvullings-examen.
In de zitting van Zaterdag voerde de heer de
Savornin Lohman het eerst het woord. De beraad
slaging was genaderd tot art. 86 Hooger Onder
wijs), en genoemde heer bepleitte het recht van
de Vrije Universiteit op het jus promevendi. De
richting, welke aan de Rijks-universiteiten den
boventoon voert, werd door hem ten zeerste afge
keurd. De heer Heemskerk sloot zich aan zijn
vriend en geestverwant aan, en bestreed de theo-
ïogiesche fakulteiten aan de hoogescholen als kweek
plaatsen van het modernisme. De heer van Houten
kwam tegen den heer Lohman op, en achtte waar
borgen voor den Staat bij het verleenen van docto
raten noodzakelijk. De heer Lieftinck zag iu de
rede van den beer de Savornin Lohman eene
neiging, om het hooger onderwijs op dezelfde leest
te schoeien als het lagere, wat echter door den
heer Lohman pertinent werd ontkend. Voorts kwam
de heer Lieftinck op tegen den toon van zekerheid
waarop de heeï Heemskerk zijne geloofsinzichten
beleed, en herinnerde aan stellingen in 1874 door
dien heer te Leiden verdedigd, die geheel in strijd
waren met zijn tegenwoordige, waarna de heer
Heemskerk beleed toen gedwaald te hebben. 1-Iij
vond het niet kiesch zulke herinneringen te berde
te brengen, omdat zijne gedragslijn raakte de
„diepste roerselen van zijn hart". De heer de
Meyier verdedigde het moderne begrip van gods
dienst, en betoogde de noodzakelijkheid der theolo
gische fakulteiten. De heer Lieftinck wees er op j
hoe de heer Heemskerk, bij wien inwendige roer
selen zulk een omkeer teweeg gebracht hadden,
over 14 jaar wel weer andere beginselen kan zijn j|
toegedaan. Nog eenige zaken betreffende het Hooger
Onderwijs werden besproken.
De Min. van Binnenl. Zaken liet zich niet
bepaald uit, maar meende dat de Staat waarborgen i
moet hebben betreffende de bevoegdheid der aan de j
Universiteiten opgeleide Staatsambtenaren. Bij i
wijziging van de Wet zou kunnen onderzocht wor-1
den, in hoever de bizondere instellingen zulke
waarborgen zouden kunnen geven. Bij de besprekin-
gen over het Middelbaar Onderwijs logenstrafte
de Min. de dagbladberichten ten aanzien van
voorgenomen verandering van het eind-examen
aan de H. B. scholen. Bij lager Ofiderwijs
verzocht de heer de Meyier, of de Min. de beide
kweekscholen voor onderwijzeressen wilde subsi
dieeren waarop de Min. antwoordde, dat zeker te
zullen doen, als bet noodig blijkt. De beer Schreine-
macher beweerde, dat de leerschool bij de Kweek
school te Maastricht door te laag schoolgeld onge
oorloofde konkurrentie voert tegen het bizonder
onderwijs en de gemeentescholen, waaruit zou blijken
dat niet opgaat de vrees bij de behandeling dei-
onderwijswet gekoesterd, dat het lage schoolgeld j
op de bizondere scholen de openbare zou leegpom
pen, daar hier volgens spreker juist het omgekeerde
plaats had. De verschillende artiekelen werden |l
goedgekeurd. Art.l47(Rijksarchieven) gaf aanleiding i
tot debat en tot een amendement van den heer jj
Roëlll, om de voorgestelde traktementsverhooging
voor de archivarissen in Utrecht en Overijsel niet
toe te staan. De Min. antwoordde op de gemaakte
opmerkingen, en bestreed het genoemde amendement,
dat echter werd aangenomen met 37 tegen 24
stemmen, niettegenstaande de meerderheid van de
Kumin. van Rapp. er tegen geadvizeerd had.
De Eerste Kamer was Maandag weder bijeen,
en nam het door de Tweede Kamer goedgekeurde
wetsvoorstel tot instelling eener Konsignatie-kas
in behandeling. De heer Kappeyne van de Copello
bestreed het wetsvoorstel, dat bankbiljetten maakte
tot wettig betaalmiddel, waarvan het gevolg zou
moeten zijn, dat de Nederlandsche Bank eene
Staatsbank werd, geheel tegen de bedoeling van
de Bankwet. De heer Pijnappel deelde wel niet
al de tegen het wetsvoorstel ingebrachte bezwaren,
maar achtte verwerping raadzaam, om de beslissing
niet over te laten aan de wisselvallige uitspraak
des rechters. De heer van Lier ook bestreed het
voorstel, dat vele bezwaren kan uitlokken, om een
geringen last op te heffen. Evenzeer werd het
ontwerp bestreden door de heeren Vening Meinesz,
die het strijdig achtte met art. 177 der Grondwet,
en Vlielander Heiu, die het nadeelig noemde voor
den Staat en voor de Bank beiden.
Dinsdag werd het debat voortgezet. De heer van
Zuylen van Nyeveld meende, dat de moeielijkheden
welke dit ontwerp oplevert, in verband staan met
de gebrekkige inrichting van ons muntstelsel, het
gebrek namelijk aan voldoende Rijks muntbiljetten
en gouden tienguldenstukken. Was intrekking
wellicht moeilijk, Spreker achtte een eventueele
verwerping geen nederlaag voor de Reg. De Min.
van Fin. weet den tegenstand tegen het ontwerp
aan de aanneming van het am. Veegens in de
Tweede Kamer, maar verdedigde desniettemin de
bedoeling van dat amendement en het wetsvoorstel,
't Zou, meende hij nog wel jaren aanhouden,
voor en aleer ons muntstelsel gewijzigd werd, maar
hij zou zooveel mogelijk medewerken, om tot eene
regeling op uitgebreid gebied, in den geest van
den heer Vos de Waal, het bimetalliek munt
stelsel mede te werkeu. De Min., gesteund door
zijn ambtgenoot van Justitie, aehtte de bezwaren
tegen het ontwerp uitgebracht, overdreven wettig
betaalmiddel werden de bankbiljetten toch nietin
buitengewone omstandigheden kan het vertrouwen
van het publiek in bankbiljetten er door vermeer
deren. Strijd met de Grondwet was er stellig niet
De beer W^rtheim toonde aan, dat de Min. van
Fin. door zijn verdediging meer de aan dit ont
werp verbonden bezwaren in 't licht gesteld, dan
het verdedigd had. Hij achtte verwerping ge
wenscht, niet als eene politieke daad, maar als
eene daad van voorzichtigheid. Na replieken van
de heeren Kappeyne en Pijnappel werd het ontwerp
met 40 tegen 2 stemmen verworpen. Woensdag
heeft de Kamer aangenomen de ontwerpen tot
goedkeuring der toetreding tot de gemengde rechts
spraak in Egypte eu eenige naturalizatie-ontwerpen.
Den 27sten December komt de Kamer bijeen,
om de hoofdstukken der Begrooting goed te keuren,
welker aanneming voor het begin des nieuwen
jaars noodzakelijk is.
In de zitting van Maandag werd door de Twee
de Kamer de beraadslaging over de Staatsbegroo
ting voortgezet. Een amendement van den heer
Lieftinck, om gelden voor de restauratie van het
slot Teylingen te weigeren, werd, na bestrijding
door den Min. van Binnenl. Zaken, die op de
historiesche en architektoniesche waarde van liet
kasteel wees, dat thans Rijkseigendom is, verwor
pen met 48 tegen 20 stemmen. Den heer Goeman
Borgesius antwoordde de Min., dat het plan tot
overbrenging van de schilderijen uit het Maurits-
huis te 's Gravenhage naar het Rijksmuseum te
Amsterdam is opgegeven. Het amendement van den
heer Fabius om ƒ15000 te weigeren voor den
bouw eener leerschool bij de normaal-teekensehool
te Amsterdam, werd in afwachting eener reor
ganisatie van het teekenonder wijs, tengevolge van
de aanneming der schoolwet, bestreden door den
heer Zaayer, op grond van het praktiesche nut
der leerschool, en door den Minister, die het bou
wen van een nieuw gebouw verdedigde, in verband
met de behoefte aan teekenonderwijzers, waarna
het am. verworpen werd met 56 tegen 24 stem
men. De geheele begrooting voor Binnenl. Zaken
werd toen zonder hoofdelijke stemming goedge
keurd. Daarna ving het algemeen debat over
Hoofdst. VI Marineaan. De heer Seret achtte
aanvidling van het ontbrekend personeel urgenter
dan aanschatliug van torpedoboot-jagers. De heer
Viruly Verbrugge wees op 's Ministers verande
ring van programma; hij was van vloothcrvormer
volbloed-torpedist geworden, en dat zou veel geld
kosten. Ook waarschuwde Spreker tegen het
laten werken bij partikulieren, en vond het onvoor
zichtig, het pantserdckschip bij partikulieren te
doen bouwen. In de avondzitting ontvouwde de
heer Land de redenen, waarom hy zich met de
richting, in deze begrooting neergelegd, niet kon
vereenigen. Spreker wees er op, hoe de Min. wel
voortgaat met uitbreiding van het materieel, zon
der te zorgen voor voldoend personeel. Het mis
bruik maken van officieren op nonaktiviteit achtte
hij afkeurenswaard, en met de voorgestelde uitbrei
ding van bet Korps zeeofficieren bedoelde volgens
hem de Min. niet anders dan zich rezerve-officieren
te scheppen. Over de opleiding onzer zeeofficieren
oordeelde Spreker niet gunstig, en hij beweerde, dat
men die in 't buitenland oek niet bizonder roemde.
In het korps machinisten konstateerde hij een
aanmerkelijk tekort: stokers 1ste klasse moesten
als machinisten dienst doen. Ook was er een te
kort aan kader, en een tekort van 568 matrozen.
Er was ook gebrek aan Kanonniers bij de marine.
Deze begrooting liet alles maar zoo blijven. Wat
bet torpedowezen betreft, daarbij is, als Spreker
goed was ingelicht, van langdurige en voortgezette
oefening zoo goed als geen sprake, zóó zelfs, dat
het bijna voor de officieren onmogelijk is de eerste
torpedo te lanceeren. De heer Guyot beweert, dat
men bij onze marine heeft een minimum van weer
baarheid bij een maximum van uitgaven, en juist
naar het tegenovergestelde moest gestreefd worden.
Bij het aanschaffen van het materieel voor de bin-
nenlandsche verdediging wordt stelselloos te werk
gegaan, en het weinige verband tussehen personeel
en materieel heeft dan ook geleid tot hooge, nut-
telooze uitgaven. Spreker beval de Reg. aan, zich
te laten voorlichten door eene Staatskommissie.
Met de richting, in deze begrooting neergelegd,
kon bij zich niet vereenigen. De heer Schimmel-
penninck v. d. Oye ging niet mede met de denk
beelden van den heer Landhij was niet van mee
ning, dat de hoeveelheid van het personeel bij
de marine den doorslag moet geven en hij wilde den
Min. wel volgen in zijn stelsel tot geleidelijke aanvul
ling van het materieel. De heer v. d. Borch v. Ver-
wolde, en inet hem de heer v. Kempen, kwam nog eens
terug op het reeds bij Hoofdst. IV besproken
politie-toezicht op de visscherij ln de Noordzee, en
drong aan op het nemen van maatregelen tegen de
molestaties van onze door vreemde visschers. De
heer Heldt wilde dat de Min. zich uitsprak over
de verplaatsing van de Rijkswerf te Amsterdam
naar de overzijde van het Y, en bepleitte den aan
bouw van schepen op de Rijkswerven, tegenover
dien bij partikulieren. De Min. van Marine be
antwoordde de verschillende sprekers. Hij verdedigde
de manier van werken bij zijn Departement, en
noemde zich een voorstander van een bescheiden getal
offensieve verdedigers. Het nieuwe pantserdekschip,
zoo deelde hij mede, zal den naam voeren van
„Prinses Wilhelmina der Nederlanden", met
goedkeuring des Konings. Hij bestreed wat was
aangevoerd tegen den aanbouw op partikuliere wer
ven, en vooral trachtte hij zich te verdedigen tegeu
de aanvallen van den heer Land, wiens beschou
wingen hij veel te pessimistiesch noemde. In 't
geen de heer Guyot gezegd had. vond de Min.
veel waars, gegrepen uit de werkelijkheid, maar
zijns inziens jaagde die spreker te veel een ideaal
na. De instelling eener Staats-Kommissie zou door
hem, in overleg met zijn ambtgenoot, den Min.
van Oorlog, worden overwogen. De kwestie van de
plaatsing der Rijkswerf te Amsterdam zou door den
Min. voorloopig aan den haak gehangen worden.
De heeren Seret, Land en Guyot repliceerden, en
daarmee liep het algemeen debat af. Artt. 1—6
werden daarna goedgekeurd. Bij art. 7 lichtte de
beer Land een amendement toe, om ƒ750 te
schrappen, om het Korps ingenieurs niet uit te
breiden met adspirant-ingeuieurs, maar het werd
na bestrijding door den Min. verworpen met 42
tegen 29 stemmen. Daarna werden nog artt. 8—11
goedgekeurd.
In de zitting van Dinsdag verklaarde de Min.
van Marine, dat hij voorloopig de aanvrage voor
een torpedojager terugnam, nadat hem gebleken
was, dat er een algemeene tegenstand tegen bestaat
en in afwachting van de mogelijke instelling eener
Staats-Kommissie voor de kustverdediging. Door
deze verklaring verviel het am. van de heeren
Land c.s. om art. 12 met 7 5000 te verminderen.
De heer van den Borch van Verwolde rekende
op eene suppletoire krediet-aanvrage voor ver
scherping van politie-toezicht op de Noordzee. Na
een levendig debat werd een am. van de Komm.
van Rapp. om ƒ13000 voor een Kommunikatie-
vaartuig naar de inscheepplaats voor torpedo's te
Amsterdam te weigeren, verworpen met 52 tegen
30 stemmen. Een am. van den heer Viruly Ver-
brugge, om maar de helft van de aangevraagde
torpedo's toe te staan, werd ontraden door de
Komra. van Rapp. en verworpen met 72 tegen 12
stemmen. De heer Goekoop informeerde zich naar
de reparatiekosten voor het „oud roestige'' oorlogs
vaartuig De Buffelwaarop de Min. antwoordde,
dat daarvoor ƒ9500 zou besteed worden, en dat
dan het schip nog tien jaar dienst zou kannen
doen. De heer Heldt klaagde over nonchalance bij
kennisgeving aan de ouders van sterfgevallen van
mindere schepelingen. Bij art. 25 werd behandeld
het am. der Komm. van Rapp. om de voorge
stelde vermeerdering van het getal zeeofficieren
(ƒ12000) uittestellen. De heeren Land en Roose-
boom verdedigdeu het am. en betoogden, dat de
voorgestelde vermeerdering het iion-aktiviteitsstel-
sel bevorderen en het vormen van rezerve tegen
houden zou. I)e Min. bestreed het am., al wilde
bij dan ook wel iets toegeven. Na nog eenig de-
bi^ werd het am. aangenomen met 70 tegeu 14-
stemmen. De heer Seyffardt meende, dat een
atzonderlijk administratie-personeel voor het korps
mariniers overbodig was. De Min. antwoordde,
dat bij de dienst der administratie bij het korps
mariniers niet op eens terzijde kon stellen, maar
dat hij langzamerhand een door den heer Seyffardt
aangewezen weg op wilde. De begrooting werd
daarna aangenomen met 68 tegen 21 stemmen.
Hoofdst. VII A Nationale Schuld) werd ook
aangenomen, waarna het algemeen debat over
Hoofdst. VIIB Financiënaanving.