JOHN TREVERTON'S KRUIS.
door Miss M. E. Braddon.
40)
„Ik begrijp het," sprak Treverton,
en onwillekeurig vertoonde zijn gëlaat
een uitdrukking van minachting„het
eenige wat gij begeert is geld. Ge
zult het hebben."
Hij haalde een ring met sleutels
uit zijn zak, en opende eene kassette,
waarin hij gewoon was het geld te
bergen, dat hij van zijn rentmeester
ontvangen had, totdat hij het naar de
bank verzond. Er was een weinig
meer dan honderd pond in de kas
sette, in bankbiljetten en in geld.
John Treverton telde honderd pond
uit; de gekreukelde bankbrieljens,
het glinsterende goud lag daar ver
leidelijk op een hoop op de talel voor
hem, maar hij hield gedurende een
paar minuten zijn hand op hel geld,
terwijl hij blijkbaar in gepeins ver
diept was.
„Vergun me, dal ik u iets vrage,
Mr. Mansfield," zoo begon hij, nadat
hij eenigen lijd had zitten peinzen
„toen gij, na verloop van zoovele ja
ren, u aan uwe dochter bekend maak-
tet, welke geloofsbrieven kondt ge
toen vertoonen?"
„Geloolsbrieven
„Ja. Met andere woorden gezegd:
hoe hebt ge toen bewezen, dat gij
werkelijk de persoon waart, die ge
beweerdet te zijn 'I Ge hadt haar van
u laten gaan, toen zij een kind van
zes jaar was. Herinnerde zij zich uwe
gelaatstrekken, toen zij als een ineisjen
van zeventien jaar u wederzag, ol
heelt zij u op uw woord geloofd,
toen gij zeidet, dat gij de vader waart,
dien zy dood had gewaand?"
„Zij herinnerde zich mij, toen ik
haar weder bezocht. In 't eerst was
haar herinnering natuurlijk maar
Hauw. Zij herinnerde zich wel, dat zij
mijn gelaal meer gezien had, maar
zij wist niet zeker, waar en wanneer
zij 't voor de laatste maal had gezien;
totdat ik haar de omstandigheden
barer kinderjaren voorden geest riep,
de laatste dagen, die wij vóór mijn
ernstige ziekte met elkander hadden
doorgebracht, hare moeder, en het
kleine broêrtjen, dat overleden was,
toen zij drie jaar oud was. John Tre
verton, ge belastert de menschelijke
natuur, indien ge vermoedt, dat het
aangeboren gevoel eener dochter zich
niet doet gelden, wanneer haar vader
er een beroep op doet. Waren er
stoffelijke bewijzen noodig geweest,
om mijn kind te overtuigen, dat haar
vader voor haar stond, ik was in liet
bezit van zulke bewijzen, en ik liet
ze haar zien oude brieven, hare
geboorte-akte, het portret harer moe
der. Het portret heb ik aan Laura ten
geschenke gegeven. De andere doku-
menten heb ik thans bij me. Ik heb
ze altijd bij me gedragen."
Hij haalde een oud zakboekjen voor
den dag, waarvan het leder vettig
was geworden, en de zijden voering
versleten en gescheurd was, tengevolge
van het langdurig gebruik, en daaruit
bracht hij een hall dozjjn papieren
te voorschijn, die geel waren van
ouderdom.
Een van die papieren was Laura's
geboorte-akte. De andere vijf waren
brieven, geadresseerd aan Stephen
Malcolm, Esq., Ivy Cottage, Chiswick.
Een van deze, de laatstgeschrevene,
was van Jasper Treverton.
„Met innig leedwezen, mijn arme
vriend," zoo schreef hij, „heb ik ver
nomen, dat gij ernstig ziek zijt; uw
brief is me nagezonden naar Duitsch-
land, waar ik den herfst aan een dei-
beroemde minerale baden heb door
gebracht. Ik ben onmiddellijk naar
Engeland vertrokken, en een half uur
geleden ben ik hier aangekomen. Ik
zal zoo spoedig komen als spoortrein
en rijtuigen mij vervoeren kunnen,
en hoop werkelijk bij u te zijn nog
voordat gij dezen brief ontvangt.
„Uw hartelijk toegenegen vriend
„Jasper Treverton."
//Dover, in het Ship Hotel,
15 Oktober, 185
De andere brieven waren van vrien
den van vroeger tijd, evenals Jasper.
Een hunner had zijne bereidvaardig
heid om den ouden vriend te helpen
geloond, door een postwissel in zijn
brief te sluiten. De overigen gaven
de verzekering, dat zij medelijden
hadden met hun ongelukkigen ouden
kennis, en betuigden met leedwezen,
dal zij hem niet helpen konden of
wilden. De schrijvers wenschten hun
gebrek lijdenden vriend in alles het
beste toe, en bevalen hem met de
meeste welwillendheid Gode aan. Hoe
hel ook zij, de hoog fatsoenlijke en
beschaalde toon, waarop Stephen Mal
colm's vrienden schreven, deed ge
noegzaam zien, dal hij vroeger een
gentleman geweest was. Groot was
het veischil lusschen de pozitie van
den man, aan wien deze brieven ge
schreven waren, en die van Mr. Des-
i olies, den bewoner van eene kamer
op de tweede verdieping in Cibber
Street.
Aan de echtheid dezer geloofsbrie
ven viel niet te twijfelen. Laura had
den man, die ze haar had overgelegd,
als haar vader erkend. Met wat recht
kon John Treverton hem afwijzen?
Om hel geld, dal de man vroeg, be
kommerde hij zich volstrekt nietmaar
onuitsprekelijk smartelijk deed het
hem aan, dal hij dezen verioopen
dronkaard moest erkennen als den
vader der vrouw, die hij zoo teeder
beminde.
„Daar hebt ge uw honderd pond,
Mr. Mansfield," sprak hij; „en daar
ge de kleine wereld van Hazlehursl
mijne vrouw hebt leeren beschouwen
als eene weeze, zal het voor ons allen
hel beste zijn, dal ge u hier zoo wei
nig mogelijk vertoont. Op een dorp
vindt de 'laster spoedig ingang. Als
men u hier aan huis zag, zouden de
inenschen willen weten, wie ge zijt,
en wat ge hier komt doen."
„Ik heb je gezegd, dat ik van plan
ben morgen naar Paiijste vertrekken,"
antwoordde Desrolles, zijn zakboekjen
sluitende, dat thans dik was van bank
biljetten en goud. „Ik denk niet van
voornemen te veranderen. Ik heb heel
veel op met Parijs en met de Parij-
sche levenswijze, en ik ken den weg
in die roemrijke stad bijna even goed
als gij, al ben ik dan ook nooit met
eene Fransehe vrouw getrouwd ge
weest."
John Treverton zat, zonder een
woord te spreken, al mijmerend in 't
vuur te staren, en deed alsof hij de
hatelijkheid van den ander niet ge
hoord had.
„Kom, kom, JackHebt ge ook wal
te zeggen aan je oude vrienden in het
Quartier Latin? Niet? Ah, ik vermoed,
dat de Squire van Hazlehursl den rug
toegekeerd heeft aan de kameraden
van Jack Chicot; precies zooals Ko
ning Hendrik de Vijfde den rug toe
keerde aan de vrolijke kameraden van
den Prins van Wales. De trouweloos
heid brak den armen ouden Falstall
het hartmaar dat is eene kleinigheid.
Ik wensch je goeden avond, Jack."
Laura trad op dit oogenblik de
kamer weder binnen, en stond blijk
baar versteld, toen zij haar echtgenoot
door haar vader op zulk een vriend-
schappelijken, gemeenzamen toon
hoorde aanspreken.
„Ik heb aan Mr. Treverton alles
medegedeeld, lieve," zeide Desrolles.
„Dat hoor ik met genoegen," ant
woordde Laura, en toen legde zij
haar hand op den schouder des ou
den mans, met meer hartelijkheid dan
zij ooit jegens hem aan den dag ge
legd had, en op minzaam ernstigen
toon sprak zij: „tracht nu een goed
leven te leiden, vader, en laat ons
nu en dan wat van u hooren, en
laat ons met welwillendheid aan elk
ander denken, ofschoon het noodlot
ons van elkander gescheiden heeft."
„Een goed leven," mompelde hij,
en hij richtte gedurende een oogen
blik zijne met bloed beschoten oogen
op haar, met een uitdrukking, die
haar deed trillen van afgrijzen. „Hel
geld had eer moeten komen, meidlief.
Ik ben al te lang op den verkeerden
weg geweest. Maar vaarwel, mijn
waaide! Verontiust je maar niet over
een ouden deugniet, als ik ben. Jack,
stuur me alle drie maanden tnijn
geld aan dit adres," hij legde een
vuil kaarljen op de talel neêr, „en
ik zal je nooit weêr lastig vallen. Ge
kunt me uit je hart wegwisschen,
als ge verkiest, en ge behoeft niet te
vreezen, dat ik ooit een kwaad woord
van je zeggen zal, waarheen ik me ook
moge begeven."
„Dat vertrouw ik van u," antwoord
de John Treverton, hem de hand toe
stekende.
Desrolles deed of hij hel gebaar
niet zag, óf hij was er niet op gesteld
de hand aan te nemen. Hij raapte
zijn veltigen hoed van den grond op,
en verliet met haastige schreden het
vertrek.
„Lieve man, sta ik minder hoog
bij je aangeteekend, nu ge weet, dat
die man mijn vader is?" vroeg Lauta,
nadat de deur zich achter Desrolles
gesloten had, en zij gescheld had, om
Trimmer te waarschuwen, dat de be
zoeker vertrekken ging.
„Zou ik een paarl minder schatten,
omdat zij uit een oesterschelp afkom
stig is," zeide haar echtgenoot, terwijl
hij haar glimlachend aanzag. „Liefste
mijne, indien hel armenhuis bevolkt
was met'leden van je familie, en al
ware niemand hunner een fatsoenlijker
mensch dan Mr, Mansfield, ik zou er
u niets minder om waardeeren en
liefhebben."
„Gelooft ge dus niet aan erfzonde
Gelooft ge niet, dat we onze karak
ters voor een groot deel overerven
van onze vaders en moeders
„Indien ik dal gelooide, zou ik
gelooven, dal uwe moeder een engel
geweest is, en dal gij uw aard van
haar hebt overgeërfd."
„Mijn arme vader," sprak Laura,
half zuchtend, half huiverend. Hij
was in vorige dagen een gentle
man!"
„Zonder tw ijfel, 't Is niet te zeggen,
tot welk een laag peil iemand afdalen
kan, wanneer hij eenmaal aan 't af
dalen is."
„Ware hij niet een gentleman ge
weest, mijn pleegvader had nooit zijn
vriend kunnen zijn," mompelde Lau
ra. „'t Zou niet mogelijk geweest zijn
voor Jasper Treverton, betrekkingen
aan te knoopen, waarvoor hij zich
had moeten schamen."
„Neen, lieve. En vertel me nu eens
toen je vader zich het eerst bij je
aanmeldde, hoordet ge toen niet
vreemd op, en voeldet gij je niet
geweldig geschokt door zijne mededee-
ling
„Zeer zeker."
„Deel me eens mede, lieve Laura,
hoe hel zich heeft toegedragen. Deel
me al de omstandigheden mede, als
het je niet te pijnlijk aandoet."
„Neen, daarover behoeft ge je niet
te verontrusten. De gedachte, dat gij
te welen zoudt komen, hoe diep mijn
vader gevallen is, deed me pijnlijk
aan, maar nu ge 't ergste weet, voel
ik mij meer op mijn gemak, 't Is
ol me een pak van 't hart gevallen
is, nu ik vrij uil over hem spreken
kan. Bedenk wel, John, dat hij mij
plechtig had doen beloven, dat ik hel
geheim nooit aan iemand zou open
baren. Ik wilde mijne belofte niet
schenden, zelfs niet, door aan u mede
te deelen, wat hij mij had toever
trouwd."
„Dat alles begrijp ik, lieve."
„De eerste maal dat ik mijn vader
zag," begon Laura stamelend, also
zelfs het geven aan hem van dien
heiligen naam haar pijnlijk aandeed,
„was het zomer, een liefelijke avond
in de maand Augustus, en ik was na
den maaltijd naar den boomgaard ge
wandeld. Ge kent hel hek, waardoor
men uit den boomgaard op het bouw
land komt. Ik zag daar buiten een
man staan rooken, leunend met zijn
armen boven op het hek. Toen ik
daar een onbekend persoon zag,
wendde ik me om, om hem uit den
weg te gaan; maar voordat ik ine
drie schreden verwijderd had, deed
hij me stilstaan, doordal hij tegen
me begon te spieken. „Miss Malcolm,
hoor me om Godswil aan," zeide hij.
„Ik ben een oud vriend, dien ge u
moet herinneren." Ik liep naar hem
toe, en zag hem vlak in 't gezicht,
want de toon, waarop hij sprak, was
zoo ernstig, dat de vraag zelfs niet
bij me opkwam, of hij misschien een
bedrieger was. „Ik moet u verklaren,
dat ik me u niet herinner," zeide
ik; „wanneer zou ik u ooit gezien
hebben Toen noemde hij mijn
voornaam. „Laura," zeide hij, „ge
waart zes jaar oud, toen Mr. Trever
ton u hier bracht. Zijt ge ten eenen-
male het leven vergeten dal ge vóór
dien tijd geleid hebt?"
Zij zweeg een oogenblik, en haar
echtgenoot voerde haar naar den
lagen stoel bij het vuur, en ging zeil
naast haar zitten, terwijl hij zijn hoold
liet rusten op haar schouder.
„Ga voort, lieve," sprak hij vrien
delijk; „doch niet, als deze herinne
ringen je te erg schokken."
„Neen, beste John'l is eene ver
ruiming voor me, dat ik je alles kan
toevertrouwen. Ik zeide hem, dat ik
ine den lijd voordat ik op het Manor
House gekomen was, wel herinnerde.
Sommige gebeurtenissen kon ik me
duidelijk, andere kon ik me maar
flauw herinneren, evenals de nevelige
gestalten van een droom. Ik herinner
de me dat ik in Frankrijk was, op
eene aan zee gelegen plaats, waar
de visschersvrouwen veelkleurige
rokken en hooge mutsen droegen, waar
ik kinderen van mijn leeltijd had,
om mede te spelen, en waar de zon
altijd scheen te schijnen. En toen
had er eene groole veiandering plaats
gehad, en had dat zonnige leven plaats
moeten maken voor sombere grauwe
dagen, in een dorp in de nabijheid
van eene rivier met smalle lanen,
kleiwegen en bouwlanden; en toch
lag deze plaats vlak bij eene stad
met hooge schoorsteenen en levendige
stralen. Ik herinnerde ine, dal daar
inijne moeder ziek was, en hoe zij
weken achtereen in eene donkere
kamer lag, en hoe op zekeren dag mijn
vader met me plaats nam in den
omnibus, en me naar Londen bracht,
waar hij me achterliet in een groot
huis op een gioot plein een huis
met zeer groole, hooge kamers, die
er erg ongezellig uitzagen, vergeleken
bij onze kleine woonkamer thuis, en
waar ik gewoonlijk den geheelen dag
in een salon zat met een oude dame
in 'l zwart satijn, die mij vergunde mij
zoo goed te vermaken, als 't me
daar mogelijk was. Mijn vader had
me gezegd, dal de oude dame zijne
tante was, en dat ook ik haar tante
moest noemen, maar ik was al te
bang, om haar hoe ook te noemen.
Ik denk, dat ik daar omslreeks eene
week zal hebben doorgebracht, maar
die week scheen me een eeuwigheid
toe, want ik gevoelde me ongelukkig,
en ik placht iederen avond me zelf
in slaap te schreien, wanneer de meid
me naar bed had gebracht in eene
groole, stille kamer boven in het
huisen toen kwam mijn vader,
en hij bracht mij weêr naar huis
terug in den rooden omnibus.
Wordt vervolgd.)
Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.